Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tantes (1924)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tantes
Afbeelding van TantesToon afbeelding van titelpagina van Tantes

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.67 MB)

ebook (2.87 MB)

XML (0.22 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tantes

(1924)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 147]
[p. 147]

XVII.

Toen, eindelijk, kwam de brief, de definitieve, de beslissende... Floorke overhandigde hem haar met buitengewone geheimzinnigheid, alsof hij wist wat er in stond.

Het waren slechts enkele regels, met een kennelijk bevende hand geschreven:

‘Overmorgen, klokslag zeven, zal het rijtuig op de afgesproken plek staan. Ik zal in den tuin, bij de haag op u wachten. Wij gaan ons geluk, ons leven te gemoet!
Ik omhels u wel duizend maal.
Raymond.

Hij was klaar. Hij stond al klaar van in den vroegen middag, niet in staat nog iets te verrichten. De Verstratsjes waren nog even in den ochtend te paard komen aanzetten, maar hij had zich zenuwachtig op zijn kamer verstopt en door Manse doen zeggen dat hij niet thuis was.

Toen de Verstratsjes weg waren, had hij met Manse zelve gesproken. Hij had haar gezegd, dat hij voor een paar dagen op reis moest. Hij wist nog niet precies wanneer hij zou terug zijn, dat zou ze bijtijds wel vernemen. Hoogstwaarschijnlijk niet langer dan een dag of vier;

[pagina 148]
[p. 148]

op zijn langst een week. Manse had daar haast niets op geantwoord; maar zij was naar de keuken gehinkt en had daar op een stoel zitten schreien.

Het was vier uur. Nog drie eindelooze uren te wachten! Hoe zou hij 't uithouden? Langzaam daalde de roode zon naar 't Westen, maar nog zoo lang, nog zoo folterend lang zou 't dag blijven. Hij wist niet meer waarheen; hij wist niet wat te doen met die laatste folterende uren welke hij nog moest doorworstelen.

De honden volgden hem op den voet, alsof zij voorgevoelden dat hun meester hen ging verlaten. Voor de zooveelste maal ging hij in den paardenstal en klopte streelend op de dijen en de manen van den vos en den schimmel. Hij sprak hen toe als menschen en gaf hen klontjes suiker. En hij ging juist weer naar de open deur, toen de ingang door een schaduw werd verduisterd.

- Meniere,... zij je gij doar? vroeg halfluid een stem, die heesch en schor klonk van emotie.

- Wie es er doar? riep hij zenuwachtig, zelf ook dadelijk ontsteld.

- Ik, meniere... Floorken.

- Floorken!... Wa scheelt er! Wa komt-e gij hier doen?

- O, meniere... meniere... iefer Adrienne! snikte eensklaps Floorke.

- Wat es er? Wat es er? gilde hij.

- Z'es al mee ne keer lijk zot geworden, meniere! Ze leupt al schreeuwende rond den hof. Ze roept standvastig noar ou en z' hen mij noar hier gezonden om te vroagen of ge seffens wilt komen. Z'n keunen d'r geene wig mee!

[pagina 149]
[p. 149]

- Wie... wie het-er ou gezonden? riep hij sidderend.

- Meneer Dufour!... meneer Max..., iedereen! Kom mee meniere; dat duurt nou al sedert den noene!

Als een gek liep hij naar huis toe. In een oogwenk zat hij op zijn rijwiel en reed naast Floorke, die ook op zijn fiets gekomen was, naar 't dorp toe.

't Begon te schemeren toen hij daar aankwam. Rood als een brand daalde de zon achter de boomen van meneer Dufour's tuin. Hij zag een viertal menschen kijkend en luisterend voor het hek staan. Hij hoorde eensklaps schril geschreeuw in de diepte van den tuin.

Bevend sprong hij van zijn rijwiel en liep het erf op, achter het huis om.

Dadelijk kwam meneer Dufour, met Clara en Edmée die schreiden, naar hem toe.

- 't Is vreeselijk... afschuwelijk! snikte meneer Dufour. Hoort ge dat? Hoort ge 't? Ze roept om u! Dat duurt al heel den middag. Max, de dokter, twee nonnetjes uit 't klooster zitten haar achterna en trachten haar te vangen; maar 't lukt niet. Z'is wild, razend, ze zou hen de oogen uithalen!... Kom, ga mee... misschien... als ze u ziet, zal ze bedaren.

Als in een gruwelijke nachtmerrie liet Raymond zich leiden. Weer hoorden zij haar schril zijn naam uitgillen in de diepte van den tuin. Zij schreden dwars over het breede grasveld, kwamen aan den rand der heesters, bleven staan.

- Ziet ge ze! Ziet ge ze! Dààr, tegen die houtmijt! fluisterde meneer Dufour.

Raymond, den blik beneveld, moest eerst aan de omgeving wennen. Hij zag vooreerst niets anders dan het tra-

[pagina 150]
[p. 150]

gisch rood der ondergaande zon, waarop de boomstammen zich zwart afteekenden. Toen zag hij twee donkere schimmen, die hij ook eerst voor boomstammen genomen had, langzaam zich bewegen. Het waren de twee nonnetjes uit 't klooster. Zij schoven stil naar twee andere schimmen toe, waarin Raymond Max en de jonge dorpsdokter herkende. Alle vier die schimmen keken om en een van hen, de dokter, kwam sluipend naar meneer Dufour en Raymond toe:

- Ziet ge haar staan? fluisterde de dokter aan Raymonds' oor? Hij zag haar niet; tranen benevelden zijn oogen, hij was te diep geschokt.

- Dààr... bij die houtmijt... onder die afhangende takken, lichtte de dokter toe.

Eensklaps zag hij haar!... Hij zag haar roerloos staan, in 't zwart gekleed, met een krijtwit gezicht. En plotseling hoorde hij weer den snerpenden kreet... Raymond!... Raymond!... die hem door merg en been drong.

- Ga eventjes naar voren en roept haar zacht... heel zacht tot u, fluisterde de dokter.

Raymond gehoorzaamde, als in een droom. Hij schoof enkele schreden naar voren, terwijl de anderen achter de heesters verdwenen en zei, heel zacht en teeder:

- Adrienne... Adrienne...

Een oogenblik doodsche stilte!... Een stilte om van te ijzen en te griezelen. En eensklaps, zonder overgang, iets als een wild gefladder,... een rennende, haast vliegende gestalte in zijn armen... een omhelzing... een omstrengeling... met armen en beenen, waarbij hij haast het evenwicht verloor.

Terstond waren al de anderen toegeschoten. Met alle

[pagina 151]
[p. 151]

kracht grepen zij haar vast en rukten haar van hem af. Maar zij slaakte zulk een afgrijselijk gebral, dat zij haar dadelijk weer loslieten.

- Neen, neen, zoo niet, zoo niet! hijgde dringend de dokter. Zacht... zacht... niet waar, Adrienne? suste hij, als tot een kind. Zacht... heel zacht... en Raymond bij u blijven... nietwaar, Adrienne?

Oogenblikkelijk bedaarde zij. Zij sloeg weer hartstochtelijk haar armen om zijn hals en zoende hem op den mond, gulzig zuchtend, met dichte oogen.

- Juist,... juist... zoo zie... zei de dokter met dringende gebaren tot de anderen om hen stilte te gebieden. Zoo moet het zijn... zoo... zoo gaan we kalmpjes aan naar huis en Raymond blijft bij ons... ja, zeker... hij blijft bij ons... hij gaat niet meer weg... en straks gaan we samen op reis, met een rijtuig... en dat zal heerlijk, heerlijk zijn.

Zij kregen haar mee naar huis... zij kwamen langs achter binnen door de keuken, waar de geconsterneerde en verschrikte meiden zaten te schreien, zij drongen in 't salonnetje waar zij anders altijd zaten. Geen oogenblik liet ze zijn handen los en af en toe weer zoende zij hem, lang, hartstochtelijk, met dichte oogen.

- Een rijtuig... een rijtuig... fluisterde gejaagd de dokter tot Max.

Raymond dacht aan zijn bestelde rijtuig, dat ginds nu zeker al zou staan te wachten. Met bitteren weemoed wenkte hij den dokter bij zich en fluisterde hem haastig iets in 't oor. De dokter verdween.

Na enkele minuten was hij terug en riep, blijmoedig opgetogen:

[pagina 152]
[p. 152]

- Het rijtuig staat voor.

- Mee... mee... ge gaat mee! riep Adrienne, met verwilderde oogen hartstochtelijk Raymond's handen in de hare knellend.

- Natuurlijk, lachte deze; dat spreekt immers van zelf. Maar eerst iets drinken, hoor, zoet zijn; de tocht is te lang en gij hebt niets gegeten. Gij moet iets versterkends innemen.

Hij reikte haar een vol glas, dat wijn scheen te bevatten en zij dronk het zonder tegenstand leeg. ‘'t Smaakt goed’, zei ze en wilde nog wel wat meer. ‘Neen, niet te veel’, zei de dokter toen ze nog eens het glas vol wilde hebben.

Zij waren opgestaan. In het schemerig salonnetje, waar slechts een klein pitje brandde, hielpen de nonnetjes haar met zorgzame liefderijkheid aankleeden. Martha, de oogen roodgeweend, zette een valiesje in den hoek. Clara en Edmée, die het schouwspel niet langer konden aanzien, stonden in den gang te snikken. Meneer Dufour en Max trachtten zich goed te houden.

Als in een droom verlieten zij het huis en stapten naar het rijtuig toe. Zij liet zijn hand niet los. Hij zag bleek als een lijk en beefde. De dokter volgde. In het schijn sel der rijtuiglantarens zagen zij enkele onbehoudennieuwsgierige gezichten staan. De dokter blikte hen met toorn en verachting aan.

Zij stapten binnen: Adrienne en Raymond hand in hand op de achterbank; de dokter op de voorbank. De koetsier tikte zijn paarden en ratelend reed het rijtuig weg.

[pagina 153]
[p. 153]

Toen ze ruim een half uur gereden waren liet Adrienne's hand de zijne los. Zij was in slaap gevallen. De dokter keek haar aan en fluisterde:

- Zoo is 't goed. Voor morgen ochtend wordt ze niet meer wakker. Ik heb haar een flinke dosis toegediend.

- En morgen... en overmorgen... en alle verdere dagen? vroeg Raymond, met een snik in de stem.

De dokter haalde zijn schouders op.

- Niemand weet... hopen... hopen... fluisterde hij.

Raymond zonk als gebroken in elkaar en de lang-teruggehouden tranen rolden nu ook overvloedig langs zijn wangen. Moest dàt nu hun vlucht zijn, hun schoone reis naar de bevrijding en 't geluk! De ratelende wielen van het rijtuig reden als 't ware over zijn gebroken hart.

Zij kwamen in de stad en na een langen tocht door stilverlaten straten, hield het rijtuig, op een eenzaam pleintje, voor een groot gebouw stil. De dokter stapte uit en belde aan.

Een nonnetje met frisch gezicht onder haar witte kap deed de zware deur open.

- We zijn hier met de patiënte, waarover ik u getelefoneerd heb, zei hij.

Het nonnetje hoofdknikte, zoet glimlachend; en terstond waren daar een paar helpsters. Zij kwamen naar het rijtuig en keken er binnen.

Adrienne zat nog steeds, in de kussens achterovergeheld, te slapen. Zij namen er haar heel zacht uit en droegen haar binnen.

Raymond, door zijn tranen heen, zag haar als een lijk wegdragen.

[pagina 154]
[p. 154]

- Wacht hier even, zei de dokter, gij kunt niet mee op de kamer. Ik moet alles met den assistent gaan schikken.

Raymond sloot zijn oogen en zakte in de kussens neer.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken