Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 1 (1974)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 1
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.46 MB)

Scans (429.77 MB)

ebook (3.96 MB)

XML (2.40 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 1

(1974)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 425]
[p. 425]

XV

Wat een hartgeklop, met een flauwte door zijn benen, wat een machteloosheid van gans zijn lichaam, terwijl hij, in stilte, door de neerslachtige kamermeid binnengelaten, de trappen opklom die naar de vertrekken van zijn vrouw leidden! Hij dorst aan de meid niets vragen, hij kon met moeite ademhalen, hij voelde dat hij er verschrikkelijk bleek moest uitzien.

Hij opende de kamerdeur, trad binnen. Zij lag in een zetel uitgestrekt, naast een van de vensters. Hij bleef in 't midden van de kamer stilstaan, een uitdrukking van stomme angst op zijn verwoeste wezenstrekken, als dorst hij zonder haar toelating niet verder tot haar naderen. Toen richtte zij haar genavreerde blik op hem en haar hand maakte een flauwe, zachte beweging.

Hij snelde toe, viel onstuimig voor haar voeten op zijn knieën. Hij greep haar neerhangende hand in de zijne, kuste die krampachtig, staarde haar een ogenblik smekend aan, met ogen vol tranen, en zonk dan met zijn hoofd op haar knieën neer, in hevige zuchten en gesnik losbarstend.

Zó bleven zij een hele tijd, in hun lijden vernield, zonder een woord te spreken. Haar moegeweende ogen hadden zich ook opnieuw gevuld met tranen, die langzaam en stil over haar verbleekt en vermagerd, door het venster heen starend aangezicht rolden. Zij maakte geen beweging, zij uitte geen klank. Het was alsof in haar alle levenskracht onder de drukking van haar smart was bezweken.

En hij, steeds wenend, en steeds voor haar voeten neergeknield, besefte het eindeloze van haar wee in haar stilzwijgen. Hij durfde haar stomme wanhoop niet storen, hij durfde haar niet om vergiffenis smeken, hij voelde dat zij hem niets meer te zeggen noch te vragen had, na de vreselijke slag,

[pagina 426]
[p. 426]

die hij haar had toegebracht. Eindelijk nochtans zuchtte hij: - O spreek tot mij, help me door uw raad, zeg me wat mij nog te doen staat?

Zij bleef nog een lange, lange poos stilzwijgend, haar betraande ogen halsstarrig door het venster gericht, als om hem niet meer te zien. Toen lispelde zij eindelijk, met een doffe, troosteloze stem:

- Ik weet het niet...

Hij wrong krampachtig zijn handen samen, hij zonk vernield terug ineen. Maar na een ogenblik hernam hij:

- Hebt ge met aandacht mijn brief gelezen? Hebt ge mijn gevoelens, mijn lijden en strijden begrepen?

- Ja, murmelde zij schier onverneembaar.

Hij richtte zijn blik tot haar; hij zag haar aan met een gefolterd-smekende uitdrukking op het gelaat, en drukte haar beide handen in de zijne, met de wanhopige knelling van iemand, die zich voelt verdrinken.

- O, ik smeek u, zeg me toch iets! schreide hij. - Martel mij toch niet langer door uw vreselijk stilzwijgen! Overstelp mij met verwijten! haat, veracht, verfoei, verafschuw mij als ge wilt! maar spreek, o mijn God! antwoord op wat ik u vraag! zeg me wat er nog te doen is, welke baan ik thans moet volgen om mijn zonden af te boeten! ofwel, indien er voor mij geen weg meer open staat; indien er niets meer te doen is; indien alle hoop verloren is, alle uitkomst gedood, zeg het mij ook en ik zal sterven; maar spreek, spreek, o spreek zeg ik, ik smeek er u voor op mijn knieën!

Langzaam alsdan, het hoofd gebogen en de blik hem steeds ontwijkend, antwoordde zij met haar doffe, diepe, gebroken stem:

- Gij hebt mij vreselijk bedrogen, Gaëtan; gij hebt mij een wonde geslagen, die nooit, nooit meer zal genezen.

Zij zweeg een ogenblik, door haar smart vernield. Toen voegde zij er trillend bij:

- Was ik niet in deze staat geweest, ik zou u ongetwijfeld ogenblikkelijk verlaten hebben, om bij mijn ouders terug te keren. Maar nu is het te laat; nu zal ik hier blijven, uit plicht, omwille van het kind...

Hij was opgestaan.

[pagina 427]
[p. 427]

- Wilt gij dat ik verdwijn? vroeg hij, vastberaden en schielijk bijna kalm, met droge, schitterende ogen. - Wilt ge dat ik voor eeuwig wegga, dat mijn verfoeid gelaat nooit in uw ogen meer verschijnt!

Zij scheen zich lang te bedenken, de blik steeds in het onbepaalde gevestigd, op de vergezichten van het landschap. Toen schudde zij treurig het hoofd, met een diepe zucht, als een genavreerd antwoord op een bittere, onuitgedrukte gedachte. En nieuwe tranen vloeiden langs haar wangen terwijl ze, zonder zijn vraag te beantwoorden wanhopig snikte:

- O mijn God, waarom moet ik zo schrikkelijk lijden! waarom moet ik de slag van een zo gruwelijke ontgoocheling overleven!...

Hij was, tegenover haar, in een zetel neergezonken en, op zijn beurt, keek hij nu starend door het venster, de ogen droog, de kin op de handpalm geleund, in zijn sombere mijmeringen verdiept. Hij had zich verwacht aan luide uitvaringen en verwijten, aan kreten van woede en verachting; en tegen dit alles had hij zich misschien kunnen verweren en zijn vergiffenis afsmeken en bekomen; maar hij stond radeloos en zonder verdedigingskracht tegenover dit stom terneergedrukte lijden, die vreselijk verpletterende onderwerping aan het onheil, die vernieling, die omdelving van alles, die in het toegemuurde graf van hun dode levensgeluk geen schim van hoop meer het dringen. En hij kwam in opstand tegen, het onverbiddelijke van die uitboeting. Hij weigerde zich zo onwederroepelijk te laten verpletteren, zonder ten minste, uit al zijn krachten, nog een laatste maal naar het geluk te grijpen, dat het noodlot hem ontroofde. Ja, hijzelf zou spreken; hijzelf zou een beslissende uitlegging teweegbrengen; de gebeurtenis en de toekomst vlak en koel in het gezicht aanschouwen, aangezien zij halsstarrig weigerde zulks te doen.

Langzaam, ernstig, met een stem vol teruggehouden weemoed, hervatte hij één voor één al de in zijn brief gegeven uitleggingen en bekentenissen. Hij riep het akelig drama weer in het leven, dáár, voor haar ogen, met al zijn strijden, met al zijn folteringen. Daarna, de stem versterkt, zag hij de toekomst tegemoet. Aangezien zij weigerde hem raad

[pagina 428]
[p. 428]

of hulp te geven, hijzelf zou haar zeggen wat eer- en plichtgevoel hem oplegden om zoveel mogelijk, de gevolgen van zijn misdaad te verzachten.

Hij zou voortdurend, geldelijk, evenals vroeger, die ongelukkige vrouw en haar kind ondersteunen; maar hij zou ze niet terugzien, nooit, dit zwoer hij haar. Aldus, mettertijd en in het besef van de onoverwinnelijke hinderpaal, die zijn huwelijk tussen hem en zijn oude minnares had doen oprijzen, zou deze laatste zich wellicht troosten, en het kind helaas! hem niet meer ziende... zou hem vergeten. Ach ja, het kind, hij voelde wel dat dáár vooral zijn grote misdaad lag, een misdaad waarvoor hij reeds zoveel geleden had en die hij later misschien nog zo duur zou boeten. Maar het kwaad was gesticht; de daad, in haar geheel, was onherstelbaar, alleen de toekomst zou wellicht aanwijzen hoe men de gevolgen ervan nog kon verzachten.

...Wat hem betrof, zijn leven zou voortaan een bestendige zondeuitdelging zijn. Hij zou geheel zijn hart, al de krachten van zijn wezen te pand stellen om de wonde, die hij aan zijn goede vrouw had toegebracht, te genezen. En mettertijd, en door zijn aanhoudend gevoel van wroeging, door zijn berouw, door zijn goedheid en de onberispelijkheid van zijn gedrag, hoopte hij misschien tot een zekere maat hierin te slagen.

Hij zweeg, zijn smekende ogen op haar gevestigd. Zij had geen beweging gemaakt, in haar treurige gedachten verzonken, de blik nog verder dwalend over het eenzaam landschap, dat de langzaam wegzinkende zon met rooskleuriggouden tinten begon te schilderen. Het was alsof ze naar zijn woorden niet geluisterd had, alsof ze die niet gehoord had. Doch na een lange poos stilzwijgen, sprak zij eindelijk, peinzend en traag:

- Ja, ik geloof ook dat de Heer u uw misdaad duur betaald zal zetten...

Voor de tweede maal alsdan voelde hij zich de krachten ontzinken en viel hij wenend op zijn knieën vóór haar voeten neer. In een uitbarsting van wilde smart en hartstocht vatte hij haar om het middel met zijn beide armen, kuste als een uitzinnige haar knieën, haar handen, haar mond, terwijl hij,

[pagina 429]
[p. 429]

met een brekende stem, om vergiffenis, om medelijden smeekte.

Zij verweerde zich een ogenblik tegen zijn omhelzingen, doch slechts met weekheid. Zij sloot haar ogen, waaruit voortdurend stille tranen over haar wangen bleven vloeien, terwijl zware, ononderbroken zuchten uit haar boezem stegen.

Zo bleven zij totdat het duisterde, zonder nog een woord te spreken, omarmd, vernield in hun droefheid...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken