Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 1 (1974)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 1
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.46 MB)

Scans (429.77 MB)

ebook (3.96 MB)

XML (2.40 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 1

(1974)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 1191]
[p. 1191]

XIV

Zij waren vertrokken. Hij had ze naar het station gebracht en zien vertrekken; en nu kwam hij alleen en te voet naar Far-West terug. De glanzende herfstochtend was als een bad van stilte in opaal en goud: goud van droge bladeren op de grond en aan de schraal geworden kruinen van de bomen; opaal in 't zachtwazig verschiet van velden en van bossen. Loodrecht in blauwachtige kronkelkolkjes steeg de rook omhoog uit de schoorstenen van de kleine, wit-en-groen geschilderde huisjes met rode daken, en mensen en beesten op de akker stonden als 't ware roerloos in stille gebaren: een man rustend gebogen op zijn spade of houweel; een span van ploeg en paarden als uitgeknipt tegen de kalme horizon, zoals men ziet op schilderijen.

Far-West lag heel en al in geel, in bruin, in purper en in goud gehuld. Het had gedurende de nacht voor 't eerst gevroren, en in de stille, wazig-goud-en-blauwe ochtend, kwamen de dorre bladeren als grote rode-en-gouden vlinders naar beneden gedwarreld. De lange beukenlaan was als één dicht, onder de voeten ritselend, bruingoud tapijt, de grasvelden waren ermee bezaaid, het oeverwater van de vijver lag ermee bedekt, als met een legioen van heel kleine, licht drijvende schuitjes.

Bossuet was met Florence mee, maar Cosaque kwam hem heel langzaam tegemoet gewandeld, als triestig en gedrukt onder het afscheid, en Alfred streelde hem zacht de lange, spitse kop en fijne oren. Dat zou zijn enige vriend nu zijn, zijn stil-melancholieke vriend, zo goed in harmonie met al het stil-melancholieke van de omgeving. De goede ogen van het beest hadden de weemoedvolle uitdrukking als van terugpeinzen naar lang verleden, zachte herinneringen, als een heimweeïge gedruktheid, ongeneesbaar, over een vreugde die

[pagina 1192]
[p. 1192]

voor altijd verloren was.

- Zijn ze nu weg, zijn ze nu allen weg, en blijf je nu met Meester beel alleen? fluisterde hij zacht-strelend; en de benauwende emotie van zijn eigen eenzaamheid, midden in die weemoedvolle pracht van 't stervend najaar, greep hem ook plotseling aan. Tranen kwamen in zijn ogen en hij zuchtte. O, wat was het eensklaps alles stil, doodstil nu om hem heen! Hij zelf durfde niet hard meer te spreken, en 't was of iets zijn keel dichtschroeide. Hij wenste dat hij iemand mocht ontmoeten: de meid, de tuinman, een van de boswachters, al was 't maar om de klank van mensenstemmen weer te horen en niet zo doodsbenauwd die zwaar drukkende stilte en eenzaamheid te voelen. Hij kwam in huis, liep weer door de kamers, alsof hij in zijn eigen woon verdwaald was of naar iets zocht dat hij niet vinden kon. Op een tafeltje vond hij een paar grijze handschoenen liggen, die Florence daar vergeten had. Hij nam ze op, snoof er even de fijne, half geëvaporeerde lucht van op, die hem denken deed aan de troeblante geur van lang verleden, tere lentebloesems. Hij legde ze weer neer en dan kwam het hem voor of daar nu twee verschrompelde, verteerde handen lagen. Hij ging tot aan de schoorsteenmantel van 't salon, waar een van haar portretten stond, gedecolleteerd, in witte baljapon. Hij keek er lang en starend op, met gefronste wenkbrauwen, als een die zich iets uit het lang verleden weer tracht te herinneren. Waar en wanneer had hij haar zo gezien? Hij kon 't zich niet meer heugen. En 't werd hem te moede of hij haar niet goed meer kende, of zij iemand was met wie hij vroeger heel veel lief en leed gedeeld had, maar die nu al een lange tijd van hem vervreemd was, niets van haar achterlatend dan een souvenir vol kwelling en vol weemoed. Hij kon haast niet meer ademhalen in het stil-benauwde van de lege kamers. Overal waar hij zich ook wendde, zag hij, voelde hij, ontmoette hij de doodse stilte. Hij haalde diep een zware zucht op, en ging weer naar buiten, even herlevend in de frisse reinheid van de zachte najaarsochtend. Geen weke zwakheid meer, hij moest gaan werken, dáárvoor alleen was hij gebleven. Met krachtsinspanning nam hij zijn besluit, en liep door 't lichtend goud van de brede laan naar 't spiegelgladde

[pagina 1193]
[p. 1193]

en glanzende meer.

Maar toen hij daar was, klaar om in 't bootje te stappen, overviel hem plotseling een vreemde, onoverwinbare lusteloosheid. Het was ook al te laat geworden om die ochtend te beginnen, en hij voelde zich eensklaps weer moe, en wee, en als versuft, en liever zou hij nu maar verder wat gaan slenteren. Cosaque liep steeds langzaam met hem mee, treurig wellicht onder 't vertrek van zijn vriend Bossuet, als had hij nu ook helemaal geen eigen wil meer noch verlangen, en zo drongen zij eerst een eind door de bossen, en dan vanzelf weer, als het ware aangetrokken, naar de vijver.

Hij wilde tóch maar werken. Hij voelde zich ellendig worden onder 't leeglopen. Hij stapte met Cosaque in 't bootje, en roeide naar het eilandje. Zenuwachtig-gejaagd haalde hij 't grote doek naar buiten en begon te schilderen.

Gedurende ruim een half uur werkte hij onverpoosd door. Toen deinsde hij enkele passen achteruit, het hoofd rechts en links hellend, en werd zich bewust dat hij maar wat geknoeid had.

- Cré nom! bromde hij toornig en spijtig. Waarom ook was hij zo stom een licht-en-kleur-effect weer te willen geven, dat al uren voorbij was? Het drukte hem als een bittere nederlaag, als een folterende blijk van artistieke onmacht. Hij krabde plotseling alles wat hij die ochtend geschilderd had uit, gekweld en geprikkeld door 't bewustzijn dat hij nu tot de volgende morgen, en dan nog naar gunstig weer zou moeten wachten, om het opnieuw goed te maken. Hij kon 't idee van dat nutteloos tijdverlies niet uitstaan, en met van ongeduld trillend palet kwam hij naar 't doek terug, en begon weer te schilderen. 't Was gekheid; want dat wat hij weer wilde geven lag hoe langer hoe minder zichtbaar voor zijn ogen. Toch werkte hij opgewonden door, en was niet zó ontevreden nu over het resultaat, toen hij de verre huisbel hoorde galmen, die hem voor de lunch terugriep. - Vervloekt! morde hij. Maar hij begreep wel dat hij gaan moest, want anders belde de meid opnieuw, of stuurde Désiré op hem af, in elk geval hem in zijn arbeid storend.

- Komaan, dan maar liefst dadelijk, dacht hij, palet en penselen neerleggend. En zonder zijn schilderij zelfs op te ber-

[pagina 1194]
[p. 1194]

gen sprong hij met Cosaque in 't bootje en roeide huiswaarts. Hij merkte onder 't eten dat hij grote honger had, en at veel en haastig, in zichzelf teruggetrokken, voortdurend en uitsluitend denkend aan zijn moeilijk schilderij. Zodra hij de koffie gebruikt had stond hij op, stak een sigaar aan, en liep gehaast weer naar de vijver.

Maar als hij op 't eilandje kwam en om zich heen keek, merkte hij dat het al meer had van een avondlandschap dan van een ochtendimpressie. Eigenlijk was het al veel te laat om aan 't een en nog ruim te vroeg om aan 't ander te werken, maar hij wilde nu eenmaal absoluut en onmiddellijk werken, en hij nam de ochtendimpressie van de ezel weg, en zette er de avondschilderij in de plaats.

En weer begon hij koortsachtig te schilderen, geheel en al in zijn arbeid verdiept.

Maar net zoals hij geknoeid had aan zijn ochtendschilderij door er te laat aan te werken, zo verknoeide hij nu zijn avondindruk door er te vroeg mee te beginnen. Hij vloekte en stampvoette van machteloos ongeduld, en plotseling, evenals 's morgens, veegde hij alles weer uit.

Intussen was de avondimpressie, zoals hij die weergeven wilde, in al haar pracht en rijke poëzie over het heerlijke landschap gekomen, maar door een wondere, onbegrijpelijke aberratie, had hij nu opnieuw zijn ochtendschilderij voor de dag gehaald, en werkte en wroette dáár nu aan, schilderknoeiend wazige ochtendfrisheid in volle goud-en-purperen glans van magnifieke najaarsschemering.

Hij voelde zich plotseling als 't ware gek geworden, en gooide huilend, met een razende, sissende vloek, zijn kleuren en penselen ver van zich af. Hij was totaal ontredderd en rampzalig, hij balde de vuisten naar zijn twee ellendige, tergende schilderijen, als om ze te verbrijzelen. Hij kón niet meer schilderen, hij wás geen schilder meer, hij was niets meer, niets dan een ellendig, nutteloos schepsel, gedrukt en vernield onder 't wanhopig banale van een ongelukkig huwelijksleven, dat al zijn beste levenskrachten, en al het mooie en nobele en ideale in hem doodtrapte.

Met woeste ruwheid borg hij zijn schilderijen op, ze gooiend waar ze vliegen wilden, op gevaar af van ze ernstig te be-

[pagina 1195]
[p. 1195]

schadigen tegen de houten wanden van het lage hutje, en kwam verwoed van onmacht weer naar Far-West. Het was te vroeg nog voor 't diner, en, niet meer wetend wat gedaan, onbekwaam tot rustig lezen of om het even wat ook, ging hij naar de karaf met port, en dronk, - wat hij anders nooit deed, - twee grote glazen na elkaar.

Er bruiste in hem een kwade behoefte om zich te verstompen, om niet meer te denken, niet meer te voelen, niet meer gekweld te worden door allerlei tobberijen, die gewone, normaal-gezonde mensen zelfs niet even aanraken. Gewone mensen, domme mensen, stompe mensen, dat waren de gelukkigsten! Mensen die aten, dronken, rookten, sliepen, en van hun vrouw alleen het animaal genotvolle verlangden, dát waren de echte wijzen! Maxime zelf was nog veel te geraffineerd-sceptisch in zijn filosofische levensbeschouwingen; grof-sceptisch, ruw-sceptisch moest men kunnen zijn om van 't leven te genieten. En aan 't diner at en dronk hij weer overvloedig, en rookte daarna zware sigaren, en gebruikte dan nog likeuren en whisky, tot hij eindelijk duizelig-verstompt naar boven sukkelde, en er als een loom, dood pak op zijn bed ter ruste viel.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken