Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 1 (1974)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 1
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.46 MB)

Scans (429.77 MB)

ebook (3.96 MB)

XML (2.40 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 1

(1974)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 1244]
[p. 1244]

XXVIII

Pas vóór de dooi, die op het eind van januari inviel, waren zijn beide schilderijen klaar. Hij wist het: hij had mooi, heel mooi gewerkt. Nog nooit had hij iets mooier, iets completer gemaakt. Hij wás er, met die grote schilderijen. Het was een daad, een durven, en hij had gekund wat hij durfde. Nu mochten ze tegen hem schreeuwen: hij hád het gedaan. En met het gevoel van een heerlijk volbrachte taak legde hij zijn penselen neer, en stond opnieuw voor het gewone dagelijks leven. Zes weken had hij geleefd als in een roes buiten de wereld om, met iets dat al zijn krachten in beslag nam, maar nu was 't plotseling uit, nu wist hij niet meer wat gedaan, nu had hij zachte, rustige vergoeding voor zijn harde werken moeten hebben, en in plaats daarvan kwam zijn ongeneesbaar leed hem nogmaals droevig kwellen.

Het regende, het hagelde, het sneeuwde; alles was lelijk, en triestig, en vuil, en hij zat daar alleen op Far-West, als een veroordeelde op een eenzaam eiland. Iedere ochtend, na zijn ontbijt, stond hij daar als suf en verloren naast zijn wachtende hond, niet wetend waarmee te beginnen. Zelfs een wandeling in 't park of in de bossen was onmogelijk in die ellendige dooidagen, en tot lezen had hij geen zin, en tot weer aan 't werk gaan nog veel minder, en van 't idee van reizen walgde hij, en hij werd zelfs te lusteloos en te lui om even zijn vader of Maxime op te zoeken. Daarbij kreeg hij meer en meer last met zijn meid die nu in haar dodende verveling ganse dagen in het tuinmanshuis of op de naastgelegen hoeve zat en hem verwaarloosde; en in zijn ontreddering en ellende kon hij alleen nog maar steeds denken aan Florence, en aan alles wat in zoveel smart met haar uit zijn leven was verdwenen. Wat deed ze nu? Waar was ze nu? Hoe leefde ze nu? Onophoudend drongen die kwellende

[pagina 1245]
[p. 1245]

vragen zich aan hem op. Was ze daar nu alleen, heel alleen met een meid op die kamers, gebrouilleerd met haar ouders, verstoten door haar vroegere vrienden? Of had ze zich in de toestand geschikt, en was ze weer met hém, met haar amant, en zou ze met hem trouwen, eenmaal als de wettelijke termijn verstreken was?... Hij dacht van neen; iets zei hem dat zij het niet doen zou en dat zij ook nooit meer iets met hem zou te maken hebben. En hij voelde smart en weemoed, maar geen jaloezie. Hij voelde dat ze de waarheid had gezegd toen zij hem schreef dat het een misstap was geweest van kinderlijke domheid. Waarom dan had hij niet vergeven? Waarom moest een daad van futiele domheid zulke tragische gevolgen hebben? Om de daad zelf! Die was niet uit te wissen. De daad, futiel of niet, bleef dezelfde materiële, tragische, onherstelbare daad. 't Was als de Dood, die ook dezelfde blijft, hoe of ze ook geschiedt. En hij nam zijn hete slapen tussen zijn ijzig klamme handen en schudde grijnzend 't hoofd, bewust dat hij voor een onoplosbaar dilemma stond.

Maar boos was hij niet, en hij dacht dat ze nu wellicht weer geldelijke, zorgen had, en vroeg zich af of hij haar niet nog eens wat zou zenden. Wellicht had ze veel moeten uitgeven met haar nieuwe inrichting, en van haar ouders zou ze toch maar weinig of niets krijgen. Wie weet of ze nu geen gebrek leed?

En in verbeelding zag hij haar, schraaltjes gemeubileerd op die banale kamers, uitzuinigend op haar eten en haar kleren, zij die gewend was in luxe en overvloed te leven. Diep medelijdend greep hem die gedachte aan; want armoede is relatief, en dieper treft ons de betrekkelijke nood van iemand die steeds rijk geweest is, dan de uiterste ellende van wie nooit iets heeft bezeten. O, ja, hij zou 't maar doen. En hij ging naar het postkantoor, en zond haar nog een duizend frank, doch zonder er ditmaal een enkel woord bij te voegen. Haar antwoord liet zich niet wachten.

- Je stuurt mij geld, en ik kan het, helaas! goed gebruiken; maar vruchteloos zocht ik ditmaal naar een enkel woordje erbij, naar zo één enkel pover regeltje zoals verleden keer, dat dan weken lang als een zachte balsem op mijn welver-

[pagina 1246]
[p. 1246]

diende wonden is geweest. Waarom nu niets, ditmaal? Ben je nu weer bozer op mij dan zes weken geleden? Draag je mij nú een haat toe, die je dán nog niet voelde? Het kan wel zo, en ik moet het ook denken; en gedwee buig ik 't hoofd, want ik heb het verdiend...

O, toch moet ik je iets zeggen... Ik had een droom, een zachte, tedere droom, een paar nachten geleden. Ik droomde dat je weer tot me kwam, niet als mijn man, - dat kan niet meer, - maar als mijn vriend, als mijn broeder. Je stond hier gewoon in mijn kamer, vreedzaam en stil, zonder toorn, zonder haat. Ik weende, ik zonk op mijn knieën vóór je voeten neer, en smeekte om vergiffenis. Maar je hielp mij weer opstaan, en heel zacht, met je lieve, tere stem, sprak je tot mij: ‘Ik ben niet boos, ik draag geen haat, ik ben je vriend en heb medelijden met je’. En dan ging je zitten, en wij spraken heel vriendelijk en kalm van allerlei duigen, en je grote, reine kalmte deed mij zo heerlijk veel goed, en ik voelde heel mijn leven zoveel hoger en zoveel beter worden. Dát droomde ik. O, kon het maar waarheid worden! Kon ik je nu en dan maar eens kalm weerzien, als een vriend, als een broeder! Een beledigd en bedrogen echtgenoot moet en kán niet meer vergeven, dat begrijp ik, maar een vriend, een broeder, die kunnen wél vergeven.

O, als je maar mijn vriend, mijn broeder was!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken