Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 1 (1974)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 1
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.46 MB)

Scans (429.77 MB)

ebook (3.96 MB)

XML (2.40 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 1

(1974)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 1247]
[p. 1247]

XXIX

't Was even over negen toen Alfred, met de laatste trein uit Far-West vertrokken, in de Gravenstraat aankwam...

Hij zag van verre de benedenramen van de Japanse winkel zwak verlicht, en op de eerste etage, achter de neergelaten gordijnen, een nog flauwer licht, de schemering van Florences kamer.

Hij voelde dat ze thuis was, en plotseling begon zijn hart als met hamerslagen op te bonzen, terwijl de herinnering aan een soortgelijk bespieden, ginds in de verre Kanaalstraat, in 't kleine herbergje vlak tegenover 't huisje van de modiste, onstuimig en folterend weer in hem opkwam.

Maar nu kwam hij niet enkel spioneren, nu kwam hij om haar weer te zien, om haar te spreken, in een ontembare reactie tegen de vervreemding en verlatenheid van de laatste maanden.

Ineens had hij 't besloten, na 't lezen van haar laatste brief, in kinderachtige zelfbegoocheling gelovend aan het mogelijke van een verhouding zoals zij hem die uit de illusie van haar droom had voorgespiegeld: het met elkander omgaan als broeder en zuster.

Vastberaden, ondanks het hameren van zijn hart en 't hijgen van zijn adem, stapte hij haastig dwars over de stille straat, en drukte machinaal de vinger op de elektrische schel van de afzonderlijke ingang. 't Was of het in zijn eigen binnenste alarm belde. Een duizeling sloot zijn ogen en hij voelde zijn benen onder hem wegknikken. Maar hij bleef staan, zich met bevende hand aan de muur vasthoudend, en toen eindelijk de deur als 't ware aarzelend open ging, vroeg hij met zwakke, haast toonloze stem:

- Is mevrouw thuis?

De jonge, door Alfred onbekende meid, die de slechts half-

[pagina 1248]
[p. 1248]

geopende deur nog vasthield, gaf niet dadelijk antwoord, blijkbaar bang om die vreemdeling binnen te laten. Toen gaf Alfred met bibberende hand zijn kaartje af, en zei dat hij beneden in de gang zou wachten.

De meid rende de trappen op. Alfred hoorde haar boven tikken aan een deur, die weldra open ging, en weer gesloten werd. En dan bleef het een ogenblik alles doodstil. Met starre ogen keek Alfred naar de rode loper op de witte trap. Een gaspit onder witte bol brandde aan de witgeverfde muur op 't eerste trapportaal. Daarachter was een raam van mat glas, waarop het afbeeldsel van een mand met bloemen gepolijst stond. Een bak met artificieel groen en schitterende artificiële bloemen versierde de richel. Dan zwenkte de trap links om, zacht stijgend langs een tweede, hoog en wit-naakt muurvlak.

De deur ging boven weer open en met een vriendelijk glimlachend gezicht kwam de jonge meid de trappen afgehuppeld.

- Wilt u maar naar boven komen, meneer?

Alfred deed zijn overjas uit en hing hem aan de kapstok, als op visite. Met de hoed in de hand volgde hij 't meisje naar boven.

- Asjeblief, meneer, sprak zij zacht, op 't tweede, ruime trapportaal een witte deur half openduwend.

Alfred trad binnen in een lichte, ruime kamer met grijs behang en rood tapijt, op het ogenblik dat Florence door de even van elkaar geschoven dubbele deur van de kamer daarnaast, hem tegemoetkwam. Hij hoorde de deur langs waar hij was binnen gekomen als 't ware machinaal achter hem dichtgaan, en meteen, achter Florence om, zag hij, even in 't kort ogenblik dat de dubbele deur open en toe ging, als in een weerlicht de witte: kussens van een bed, terwijl hij pijlsnel-instinctmatig het gevoel kreeg alsof een ijzeren hand, sterker dan zijn wil en al zijn voornemens, hem onweerstaanbaar op dat bed neerdrukte.

Maar 't duurde ook slechts de tijd van een weerlicht. Zij stond vóór hem, in zwarte rok en witflanellen blouse, als 't ware in lichte rouw, en eensklaps voelde hij zich wonderbaar koel en kalm worden. Zijn hart hield even op met kloppen

[pagina 1249]
[p. 1249]

en alleen zijn adem hijgde kort, als na overijlend rennen, wijl hij met dofklinkende, hortend afgebroken woorden zei:

- Je ziet,... ik... ben gekomen,... ik wil... geen haat dragen,... ik wil... nog met je zijn,... als een vriend,... als een broeder...

Bleek en ernstig, in schijn ook uiterlijk kalm, staarde zij hem even stom en roerloos aan, als had zij plotseling spraaken bewegingsvermogen verloren. En hij vond haar eerst niet veel van uiterlijk veranderd, eerder iets dikker geworden, met vollere, hoewel blekere wangen dan vroeger. Alleen de uitdrukking van haar gelaat had zich gewijzigd, was ouder, wijzer, ernstiger geworden. En wat hij nu plotseling voelde was de wijdte als van een ganse wereld tussen haar en hem, als had hij haar nog nooit ontmoet, nog nooit met haar gesproken. Zij leek hem eensklaps als een vreemde, en hij wist niet meer waarom hij daar gekomen was, noch wat hij haar te zeggen of te vragen had. Hij had nu maar dadelijk weer willen weggaan, hij wist nu dat hij onzin had gedaan met daar te komen, en reeds wierp hij verwilderde blikken zijdelings naar de deur, toen zij plotseling met hoge kleur en ogen vol tranen vóór hem op haar knieën zonk, en snikkend smeekte, met heel stille, diepe, doffe stem en in elkaar gevouwen handen:

- O, pardon,... pardon,... pardon...

Toen werd hij weer heel koel, en wijs, en kalm. Hij hielp haar dadelijk opstaan en herhaalde, als om zich door zijn eigen woorden in zijn vast besluit nog te versterken:

- Ik heb vergeven,... ik ben niet rancuneus,... ik zal voortaan als je vriend,... als je broeder zijn.

Hoe vreemd en vals die woorden klonken, begreep hij niet, voelde hij niet.

Maar zijzelf, die het zo voorgesteld had, voelde 't, met haar fijne, vrouwelijke intuïtie.

- O ja, zei ze dof, met een trilling als van angst in de stem, - laten we als broer en zuster vrienden zijn.

Hij wilde 't zo, hij staalde zich in zijn voorgenomen besluit. Hij voelde dat hij daaraan vast moest houden, als de drenkeling aan zijn reddingsboei. Als vrouw was ze dood voor hem; zij wás zijn vrouw niet meer, want zij was de vrouw

[pagina 1250]
[p. 1250]

van een ander geweest. Alleen broederlijke zachtheid, goedheid, medelijden, konden nog bestaan. Hij had vergeven, maar vergeten kon hij niet, nooit. En gewild banaal, nadat hij op haar verzoek had plaats genomen, vroeg hij haar met kalm, ernstig gezicht hoe zij het maakte, of ze daar enigszins tevreden was, waarmee zij haar tijd doorbracht.

- Ik werk voor de vrouwen en de kinderen uit de Boerenkampen, antwoordde zij stil. - Het is een werk van plicht en goedheid; ik denk veel aan al die onverdiende ellende; ik heb een gevoel of het iets van mijn schuld verminderde als ik voor anderen iets doe.

- Wat is ze veranderd! dacht Alfred. - Vroeger zou dat niet eens in haar hoofd gekomen zijn. En nu begreep hij plotseling het diepe ware van haar brieven: dat zij, niet als zichzelf bewuste vrouw, maar als futiel, onwetend kind gezondigd had. - O, dacht hij, - een kind moest zo niet kúnnen zondigen, moest niet zo onherstelbaar haar leven en 't leven van anderen kúnnen vernietigen! Haar eigen schuld leek hem nu plotseling heel klein, en toch bleven de gevolgen onberekenbaar; want al nam hij haar ook weer tot vrouw, trotserend de wet en de opspraak van de mensen, aldoor toch zou de ondempbare afgrond van het gebeurde tussen hen blijven gapen. Nooit meer zou hij een ogenblik onbedorven vreugd met haar kunnen genieten; nooit meer zou hij haar kunnen aankijken, haar horen spreken, haar zien lopen zonder telkens te denken: dát is gebeurd en het blijft onherstelbaar.

En geen verwijt kwam in hem op, omdat hij wist dat het toch niets meer helpen kon. Maar weer leed hij nu onder een foltering, erger dan hij tot nog toe wel ooit geleden had. Nu voelde hij plotseling weer al het valse en onmogelijke, en onnatuurlijke van zijn tegenwoordig willen en doen. Het was niet uit te houden, geen dag, geen uur, geen minuut; hij moest haar dadelijk helemaal weer terugnemen of vluchten en haar voor altijd verlaten. En als een gek vloog hij plotseling op en kwam met zenuwachtig uitgestrekte handen naar haar toe om afscheid te nemen.

- O, ga je nu al weg? vroeg ze doodtriestig, met een uitdrukking van onuitsprekelijk teleurgestelde weemoed in haar

[pagina 1251]
[p. 1251]

mooie ogen. En 't was of haar ganse angstig-roerloos wezen hem verwijtend toeriep: hoe kan je toch van me weglopen, als ik me met ziel en lichaam als een slavin aan je kom overgeven?

Maar met bovenmenselijke krachtsinspanning bood hij weerstand aan de verzoeking. Hij voelde dat hij ging bezwijken als hij nog een ogenblik langer bleef; al de hartstochten van vroeger stormden onstuimig weer in hem op, gezweept nog door de zekerheid dat hij maar te willen had om haar geheel terug te hebben, en plotseling holde hij weg, als blind en duizelig, door de foltering van zijn smart-en-liefde-visioenen achtervolgd.

Hij daalde tot aan 't eerste trapportaal. Daar sloeg hem als een lamheid in de benen. Hij kón niet verder, en tranen van onmacht kwamen in zijn ogen, terwijl hij zich bevend en hijgend aan de leuning vasthield om niet ineen te zinken. Toen ging de salondeur plotseling weer open, en Florence riep hem triestig toe, dat hij zijn hoed vergeten had.

- Mijn hoed! riep hij verwilderd... En die kleine, domme gebeurtenis besliste over zijn leven.

Hij keek op en zag haar staan, met betraande wangen, zijn hoed in haar hand. En machinaal-willoos, als een zwakke slaapwandelaar, kwam hij weer de trappen op, omsloot haar eensklaps wild in zijn beide armen, en drukte wenend en zuchtend hartstochtelijke zoenen op haar mond.

- O, Alfred, Alfred, Alfred, kreunde zij, als in extase.

En onbewust, onweerstaanbaar, waren zij weer in de salon.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken