Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 1 (1974)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 1
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.46 MB)

Scans (429.77 MB)

ebook (3.96 MB)

XML (2.40 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 1

(1974)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 1252]
[p. 1252]

XXX

Zo was hij dus geworden, dát wat hem 't meest van al afkeer inboezemde, dat monstrueus, onmogelijk iets, wat hem door zijn vriend Maxime cynisch aangeraden en bijna voorspeld was: de minnaar van zijn eigen vrouw! Hij maakte zich geen de minste illusies; hij zag van 't eerste ogenblik de diepte van zijn val, en begreep dat hij nu reddeloos verloren was.

Hij kwam terug bij haar, geregeld nu drie-, viermaal in de week, sluipend als een dief langs de donkere huizen. Hij hoefde niet meer te bellen, hij had de sleutel van de deur, en voor de beide meiden was 't geheim met geld betaald. Zij was zijn maîtresse. Hij bezat weer haar schoonheid, haar lichaam, en nu had hij ook haar ziel, haar liefde, die hij eertijds vruchteloos poogde te veroveren. Nu dat hij niets meer van haar hebben mocht, had hij plotseling alles, álles. Helaas! hij had niets. Hij had vergeven maar kon niet vergeten, en de onuitwisbare herinnering aan 't onherstelbare bleef op hem invreten als een traagdodend vergift. Hij kon haar niet zien, haar niet omhelzen, niet even zelfs de toppen van haar vingers noch de stof van haar japon aanraken, of daar kwam de onverjaagbaar-folterende gedachte: ‘Je hebt mij bedrogen!’

‘Bedrogen! bedrogen!’ dacht en herhaalde hij in zichzelf onophoudend. En hij plaagde en kwelde zijn geest met dat concreet voorgestelde beeld van haar bedrog. Hij poogde haar te verontschuldigen, hij redeneerde tegen zijn gevoel, hij zei in zichzelf: ‘zij ook is immers niet de enige noch de eerste die mij gehad heeft; vóór haar heb ik andere vrouwen gekend, en in zover moest ik mij nog schuldiger, nog onreiner achten dan zij,’... niets hielp noch baatte, niets verzachtte de jaloerse foltering, die hij nu aanhoudend in haar

[pagina 1253]
[p. 1253]

bijzijn voelde, steeds rees daar vóór zijn geest het feit, het werkelijk gebeurde, de daad, waarvan hij niet geweten had. In redenering vergaf hij haar alles, verzoende zich met haar volkomen; in werkelijkheid lag haar bedrog daar tussen hen als een lijk, als het door haar eigen handen vermoorde slachtoffer van hun wederzijdse en vertrouwelijke liefde.

Alleen de zinnen hielden hem aan haar gebonden. Hij kwam tot haar met verdubbelde passie, als van een krankzinnige, om er bij te sterven. En telkens wenste hij dat hij sterven mocht, zo folterend wreed was de ontnuchtering die volgde. Het was één enkel ogenblik van álles vergeten, en dadelijk dan weer 't gevoel van de diepste vernedering en ellende. Niets meer van 't zacht en mooi intieme samenleven; niets meer van 't heerlijk dubbel-opgaan in één grote, morele-en-lichamelijke liefde zonder geheimen, zonder schaamte en zonder wroeging. Dat bestond niet meer. Al het mooie was dood of was laag en lelijk geworden.

Laag gedaald, dát was hij. Lager dan zij, want zij had hem nu wel heel rein en zielslief. Hij was het, die háár nu naar de laagte trok. Nu het te laat was voelde hij wat hij misdaan had met haar zó terug te nemen. Nu speelde niet meer zij, maar wel hij de lelijke rol; en het was geen vergiffenis noch verzoening, die niet tot morele verheffing kon leiden. Nu deed hij kwaad, dubbel kwaad, aan haar en aan zichzelf.

Hij werd achterdochtig-jaloers. Herhaaldelijk, met wantrouwend vorsende blikken, vroeg hij haar of ze niets van Paul meer merkte, of hij geen pogingen meer deed, noch had gedaan, om haar terug te zien.

- Neen, nooit meer, en dat zou ook wel vruchteloos zijn, antwoordde zij dan zacht, het hoofd gedwee gebogen in het bewustzijn van haar onuitwisbare schuld. En ofschoon hij wel voelde dat zij de waarheid sprak, toch bleef hij haar wantrouwen, en in de vernieling van zijn eigen leven, kwamen soms vage, sombere dreigementen over zijn lippen.

En het gebeurde dat hij plotseling weer een afkeer van haar kreeg, en dan schreef hij haar dat hij nooit meer terug zou komen, en kwam werkelijk niet, gedurende verscheidene dagen. Maar lang kon hij 't nooit uithouden. De passie trok hem weer tot haar, en met de passie de verlaging. Het werd

[pagina 1254]
[p. 1254]

een sleur, een droeve sleur, in een staag, moreel dalen. Het werd een ellendige aaneenschakeling van ruptures en verzoeningen, een van die onmogelijke verhoudingen, die, in logisch-zijn, de mensen als aartsvijanden van elkaar zouden moeten verwijderen, en toch feitelijk soms banden smeden, op de duur sterker dan de zachte sterke banden van het kalm, zielsverheffend geluk.

En langzamerhand, door al zijn andere, tegenstrijdige gewaarwordingen heen, ontwaakte in hem een nieuw en gevaarlijk gevoel: het medelijden.

Zijn fijn besnaarde artiestenziel kon niet zonder diepe wroeging in het lage en lelijke volharden. Iets zachts en goeds moest daar toch eindelijk tegen opwegen. Hij blikte vooruit in de toekomst, en zag haar eenzaam droevig leven van gescheiden vrouw, als maîtresse nu gebonden aan haar vroegere man. Had hij na de scheiding niet meer naar haar omgezien, dan was haar nog een kans gebleven, ondanks haar schuld, zich met een ander een nieuw en misschien gelukkig leven te herscheppen; maar nu was dit door zijn schuld onmogelijk geworden, en zwaar voelde zijn geweten de verantwoordelijkheid. Wat moest er van haar worden als daar zo jaren overheen gingen en zij oud werd? Niet steeds zou hun verhouding een geheim voor de wereld blijven. Onvermijdelijk zou het vroeg of laat ontsluierd worden, en met verdubbelde kracht zouden de hoon en smaad van de mensen dan op haar neervallen. Ook hij zou wel beklad, bespot, beschimpt worden, maar lang niet zoals zij, en van 't ogenblik dat hij haar weer, en dan voor goed, verlaten zou, kreeg hij terstond zijn goede naam en zijn positie in de wereld terug, terwijl zij, door zijn schuld dan, er niet meer bovenop zou komen. En zo kwam hij van lieverlede, in zijn eigen rechtschapen gemoed en geweten, als de ware schuldige tegenover haar te staan, en zij als zijn ten onrechte mishandeld slachtoffer. En ook dát bewustzijn bond hem steeds sterker en sterker aan haar, en maakte 't hem zo onmogelijk haar voor goed te verlaten, als het hem onmogelijk was haar voor goed terug te nemen.

En in de sombere wintereenzaamheid van Far-West dacht hij aan het onhoudbare van die toestand, folterend en

[pagina 1255]
[p. 1255]

voortdurend. Met zwaargebukt hoofd en gefronste wenkbrauwen liep hij overdag rusteloos heen en weer langs de morsige paden en lanen, en 's nachts schrikte hij ervan wakker en dwaalde rond als een gepijnigde. Alles sprak hem van haar, en van 't onmogelijke en lelijke van die verhouding. Het was zijn eigen levenstragedie, die hij overal, in wroeging en berouw, als een bezetene met zich meesleepte. De vroege, grauwe winteravondschemering, zo onuitsprekelijk melancholisch en triestig over de donkere, bladerloze wouden, de grote zwarte raven, die in krassende benden, als vogels van rouw en dood, over de naakte, natte velden wervelwiekten, de holle nachtwind, die als in menselijk klagen en huilen door de donker-ruisend-en-sidderende bomenkruinen zwiepte, alles zei hem, alles riep hem dringend toe: ‘het kan, het mág niet langer; het is een lage, vuige misdaad!’

En op een nacht van niet meer te verduren wanhoop nam hij plotseling zijn besluit, en schreef haar dat het uit moest zijn, voor altijd uit, om harentwille.

- Ik zou me, o zo zielsgaarne voor altijd weer met je willen verenigingen, maar ik kan niet, ik kán niet, schreef hij haar.

- Het is de ramp van mijn leven dat ik het verleden wel vergeven, maar niet vergeten kan. En dáárom moet het uit zijn tussen ons, voor altijd uit. Het kan, het mág niet anders meer; het is het onverbiddelijk gevolg van de noodlottige toestand. Ik zou een misdadiger zijn indien ik je nog langer tussen hoop en twijfel liet. Nu is 't wellicht nog niet te laat, nu bén je misschien nog te redden. Nu is 't mogelijk dat je een nieuw leven zou beginnen, wat weldra onmogelijk zou geworden zijn. Adieu, adieu. Mocht je weer gelukkig worden; dat is mijn vurigste wens. Geen greintje wrok noch toorn is in mijn hart gebleven. Ik vergeef je volkomen het leed dat je mij vroeger gedaan hebt, en smeek je ook om vergiffenis voor wat ik jou misdeed met weer tot je te komen, zonder dat ik nog de kracht had om met ziel en lichaam voor altijd bij je te blijven.

Adieu, adieu. Heel zacht, heel teer zal ik steeds voor je blijven voelen, zal ik steeds je herinnering en je beeld in mijn hart blijven dragen, niet zoals ik je vroeger gekend heb, maar zoals je thans, door 't ongeluk, geworden bent. Adieu!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken