Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 1 (1974)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 1
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.46 MB)

Scans (429.77 MB)

ebook (3.96 MB)

XML (2.40 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 1

(1974)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 1256]
[p. 1256]

XXXI

Hij hield woord. Hij zag haar niet terug. Gedwee, zonder klagen, antwoordde zij hem, dat ze zich aan 't onverbiddelijk besluit, zoals ze 't door haar schuld verdiend had, onderwerpen zou; en hij had de kracht haar niet terug te schrijven. Alleen bleef hij, als vroeger, financieel voor haar zorgen.

 

De lente was gekomen, als een zegen van herleving over alles wat in maandenlange schijndood had geslapen, en op het eilandje was hij nu weer aan 't werk, schilderend de frisse, pasgeboren voorjaarspracht in ochtend- en in avondtonen. Het was het hele tedere nog van de vroege lente, de knopjes pas ontloken en de blaadjes nog doorschijnendtenger, de bloempjes schaars en klein, met zachte weke tinten, de zon nog wazig in doorschijnend-lichte nevelsluiers. Alleen de vlietjes huppelden en kabbelden vol leven over hun zachte bedden van mos en gepolijste keitjes, en helder als kristal was 't water in de vijver, met bronskleurige, opwassende planten op de bodem, en in het glanzend jonge lover van de bomen zongen overal de vogels. Het was een lente van reine wijding; en mooi en zacht, ontdaan van lage driften, waren ook de gelouterde gevoelens van zijn ziel. Nog nooit had hij gewerkt in een zo volkomen en directe harmonie met de Natuur. Al het tere en frisse van een jonge, mooie wereld leefde in zijn oog en zijn penseel, en met toetsen zo licht en fijn als zachte strelingen, werd op zijn doek al die ontroerende schoonheid nog een tweede maal herboren. ‘De lente leeft en zingt en rijst, zij stijgt van uit de grond ten hemel’, dacht hij voortdurend; en dat zachte, weelderig rijzen en stijgen werd als de geritmeerde beweging van zijn hand en zijn penseel. Hij dacht opnieuw aan de

[pagina 1257]
[p. 1257]

Victoire de Samothrace, aan 't rijzen en zweven van 't prachtige beeld. Hij dacht aan muziek, aan Wagner. Zo rees en zong en steeg en zweefde al het mooie en grote van de wereld vanuit de beperkte werkelijkheid van de Materie tot in 't oneindige van 't Ideaal.

Op de uren dat hij niet werkte liep en reed hij, te voet of met zijn rijwiel, de velden en de bossen in, overal het miljoenenvoudig ontwaken en herleven van de Natuur waarnemend. Elk ogenblik, bij elke stap, was het iets nieuws, iets onverwachts en verrassends, dat gisteren nog sliep en nu ontwaakt was. Al de mensen waren op de akker, al de beesten liepen in de weilanden. Het grote, ruime, vrije zomerleven was begonnen.

Eens, op een middag, dat hij zo aan 't wandelen was, zag hij, langs de steenweg die hij voor een eind te voet volgde, een rijtuig met twee paarden in zijn richting komen. ‘O zo, een of ander buiten in de omtrek reeds bewoond,’ dacht hij. En hij ging een weinig op 't zijpad, om de landauer door te laten. ‘Hè, dat gezicht komt me bekend voor,’ dacht hij, even naar de koetsier opkijkend. En plotseling herkende hij in 't open rijtuig twee vroegere vriendinnen van Florence: Elise Loebmuller en Marie Bagnolet.

Hij groette haastig-machinaal, in 't vlug voorbijrennen van 't rijtuig, terwijl hij zich van emotie een kleur voelde krijgen. Hij had Marie niet dádelijk herkend. Eerst toen het rijtuig voorbij was, wist hij dat zij het was. Wat leek zij hem veranderd! zo mooi geworden! Of had bij haar niet goed gezien? Of waren het de kleren die haar zo: veranderd hadden? En eensklaps herinnerde hij zich wat zijn vader hem een paar weken tevoren verteld had en wat hem al spoedig daarop uit het geheugen was gegaan: dat de Loebmullers onlangs in de buurt van Far-West een groot buiten gekocht hadden. Blijkbaar waren zij daar al voor de zomer, en Marie was bij hen gelogeerd. ‘Vervelend; nu ze mij gezien hebben, moet ik er wel een bezoek maken,’ dacht hij. Hij wandelde verder door, weer kalm nu, maar nog aan de ontmoeting denkend, die hem ook zoveel droevigs herinnerde. Hij dacht weer aan die akelige najaarsavond, toen hij zo doodrampzalig, na de ontdekking van Florences bedrog,

[pagina 1258]
[p. 1258]

bij Marie aan huis gekomen was. Wat leek dat alles lang geleden al! Wat was er al niet voorgevallen en veranderd in zijn leven na die noodlottige avond? Sinds had hij Marie geen enkele maal meer ontmoet, maar nog zag hij haar in verbeelding vol meelijdende droefheid en verontwaardiging vóór zich staan, in de ruime salon van haar ouders, waar schilderijtjes en tekeningen van haar aan de wanden hingen. Er was veel moois in die kleine werkjes, dat herinnerde hij zich nu ook weer, het had hem gefrappeerd, door al zijn wanhoop heen, en nu speet het hem dat hij er naderhand geen notitie meer van had genomen. ‘Ik zal er morgen een bezoek brengen en haar aanmoedigen om flink door te werken,’ besloot hij.

Hij keerde naar Far-West terug. Hij voelde plotseling geen lust meer om nog door te wandelen tot aan de verre bossen, zoals hij eerst van plan was. En weer moest hij denken aan Marie, die er zo mooi uitzag in 't rijtuig. Zo knap had hij haar nooit gevonden; hij was er zelf verwonderd van dat hij 't nu voor het eerst ontdekte.

De hele middag bleef hij eraan denken. En met zonsondergang, terwijl hij op het eilandje aan 't schilderen was, legde hij soms even zijn palet neer, om er stil over te mijmeren.

- Marie had mijn vrouw moeten worden. Hoe is 't mogelijk dat ik dat vroeger niet gevoeld heb? fluisterde hij in zichzelf. En in 't diepste van zijn wezen antwoordde een stem heel teer en zacht: - Het is nog niet te laat, vraag haar, je zult haar krijgen en met haar gelukkig zijn. Maar toen dacht hij ook weer aan Florence, en een grote meelijdende droefheid kwam in hem op. Neen neen, dat kon, dat mocht niet meer. Florence was al genoeg gestraft.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken