Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 2 (1975)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 2
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.83 MB)

Scans (47.07 MB)

ebook (3.73 MB)

XML (2.08 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 2

(1975)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 542]
[p. 542]

XV

Sinds enkele weken was er iets in de Warande, dat Odon mishaagde...

Hij had niet zo precies kunnen zeggen wát; 't lag in de algemene toon, in de houding en bejegening, in het gehele zijn van Sieskes gezin ten opzichte van hem. 't Was geen bepaalde onvriendelijkheid; 't was eerder iets van ongeduld en prikkelbaarheid, alsof ze nu reeds lang genoeg gewacht hadden op iets dat maar niet komen wou.

Sieske, en ook zijn vrouw, schenen minder genegen nu om hem met Sidonie alleen te laten; zelfs het milde trakteren begon zijn effect te verliezen, en af en toe zaten de ouders stug zwijgend en blijkbaar ontstemd op zijn heengaan te wachten.

Ook het meisje was langzaam aan geheel veranderd. Zij kwam volstrekt niet meer zo gedwee naar hem toe, in de steeds zeldzamer wordende gelegenheden waar men haar nog met hem alleen liet; zij teutte, liet de kostbare ogenblikken voorbijgaan, zat tergend, met ernstig gezicht en saamgetrokken wenkbrauwen op haar kantkussen te peuteren, in plaats van naar zijn smekend uitgestrekte armen toe te snellen.

- Wa scheelt er toch? Woarom zij-je gij zeu onvriendelijk geworden, zeu veranderd? jammerde dan Odon met verwrongen gelaatstrekken. Maar zij gaf nauwelijks een mokkend antwoord; en steeds groter moeite had hij om haar met zijn sidderende armen te omstrengelen, terwijl het wrang genot dat hij bij haar nog smaakte, elke dag folterender werd vergald door toenemende onzekerheid en strijd.

Eindelijk, op zijn herhaald aandringen, bekende zij hem op een zondagmiddag:

- 't 'n Kan azeu nie blijven duren, 't moet 't ien of 't ander worden.

[pagina 543]
[p. 543]

- Wátte? Wát 'n kan der nie blijven duren? riep hij verschrikt.

- Och! Altijd da zelve spel, hier! antwoordde zij wrevelig schokschouderend. - Voader en moeder zeggen dat er doar niets van 'n kan komen dat deugt, van al da vrijen mee nen hiere. Ge 'n zil gij toch noeit mee mij nie treiwen, e-woar? Ze zeggen zij da 'k ik veel beter zoe zijn mee ne jongen van mijn soorte, en 't es de woarheid euk!

- Zie-je gij al iemand geiren van ou soorte? vroeg hij ontsteld.

Zij gaf niet dadelijk antwoord, met misnoegd gezicht in 't vage voor zich starend. Alles draaide en duizelde om hem heen. Hij werd akelig bleek.

- Hè-je gij al iemand? Hè-je gij al iemand? herhaalde hij dringender, met hese, haast klankloze stem.

- Wa kan ou da schelen, tergde zij onmeedogend. - Ge 'n zil gij toch mee mij nie treiwen.

- Treiwen! treiwen! Ge 'n weet gij da niet; en 'k 'n weet ik da euk niet. 'k Ben ik nog veel te jonk om te treiwen! beefde hij... - Sidonie! Sidonie! riep hij plotseling, met uitbarstende tranen zijn sidderende armen tot haar uitstrekkend; - da 'k ou moest mee 'n ander zien 'k zoe mij van 't leven brengen!

De portaaldeur ging open en twee boerenjongens uit de buurt, traden kalm glimlachend binnen. Zij lichtten even hun hoedje op voor Odon, die zich, als met doodsangst geslagen, in de donkerste hoek van de schoorsteen terugtrok, en gingen naar de schenktafel, waar zij ieder een glas bier bestelden.

Luchtig en lachend, met stralende ogen, kwam Sidonie dadelijk naar hen toe. Met een hoge zwaai schonk zij het schuimende bier, als 't ware juichend, in de grote glazen, en terstond was zij, koketterend, met hen in vrolijk-druk gepraat, zonder nog enige notitie van Odon te nemen.

Deze zat zich van foltering op zijn stoel te kronkelen. Hij dronk het glas, dat hij vóór zich had staan, in één teug leeg, klopte gebiedend op het tafeltje; bestelde, met zijn schorhese, klankloze stem, een tweede glas.

Zij vulde 't uit dezelfde grote kan, waarmee zij de boeren-

[pagina 544]
[p. 544]

jongens had bediend, maar langzaam, onachtzaam, als 't ware met een soort van tegenzin, om het verschil te laten voelen. Zij bracht het op een tinnen presenteerblad naar hem toe, doch zonder hem aan te kijken, het hoofd lachend halfomgewend naar de twee boerenzonen, met wie zij haar vrolijk praatje voortzette.

- Sidonie, doe het niet, of der zal 'n ongeluk gebeuren! raasde hij dof, meteen haar hand vastgrijpend, om haar met geweld bij zich te houden.

- Aië! kreet zij, als onder een pijnsteek; en heftig trok zij haar hand weg, en keerde, steeds zonder hem aan te kijken, terug bij de bezoekers.

Buiten, in de kille, stille avondlucht, weergalmde plotseling, in heldere zilverklank, de etensbel van het kasteel.

Als onder een zweepslag stond Odon eensklaps op, gooide zijn geld op de schenktafel, groette met een kort geknor, en rukte buiten, de portaaldeur ruw achter zich toeslaand.

Een helle schaterlach van 't meisje, die zijn aftocht begeleidde, hield hem daar even, knarsetandend, met dreigend gebalde vuisten, roerloos in het duister, als een paal vlak voor de deur geplant, en toen holde hij weg, vluchtend als voor een gruwelnachtmerrie, wadend door moddergeulen en door plassen, recht naar 't Landjuweel.

- God! Kind, wat zie-je d'r uit! Wat heb je? riep verschrikt mevrouw Dudemaine, toen zij hem in de eetkamer zag binnenkomen.

- 'k Voel mij niet wel, 'k heb hoofdpijn, vreselijke hoofdpijn! klaagde hij, als uitgeput op zijn stoel neerzakkend.

- Wat heb je gedaan? Waar ben je geweest? vroeg meneer Dudemaine, insgelijks door de doodse bleekheid van zijn zoon geschrokken.

- 'k Ben buiten geweest, 'k heb in 't park gewandeld; 't is 't enigste wat mij nog ophoudt, loog Odon met pijnlijke gezichtsvertrekking.

- O, maar, je moet rusten, kind, je moet naar bed! Médard, zei ze tot de knecht, die klaar stond om de soep op te dienen, - zet maar op tafel, we zullen onszelf wel helpen, en loop spoedig in 't dorp om de doker!

- Nee, mama! Nee! Gedecideerd niet! Ik verbied het!

[pagina 545]
[p. 545]

gilde Odon eensklaps als verwoed opvliegend.

- Waarom niet? Waarom niet? klaagde mevrouw Dudemaine, met tranen in de ogen.

- Omdat ik het niet wil! hijgde Odon beslist. En dan, ietwat kalmer, terwijl hij weer ging zitten:

- 't Is niets, 't zal vanzelf wel overgaan, als men mij maar niet sart, en als ik gauw weer in de open lucht ben.

De ouders zwegen, in somber-gedrukte stemming. Mevrouw deed een teken aan Médard en zonder nog een woord werd de soep gebruikt.

Maar toen het ander eten kwam was het Odon volstrekt onmogelijk nog een brok naar binnen te krijgen. Hij zat zich op zijn stoel te wringen, beurtelings vuurrood of lijkbleek van gelaatskleur, en zijn keel kropte van hikken, die hij haast niet meer bedwingen kon.

- Ik kán niet, ik kán niet langer binnen zitten! hijgde hij eensklaps, met geweld opstaand. - Ik moet naar buiten of ik zou er gek van worden!

- 'k Zal met je meegaan, kind; ik durf je niet alleen te laten! angstigde mevrouw insgelijks opstaand.

- U mág niet meegaan, mama, ik moet en wil alleen zijn; ik kan niemand, niemand om mij heen dulden als ik zo ben! riep hij driftig-opgewonden. En terwijl zijn beide ouders, met stomme schrik geslagen, hem machteloos nakeken, holde hij de deur uit.

- Zul je tenminste zo gauw mogelijk terugkomen! liep mevrouw Dudemaine hem met snikkende stem in de gang nog na.

- Ja, ja, ja! riep hij gesard, de buitendeur achter zich toetrekkend.

 

Hij liep, hij holde, dwars door het zwarte van de nacht, het park in. Hij rende maar op goed geluk af, zonder te weten waarheen, om de stormende gevoelens van zijn hart te temmen. Hij snikte en huilde, hij knarsetandde en vuistenbalde, hij beukte met het hoofd vooruit, als om zich tegen een boom te pletter te stampen. De waanzin zat hem in de hersenen; en hij begon eensklaps te kreunen en te klagen, eerst gedempt, als was hij bang gehoord te worden, van lieverlede

[pagina 546]
[p. 546]

harder, luider, met snerpende gillen, als van lichamelijke foltering. Het galmde akelig door de stille nacht, het nam steeds toe en leek weldra op het gebrul van een gemarteld beest, steeds woester en steeds vlijmender, tot het eindelijk ontaardde in één aanhoudend en afschuwelijk noodgekreet, dat loeide en bulkte alsof zijn keel werd uit elkaar gescheurd. Zijn ouders en Médard, die hem van ver door de duisternis gevolgd hadden, kwamen angstig toegesneld, grepen hem vast, poogden hem te sussen en te bedaren; maar hun verschijning, ver van hem te kalmeren, verergerde nog zijn brullend lijden; en nu schreeuwde hij het eindelijk, tussen zijn rauwe, woeste kreten, onbedwingbaar uit:

- Geef mij haar! Geef mij haar! Ik moet haar hebben, of ik breng mijzelf van 't leven!

- Wie, kind, wie, wie moet je hebben? snikte wanhopig mevrouw, hem met haar beide armen wild omstrengelend.

- Sidonie! Sidonie! gilde hij. Geef mij haar! Ik moet haar hebben, of ik breng mij van 't leven!

De ouders stonden stom, begrepen niet. Maar hij werd woester, dringender; hij schudde hen razend van zich af en brulde dreigend:

- Geef mij haar! Breng haar hier! bij mij! bij mij! Of ik zal doen als Marguerite, als Marguerite, die u vermoord hebt, vermoord hebt!...

- Zwijg, Odon! Zwijg! Zwijg! smeekte mevrouw ten gronde stortend. En plotseling begrijpend, met korte, hese, sissende woorden:

- Wat is 't Odon? Wat is 't? Heb je dat meisje lief?

- Ja! gilde hij, ja, ja, en 'k moet haar hebben! 'n Ander wil haar nemen! 'k Moet... 'k moet...! 'k Moet...!

- Médard! Médard! riep mevrouw als waanzinnig. - Médard, haal haar, vraag of ze dadelijk hier wil komen. Toe dan, vlieg, hoor je mij niet?

- Maar Valentine, wat meen je! kreet meneer Dudemaine buiten zichzelf.

- Niets, niets, kom mee, kom mee, hijgde ze wanhopig. En eensklaps, krachtig en geweldig, trok ze hen beiden met zich mee, Odon en haar man, haastig, angstig, weer naar het kasteel, terwijl Médard ijlings was weggelopen.

[pagina 547]
[p. 547]

Zij kwamen binnen, zij duwde hen de trap op naar boven, en daar wachtten zij even, in knellende angst, buiten hoorbereik van de dienstboden, wat er gebeuren zou.

Odon was iets kalmer geworden. Hij stond, vaalbleek, met sidderende lippen en brandende ogen, tegen een deurpost te hijgen. Mevrouw zei niets meer en bleef roerloos, als van marmer, starend naar de trap, haar handen in elkaar gewrongen. Meneer liep heftig, hoofdschuddend en zuchtend, 't ganse gezicht vol folterrimpels, in de schemerige gang op en neer.

Daar hoorden zij gedempt gestommel en de stem van Médard beneden. Sidonie was met hem; zij kwam, verwonderd en verlegen, aan zijn zij over de rode loper naar boven.

- 't Is goed, Médard, jij hoeft niet verder mee te komen, zei mevrouw. En haar stem klonk vreemd hol en griezelig, als een droomstem in de hoge gang.

Eensklaps zag Odon het meisje, en als op een prooi vloog hij onstuimig op haar af.

- Sidonie! Sidonie! kreet hij, met onkennelijk geworden stem.

En vóór zijn ouders de tijd hadden tussenbeide te komen, noch Sidonie zelf kans zag om zich te verweren, had hij haar in zijn armen opgetild, haar meegesleept, zijn kamerdeur opengebeukt en die weer dichtgeslagen, met een kraakdraai van het slot.

- Odon! Odon! Wat meen je! Ben je gek! krijste meneer op de deur aanvliegend.

- Laat het! Laat het! snikte mevrouw, als wist ze niet meer wat ze deed, hem woest de weg versperrend.

- Oo! kreet hij, - Oo!

En even peilden zij, gelijk twee sombere misdadigers, tot in het diepste van elkanders bevend hart.

- Alles liever, alles, álles liever dan 't verleden! huiverde zij spalkogend, met verwrongen gelaatstrekken.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken