Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 2 (1975)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 2
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.83 MB)

Scans (47.07 MB)

ebook (3.73 MB)

XML (2.08 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 2

(1975)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 565]
[p. 565]

XXI

Acht dagen later, in de vroege ochtend, kwam Médard met de victoria voor 't perron stilhouden. Odon, bleek en vermagerd, met ernstig gezicht, stapte erin, door zijn ouders tot beneden de stoep vergezeld.

- Blijf maar heel kalm en wees niet bang, 't zal wel goed aflopen, zei meneer, die zich nu ook volkomen met zijn zoon verzoend had.

- Maak je maar geen zorgen, kind, we weten dat je je uiterste best hebt gedaan, streelde mevrouw.

- Ik ben ook niet bang, antwoordde geruststellend Odon. En zingend over de kiezelallee reed de victoria in flinke draf weg:

Odon ging naar de stad zijn eerste examen afleggen...

 

Eén uur, twee uur, drie uur, vier uur, waren reeds in heldere zilvergalm van 't vergulde klokkentorentje door de ongerepte zomerstilte in de blauwe lucht verklonken...

Meneer en mevrouw Dudemaine, tot elke vaste bezigheid onbekwaam, zaten al sinds de lunch in de veranda, midden in de schitterende bloemen, naar de verre oprijlaan te kijken. Odon had hun beloofd, in geval van welslagen, een telegram te zenden. Maar de tijd vervloog; reeds glansde een warmere tint van rodend goud over de grijze muren en het teer pervenche-blauw van ramen en balkons; reeds voelden zij, in de profusie van zijn kleurenschatten, de rijke zomeravond naderen, en zij begonnen stil en droef te wanhopen, alweer bijna berustend in de dood van een te mooie illusie, toen eensklaps, ginds aan 't uiteinde van de laan, een kleine, magere gestalte op een fiets kwam aangereden.

Meneer greep naar de verrekijker, die op een tafeltje in zijn bereik lag, en hield hem met bevende hand aan zijn ogen.

[pagina 566]
[p. 566]

- Het telegraafjongetje! riep hij, plotseling opstaand.

- Och God! Och God! juichte mevrouw, ook opgestaan, bleek van ontroering, met de hand op haar hart gedrukt.

Daar kwam het jongetje. Snel wielerde hij door de effen oprijlaan, telkens weer opflitsend in zonneglinstering of weggeknipt in schemerschaduw tussen de grote, goudomglansde, evenwijdig van elkaar gespatieerde bomen. De koperen knopen van zijn donkerblauw jasje schoten vonken; 't vergulde bandje van zijn uniformpet cirkelde als een vuurslang om zijn hoofd. Toen hij binnen 't hek was scheen hij helemaal met bronsrood en met goud omgoten, en zijn beide flikkerende wielen leken wentelende kwikschijven. Een vlugge, schitterende geluksbode, dat was hij; hij wipte lichtjes van het zadel, groette, opende zijn lederen gordeltasje; en in meneer Dudemaines bevende hand lei hij de lichtgroene omslag van het telegram.

Stil van emotie scheurde meneer het open en ontplooide 't dun papiertje.

Mevrouw, aan zijn arm vastgekneld, keek over zijn schouder en las, hardop, tegelijk met hem:

passé avec grande distinction. odon.

Mevrouw schreide van geluk. Meneer, gans bevend, ging in zijn zak, haalde een vijffrankstuk uit, gaf het aan 't jongetje.

Isidoor, Nathalie en Stephanie, kwamen, als hadden zij 't geroken, van alle kanten te voorschijn.

- De grote distinctie! de grote distinctie! riep meneer hun toe, gloeiend van vadertrots.

 

Even vóór zeven uur was het rijtuig terug. Médard had een prachtige rode triomfroos aan zijn zweep gebonden en zijn lachend gezicht glom vurig, als een ondergaande zon.

- Wa zegt-e nou, menier en mevreiwe! juichte hij, opgewonden. En, van zijn bok springend, kwam hij, gedurfd familiaar, met uitgestrekte hand, gelukwensend naar hen toe. Meneer en mevrouw Dudemaine zagen wel dat hij tamelijk aangeschoten was, maar 't was een geluksdag, zij deden maar of ze 't niet merkten en vlogen naar Odon toe, die heel kalm en bedaard uitstapte en zijn ouders omhelsde. Dat was de

[pagina 567]
[p. 567]

eerste omhelzing met zijn vader na de akelige scène, en 't klonk als een vaste en voortaan onverbreekbare verzoeningsbezegeling.

 

's Avonds, na het feestelijk eten, terwijl meneer Dudemaine, vreedzaam in een rieten leunstoel van de veranda uitgestrekt zijn sigaar rookte, vroeg Odon aan zijn moeder of ze met hem een wandelingetje door het park wou doen. Het was een heilig-zachte en stil-serene nacht van opkomende volle maan en levend-tintelende sterren. De hoge bomenmassa's stonden plechtig-roerloos-zwart, de hier en daar nog bloeiende rododendronbosjes hadden onreëel getaande kleuren van dromerige pracht, en met hun beiden liepen zij heel langzaam over de vaaggele, stil onder hun voetstappen zuchtende kiezelalleeën, zij met een witte sjaal over haar hoofd en schouders, hij in donkere kledij, als een sombere schaduw aan haar linkerzijde.

Zij spraken niet dan over algemene of onverschillige dingen. 't Was of iets drukte, dat hun 't echte wat zij zeggen wilden op de lippen tegenhield. Maar bij een perk van bedwelmendsterk geurende, in de opkomende maneglans vreemd-zwavel-kleurig bloeiende azalea's, hield hij haar plotseling staan, en vroeg, 't gelaat onzichtbaar in de donkere schaduw van een grote spar, terwijl integendeel háár trekken door het maanlicht helder beschenen werden:

- En nu, mama, nu ik zo mijn best heb gedaan, zou u ook iets voor mijn geluk willen doen?

Zij keek hem aan en zag hem vagelijk in het duister, en haar hart begon te jagen en een onberedeneerde angst kwam in haar ogen, terwijl zij antwoordde, met doffe, aarzelende stem, als sprak zij woorden uit van overgroot levensgewicht.

- Ja, kind,... als het in mijn macht bestaat;... wat is het?

- Dát wat u mij eerst geweigerd hebt, en... wat ik toen ook niet verdiende, haastte hij zich er bij te voegen... - Elsa voor mij gaan vragen...?

- Elsa voor jou gaan vragen! weergalmde zij luid, als een kreet... Elsa, herhaalde zij doffer, als bang, - o, kind, na 't nog maar pas verledene, kán dat? mag dat?

- 't Is mijn illusie, mijn geluk, mijn leven! riep hij eensklaps

[pagina 568]
[p. 568]

met schreiende stem. - Het is voor haar dat ik zo flink gewerkt heb! Al 't andere was niets! al 't andere was vergissing, blinde, domme aberratie. Nu eerst voel ik me mens geworden! Nu eerst voel ik dat ik haar, en haar alleen, van 't eerste ogenblik heb liefgehad! Vergeef mij het verledene, tracht het te vergeten. Help mij, help mij, moeder, voor het geluk van mijn toekomst.

Zij zag hem bevend vóór zich staan, zij zag hem smartelijk zijn handen in elkander wringen, en plotseling hoorde zij een doffe snik, die akelig in haar moederhart terugbonsde.

- Kán dat? mág dat? huiverde zij weer, als in een pijnlijke droom. - Wat moet ik aan haar ouders zeggen; en wat zullen zij antwoorden? Wat zal ik zeggen van 't verledene? En hoe zullen zij 't opnemen? En wat moet ik vragen: Elsa's hand?... Maar zij zullen in elk geval antwoorden dat je veel te jong bent en nog geen positie hebt.

- 't Is ook niet om nu te trouwen, moeder, maar voor later, opdat een ander haar niet weg zou halen.

- O! Was het nog maar mogelijk! Was het nog maar mogelijk! zuchtte mevrouw Dudemaine, als in een vrome bede. En langzaam aan herleefde weer, ondanks alles, in haar de doodgewaande illusie van zijn geluk met het bekoorlijk meisje.

Werktuiglijk liepen zij even zwijgend door, tussen de donkere heesters, over de kronkelende, licht stijgende, nu helbeschenen, blonde grintallee, waarin de maan heel fijne kiezelscherfjes stralen deed. 't Was als een pad van vonkend licht onder hun voeten, dat in het kort verschiet door diafane nevels werd omsluierd, waaruit droombeelden voor de geest oprezen. Zij zag het lieflijk meisje in haar verbeelding tot zich komen, in blond- en nevelgrijs gewaad, met zachte ogen die aandoenlijk straalden, als de straalkeitjes in de maneschijn over de weg; en 't was haar plotseling te moede of haar eigen dode kind zacht op haar aan kwam zweven, met tere glimlach van verzoening en van levenslang sereen geluk. Waarom ook niet?... Moest één enkele, eerste misstap, hoe zwaar ook, voor altijd 't geluk van de ganse toekomst vernietigen? Ach, er bestond toch immers vergiffenis voor de berouwvolle schuldige; en hoe goed en hoe berouwvol was

[pagina 569]
[p. 569]

Odon nu niet geworden!... Neen, neen; zó hard en onverbiddelijk was het leven niet. Het leven was toch zacht en zoet ondanks veel smart en droefheid. Het leven was verzoening, voortdurende vergiffenis en verzoening...

- Doet u 't moeder? Wil u 't voor mij doen? smeekte hij opnieuw, na een lange poos zwijgen, met trage, matte stem. Zij zuchtte, trilde; 't was of het antwoord haar niet van de lippen kon.

- Doet u 't? Doet u 't? herhaalde hij met kwijnende tranenstem.

- Ja, zei ze plechtig, ja, ik zál het doen.

- O! Dank u, moeder, dank u, juichte hij.

Helder keek de ronde maneschijf in wegblekende hemel over de rand van de sombere bomenkruinen heen. De hoogste ijle blaadjes trilden sneeuwwit in haar zilverlicht; en 't grote grasveld bij de vijver glinsterde haar pracht terug als een wijdgolvende sleep van diamantendauw.

Weer liepen zij sprakeloos naast elkaar, ieder verinnigd in diepe gedachten, langzaam naar het kasteel terugkerend.

- Zijn jullie daar? hoorden zij van ver, onder de veranda, meneer Dudemaines stem; en als een gloed van nuchtere werkelijkheid, zagen zij het rode vuurstipje van zijn sigaar.

- Ja, antwoordden zij beiden; en met eensklaps vlugge schreden kwamen zij naar de veranda toe.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken