Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 3 (1975)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 3
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 3Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.45 MB)

ebook (4.02 MB)

XML (2.33 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 3

(1975)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 318]
[p. 318]

XXXIII

De werklui voelden allen diep de smaad door meneer De Beule hun afgevaardigden aangedaan. Zij voelden ieder voor zichzelf het grote onrecht en de schrijnende belediging. Zij hadden lang geaarzeld en getwijfeld vooraleer iets te vragen; maar de wijze waarop het afgewezen was konden zij niet slikken.

Zij waren boos en 't broeide en gistte... Zelfs de onderdanigsten kwamen eindelijk in opstand en waren tot verzet bereid. Zij voelden nu allen met knagende scherpheid alles wat zij hun leven lang geduldig en gedwee verdragen hadden. Pierken, met wie ze vroeger zo dikwijls de spot dreven, was nu hun vaste steun en grote man geworden en zij stonden allen klaar om aan zijn wensen en zelfs aan zijn bevelen te gehoorzamen. Geen enkel, - de vrouwen evenmin als de mannen, - had de minste angst nog voor meneer De Beule; en toen Pierken in de verdere loop van de zaterdagmiddag gedecreteerd had, dat zij de volgende maandag tot de algemene staking zouden overgaan, was er geen enkele die tegenstribbelde. Integendeel; 't was als een opluchting, als een pak van hun hart; zij waren blij dat er eindelijk toe besloten was. Even beraadslaagden zij onder elkaar of zij, ja dan neen, meneer De Beule hun besluit zouden mededelen. Pierken was er voor om 't wel te doen. Hij vond dat beter, waardiger, voornamer, groot-zakelijker. Maar de anderen, eensklaps heftiger geworden dan Pierken zelf, achtten het een overbodige beleefdheidsvorm. Hij [dat was meneer De Beule] zou het wel merken dat er algemene staking was, als hij 's maandagsochtends geen enkel van zijn werklui op 't appel zag komen. Pierken gaf glimlachend toe. Per slot van rekening kon het hem toch ook niet schelen.

's Zondags, in de namiddag, kon men in het dorp een onge-

[pagina 319]
[p. 319]

woon schouwspel waarnemen. Het was Sefietje die dat, heel toevallig, 't eerst ontdekte. Sefietje, door meer dan veertig jaren slaafse onderwerping aan de familie De Beule verknocht, beschouwde enigszins dezer belangen als zijnde haar eigen en bezat een soort intuïtief voorgevoel van de gevaren die haar meesters bedreigden. Sefietje dan, toevallig van achter het gordijntje door haar keukenraam de straat inkijkend, zag met de diepste verbazing Berzeel voorbijtrekken: Berzeel die anders 's zondags nooit in de gemeente bleef, maar onwrikbaar vast op zijn eigen dorp rondliep, waar hij zich geregeld bedronk en ruzie maakte en vocht! Nu ook, trouwens, was hij dronken en hij zwenkte, gedrochtelijk hinkend, luidruchtig pratend en grote gebaren makend, door de straat met Ollewaert, het bocheltje, die insgelijks flink aangeschoten scheen.

- Ha, wa wilt da nou zeggen! riep Sefietje tot Eleken, het tweede meisje, verbaasd, niet dat Berzeel dronken liep, maar dat hij dronken liep dáár in het dorp, met Ollewaert. En een rode vlam van agitatie schoot plotseling op haar beenderige konen.

Ook Eleken begreep er niets van. Maar Eleken zei nooit veel, mengde zich liefst in geen verwikkelingen. Evenals Sefietje onder de plak stond van de familie De Beule, vooral gepersonifieerd in meneer, zo zat Eleken onder de plak van Sefietje, die soms heel erg snibbig en vinnig kon zijn.

- D'r es meschien hier in 't dorp iets te doen: 'n prijsbollijnge of 'n koartijnge, opperde zij voorzichtig.

- Zoe 't wel! hoofdschudde Sefietje zeer beslist. - Hij 'n zoe hij doarveuren van zueverre nie komen.

En Sefietje ging zwaar aan 't zeuren en aan 't tobben waarom Berzeel toch wel zo helemaal buiten zijn gewoonte in het dorp gebleven of teruggekeerd mocht zijn.

Even vóór acht uur, tegen het invallen van de avond, woonde Sefietje, door haar raam, alweer een ander abnormaal tafereel bij. Het was nog eens Berzeel, afschuwelijk dronken, maar nu niet meer met Ollewaert alleen: het was Berzeel aan 't hoofd van een hele bende, waaronder Leo, Free, Poeteken en 't Koud Kieken, met Stien de Leugenoare en Komijl, en gevolgd door Fikandoes en Pierken, die Fietriene aan de arm

[pagina 320]
[p. 320]

had. Berzeel loodste de hele bende: opgewonden naar een kroegje Het Kloefken en daar trokken zij allen binnen, terwijl Stien, even strak naast de ingang als een erewacht, somber opepitade.

- Moar wa gebeurt er toch vandoage mee 't volk uit de fabrieke! riep Sefietje gealarmeerd.

De meesters waren nog aan tafel en Eleken ging afdienen. Sefietje die eventjes niets meer te doen had, sloeg een sjaal om en holde door de tuin naar de fabriek toe. Zij voelde weer een intuïtie, een akelig vermoeden. Het was 't Koud Kieken die 's zondags de paarden verzorgde en 's nachts in het kamertje boven de stal bleef slapen. Hij liep daar met die dronkenbende mee. Zou hij er wel aan gedacht hebben eerst zijn paarden eten te geven?

Sefietje kwam langs achter in de stal en opende de deur. De vier paarden stonden er naast elkaar op hun gewone plaats en wendden alle vier de kop om toen Sefietje binnentrad. Sefietje zag hun schone groenachtige ogen. Zij aten niet en er was ook niets in hun kribben. Zij stonden daar als wezens die wachtten op iets dat komen moest. Sefietje had een dierenhart vol medelijden. - Hèt-e gulder eten g'had, mijn biesten? sprak zij zacht de dieren aan, alsof het mensen waren. Het vuur van de onrust gloeide op haar wangen en zij stond zeer perplex. Dat de paarden niet aan 't kauwen waren, was echter nog geen bewijs dat zij hun eten niet hadden gekregen. 't Koud Kieken kwam hen meestal tegen zes uur voeren, en 't was nu over acht. Alles kon wel op zijn in die tijd. Toch was Sefietje allesbehalve gerustgesteld. Had ze toevallig 't Koud Kieken met die andere slampampers niet zien lopen, dan zou ze wel aan zo iets nooit gedacht hebben. Maar nu...!

De paarden keken naar haar om en Sefietje las als 't ware een vraag in die grote, blikkerende ogen. Zij ging werktuiglijk naar de haverkist toe en opende die. Terstond begonnen alle vier de paarden hinnikend te stampvoeten. De ringen van de halsters rinkelden.

Sefietje vulde een maat met haver en ging ermee bij 't eerste paard. Het dier drong haar bijna omver van graagte. De anderen woelden ongeduldig en, om beurten, gaf Sefietje aan

[pagina 321]
[p. 321]

elk een volle maat. Toen aarzelde zij, een beetje angstig. Was het wel goed wat ze deed? Paarden hadden natuurlijk altijd lust in haver. Dat ze 't zo graag namen was alweer toch geen bewijs dat ze niet reeds gegeten hadden. - Koest-e gulder toch moar klappen; mijn biesten! zuchtte Sefietje. Zij had hun zo gaarne ook elk een bundel hooi in de krib gegooid, maar durfde toch niet. Het kon te veel zijn. Wat zou meneer De Beule zeggen als morgen alle vier zijn paarden ziek stonden door overdaad! Zeer perplex en gepijnigd in haar dierenliefde verliet Sefietje de stal, nadat ze de dieren nog eens, zacht en meewarig, als mensen toegesproken had.

Even vóór negen, toen de luiken dicht en de lichten aangestoken waren, weerklonk eensklaps luid bralgezang in de straat. Sefietje, die met Eleken aan het omwassen was, liet er haar werk voor staan. Het gezang klonk wild en als 't ware oproerig en de stemmen waren schor en brabbelig.

- Ze zijn doar were! Ze komen uit 't Kloefken! zei Sefietje. En zij ging met haar oor tegen het dichte vensterluik staan. - Huert-ge 't? fluisterde zij met rood-gevlamde konen; - 't es de stemme van Berzeel, die zatlap! O! Huert-e kier: hij vloekt lijk ne ketter!

De deur van de huiskamer ging open en meneer De Beule verscheen op de drempel van de keuken.

- Wa es dat doar buiten? vroeg hij nors.

- Ha 'k 'n weet nie, meniere, jokte Sefietje bevend van angst. Eleken verliet de keuken, holde naar boven, alsof ze daar iets zeer dringends te verrichten had.

Meneer De Beule keek haar gestoord even na, ging in de gang, opende de voordeur. Sterker klonken, vanuit de donkere straat, de brallende stemmen naar binnen. Enkele deuren werden hier en daar geopend.

- Wa scheelt er dan? vroeg op haar beurt madam De Beule, uit de huiskamer komend.

- 'k 'n Zie 't nie goed, moar 't denke mij dat er van ons volk uek bij es, antwoordde meneer De Beule.

- Ha moar jongens toch! schrikte madam De Beule.

- Os er morgen lenen zat op zijn wirk durft komen, schup ik hem direct aan de deure! riep meneer De Beule eensklaps woedend.

[pagina 322]
[p. 322]

- Ge'n weet het toch nie zeker of er van ons volk bij es, trachtte madam De Beule te vergoelijken.

Meneer De Beule bromde nog iets dreigends binnensmonds en de echtgenoten trokken weer in hun huiskamer. Meneer Triphon was, als naar gewoonte, niet thuis. Het bralgezang stierf opruierig in de verte uit.

Sefietje had in het geheel geen rust meer. Zij keek voortdurend naar de klok; en, toen het kwart vóór tien wees, zei ze tot Eleken:

- 'k Goa toch ne kier goan kijken tot in de peirdestal.

- Ha moar, zij-je gij nie schouw, azue allien in den donkeren! schrikte Eleken.

- 'k 'n Vertreiw het niet; die oarme biesten 'n zillen gien eten g'had hên, kreunde Sefietje, bijna op 't schreien af.

Zij stak een klein olielantarentje aan en verdween in de sombere tuin.

Zodra zij bij de stal kwam, hoorde zij de paarden bewegen en de halsterringen rinkelen; en toen zij de deur opende werd zij door een onrustig gehinnik en hoevengetrappel begroet. De dikke strolaag van de legers ruiste en ritselde en de grote, mooie paardenogen keken blikkerend in de omgewende koppen naar het lichtje dat Sefietje in de hand hield. - Guust, zij-je gij doar? riep Sefietje naar de trap van het zolderkamertje gaand.

Geen antwoord.

Guust, - het zogenaamde ‘Koud Kieken’, moest op zijn allerlaatst, om half tien op zijn zolderkamertje boven de paardestal zijn. Dat was een strenge eis van meneer De Beule en daaraan werd ook door 't Koud Kieken altijd stipt voldaan. Nu was het reeds tien uur, - Sefietje hoorde met afgrijzen de tien trage slagen op de kerktoren galmen, - en 't Koud Kieken was niet op zijn post! - Guust, zij - je gij doar? vroeg ze nog eens. Maar voor de tweede maal kwam er geen antwoord en Sefietje, even de trap opklimmend en haar hoofd boven het valluik stekend, constateerde dat het bed niet aangeroerd was. 't Koud Kieken was dus niet gekomen en had ook, zonder enige twijfel, zijn paarden die avond geen eten gegeven. En dit was voor Sefietje iets zó verschrikkelijks, zó iets-alles-omverwerpends, dat zij ervan begon te snikken en

[pagina 323]
[p. 323]

als gebroken van smart met haar lampje de treden afdaalde. Zij ging weer naar de haverkist toe en vulde ditmaal gul de maat; en met haar korte, kleine armpjes gooide zij ook, al haar krachten inspannend, dikke hooibundels in de hoge kribben. Moesten die arme paarden ook niet drinken? Sefietje zuchtte en aarzelde. Zij wist niet of het wel goed was, zo onder hun eten. Toch vulde zij aan de pomp een emmer en ging ermee rond. Het was bijna boven haar krachten om hem tot de hoogte van de kribben op te tillen. Zij morste en haar voeten waren nat. Twee paarden wilden drinken; de andere aten maar lustig door. Zij die dronken, haalden, als door een stille zuigpomp, het koele vocht naar binnen. De anderen flapten er even in met hun bovenlip en morsten, alsof zij er vies van waren. Wanhopig trok Sefietje de staldeur dicht en ging heen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken