Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 3 (1975)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 3
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 3Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.45 MB)

ebook (4.02 MB)

XML (2.33 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 3

(1975)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 343]
[p. 343]

XXXIX

Tegen tien uur, toen het ogenblik gekomen was, dat ze met de jeneverfles zou rondgaan, maakte zich een geweldige agitatie van Sefietje meester. Wat moest ze nu eigenlijk doen: een of twee borrels schenken? Met rode vlekken in 't gezicht kwam ze bij madam De Beule haar orders vragen.

Madam De Beule wist het ook niet. Er was geen bepaald akkoord gesloten; 't was alles zo maar losweg door bemiddeling van Stien de Leugenoare gegaan. Zij ging naar haar man toe om raad.

- Ze verdienen het niet; hoegenoamd niet! antwoordde meneer De Beule chagrijnig. Zoals wel meer met hem gebeurde, was zijn humeur zonder enige merkbare reden, geheel weer omgeslagen en zat hij dik van wrevel en ontstemming, tussen stapels papieren, aan zijn bureau.

- Zillen we z'er toch moar twieë geven, terwille van de vrede? stelde madam De Beule schuchter voor.

Hij weigerde zich duidelijk te uiten. - Ge ziet hoe da'k hier tot over mijn ueren in mijn wirk zitte! Keunt-e mij nou toch gien uurken mee ruste loaten? bromde hij kregel.

Madam De Beule droop af naar Sefietje, die in zwijgende angst met haar fles stond te wachten.

- Hij 'n wil het niet zeggen, zuchtte zij.

- Wa moen we toch doen? fluisterde Sefietje bevend.

- Geeft er ulder moar twieë! besloot madam De Beule na een korte aarzeling.

Sefietje ging. Zij kwam in de machinekamer, stond voor Bruun de stoker. Zij groetten elkaar gewoon en koel, alsof er niets gebeurd was en Sefietje schonk de borrel vol. Bruun sloeg hem in één teug naar binnen, hield even 't glaasje in de hand, keek naar Sefietje.

- Nog? vroeg ze toonloos.

[pagina 344]
[p. 344]

Hij knikte, zij schonk weer vol, hij sloeg de drank naar binnen, gaf haar het glas terug. Zonder een woord ging ze naar 't ‘stampkot’ toe.

Daar was Berzeel de eerste aan de beurt. Hij had nog steeds zijn gewichtig-streng gezicht van bewust verantwoordelijkheidsgevoel, hij keek even tersluiks en schichtig naar de fles en 't glaasje, als mat hij met het oog de inhoud. Sefietje schonk in. Hij ledigde evenals Bruun, in één adem. Toen aarzelde hij. Zijn vingers beefden licht; hij scheen te willen geven en meteen te willen krijgen. Sefietje begreep niet goed, meende eerst dat hij bedankte. Het glaasje en de fles maakten wederzijds een dubbele beweging: van elkander weg en naar elkander toe, tot Sefietje duidelijk begreep en voor de tweede maal volschonk. Berzeel had een lekkerbekkerig gegrinnik van tevredenheid en zijn ogen glinsterden. - Merci, zei hij, het lege glas aan Sefietje teruggevend.

Al de anderen hadden het korte schouwspel met de grootste aandacht en de diepste spanning waargenomen. Zij hielden even hun heibalken op om er geen schim van te verliezen. Free en Leo glimlachten en bewogen machinaal hun lippen; het kleine Poeteken keek stralend-verrukt, als een engel die de hemel voor zich ziet opengaan; Ollewaert nam alvast zijn tabakspruim uit de mond en lei die op zijn bank om ze dan later weer in zijn mond te proppen; Pee kwam sneeuwwit uit het meelstof van de maalderij; en Miel, da kalf uek! stond zowaar ook te glimlachen, met breed-uitgezette mond en 't laaggepruikte dichte haar bijna tot in zijn ogen. Zij dronken en zij kreunden van genoegen en dadelijk was er een opgewekte stemming en liet Leo weer als vroeger, ofschoon nog ietwat ingehouden, zijn gekke ‘Oajoáek!’ horen. Sefietje zei niets, kweet zich plichtmatig van haar taak met rode agitatievlekken in 't gezicht. Zij haastte zich zoveel zij kon, zwijgend-hostiel; en zodra ze klaar was liep ze 't ‘stampkot’ uit en spoedde zich naar 't ‘vreiwevolkskot’ toe. Maar vóór ze nog zover was kwam Stien de Leugenoare opdagen, gevolgd door zijn knecht Komijl, die een ijzeren roede droeg; en dadelijk hielden zij Sefietje staan en vroeg Stien haar triomferend wat ze van de onverwachte oplossing wel dacht. - Ha!... da ge gulder amoal firme dronkoars zijt! beet

[pagina 345]
[p. 345]

Sefietje nijdig van zich af.

- Ha moar Sefie toch! Hoe keunt-e da zeggen! protesteerde Stien met kracht. Inderdaad was hij flink aangeschoten; zijn ogen glommen glazig; en hij kwam strak vóór Sefietje staan en begon te bromneuriën:

- Ooooooooooo...

- Ala toe toe, loat mij moar deure; 'k 'n ben mee al die konten nie gediend, knorde Sefietje.

- Pepita... peeeeee... pepepepita... pepita... pepita! ging Stien met dronkemanshardnekkigheid voort. Maar plotseling, geheel van toon veranderend:

- Sefie, gee ons uek nen dreupel.

- 't Denke mij dat-e gulder al dreupels genoeg hèt! antwoordde Sefietje weiger.

Opnieuw veinsde Stien de diepste verontwaardiging.

- Ha, sakkerdeke! We 'n hên nog nie anders g'had as ne spoelkom káffee! gilde hij. En hij dwong Sefietje, wie 't huilen nabij stond, hun elk twee borrels uit te schenken, evenals aan 't werkvolk van de fabriek.

In 't ‘vreiwevolkskot’ heerste, toen Sefietje er binnentrad, nog steeds de grootste opwinding. Natse begon terstond weer te schreien zodra zij Sefietje gezien had en Lotje en ‘de Witte’ waren nog aldoor aan 't razen, terwijl ze nu nijdig uitrekenden welke geldelijke schade die onbekookte werkstaking hun reeds berokkend had. En met Sefietje gaven ze nog eens heftig af op Pierken en vooral op Fietriene, die, naar zij beweerden, nog erger en nog slechter was als Pierken zelf. De opschudding was zó geweldig, dat Sefietje erdoor vergat haar borrels in te schenken.

- Hoe zit da nou, jong? vroeg haar eindelijk het zwarte Mietje met een geheimzinnige glimlach.

- Hawèl elk twieë, antwoordde Sefietje mat. En zij begon uit te schenken.

Dat bracht terstond een heel andere stemming teweeg.

- W'hên toch wa verkregen, meende Lotje, lustig drinkend. Zij goot de eerste borrel binnen of het water was, maar met de tweede had ze wel enige moeite. Zij huiverde en knikte en trok even een raar gezicht.

- 't Es 'n beetse kurt op mallekoar, moar toch goed, zei ze,

[pagina 346]
[p. 346]

het glas aan ‘de Witte’ overreikend. En allen namen, evenals Lotje, om hun beurt de beide borrels, minder omdat zij er zo bijzonder veel lust in hadden, dan wel omdat het nu hun recht was; en alleen het oude Natse kokhalsde voor de tweede borrel en wou het glaasje van zich afwenden. De anderen echter, vonden dit zeer verkeerd, meneer De Beule kon er wellicht uit opmaken, dat een borrel genoeg was voor de vrouwen. En zij dwongen Natse ook de tweede leeg te drinken, waarbij Natse ogenblikkelijk opnieuw begon te zuchten en te huilen, tragisch bewerend dat al die ‘altroassies’ haar het leven zouden kosten.

Toen was er goed uurtje van blijde, opgewekte stemming in heel de fabriek. De drank werkte na, deed al het nare vergeten, toverde het verkwikkende voor. Er gingen grappen op tussen 't gedreun van de heibalken en in het ‘vreiwevolkskot’ werden liedjes gezongen, met hooggalmende neusstemmen, als in de goede, oude tijd. Om elf uur viel dan weer een stilte van zwaarmoedige gedruktheid in. De alcohol had zijn werking gedaan; zij voelden zich loom en ietwat ‘deuzig’ en kregen honger. Buiten scheen de blijde zomerzon in al haar pracht en wie zo vanuit de bloeiende tuin of van de binnenplaats in een van de ‘kotten’ kwam, kreeg, de indruk of hij in een kille kelder trad. De arbeiders zwegen nu weer, met ernstige gezichten machinaal, hun werk verrichtend. Een atmosfeer van weemoed en teleurstelling scheen beklemmend onder de oude, verweerde balken van de lage zoldering te hangen. Er sloop iets hopeloos in de gemoederen.

Om twaalf uur werd de machine stilgelegd en trokken zij in kudde huiswaarts. De klompen klonken hol langsheen de straten. Veel mensen stonden nieuwsgierig kijkend op hun drempel en murmelden, niet zonder een zweem van leedvermaak en spotternij:

- 't Hee nog gauwe gedoan geweest mee de wirkstoakijnge. De werklui hielden zich of ze 't niet hoorden; zij gingen haastig thuis wat eten en om één uur waren zij in de fabriek terug.

Van een tot vier was het weer dof en lusteloos werken. Zij keken soms triestig vanuit hun donker, dreunend hok naar de rijpende appels en peren die bloosden in de kruinen van

[pagina 347]
[p. 347]

de smidsetuin daarnaast, of zij zagen, achter de op en neer dansende heien en door de grote ramen van de machinekamer heen, de schone, grote bomen, die rijk stonden te zomerglanzen in meneer De Beules lusthof.

Om vier uur gingen zij allen met hun boterham en koffiekruik op de binnenplaats zitten langs de muur. Dat beurde hen op en verkwikte. 't Was weer als vroeger, toen ze met hun lot tevreden waren. Het speet hun niet dat Pier en Feelken nu uit de fabriek wegbleven. Zij koesterden wel geen haat tegen Pierken, omdat hij hun onmogelijke hersenschimmen voorgetoverd had, maar al die opwinding en onrust kwam toch door zijn schuld en wat had het gebaat? En 't kon de mannen ook niets schelen dat de vrouwen, met wrokkige hostiliteit, hun nu de rug toekeerden en apart hun boterham zaten te eten. Ze waren gewoon gek, al die wijven! Ze konden niets dan pruttelen en schreien. 't Was beter dat ze voortaan maar apart bléven!

Meneer De Beule hadden zij nog niet gezien en dat gaf enige onzekerheid. Was alles weer in orde nu, of moest er nog over gepraat worden? Eensklaps, terwijl ze goed weer aan het werk waren, zagen ze de opgekrulde staart van Mussche op de binnenplaats voorbij de open deur passeren. Meneer De Beule volgde, rood en zwaar, met dikke schouders. Zou hij binnenrukken en wellicht woest ‘schieten’? Neen; hij liep voorbij, in de richting van de paardestal... Het duurde enkele minuten en weer was daar de opgekrulde staart van Mussche, bij de ingang van de deur. Mussche bleef even op de drempel staan en keek, als 't ware vragend, naar zijn meester om. De arbeiders voelden zich klein worden. Doch voor de tweede maal stapte, meneer De Beule dik en stug voorbij en Mussche tippelde hem achterna. De mannen verademden. Zij begrepen dat meneer De Beule, hoewel nurks en met tegenzin, en zonder het openlijk te willen bekennen, in de nieuwe schikking, toestemde. Dat nam hun als een pak van 't hart!

Om zes uur ging Sefietje met haar fles weer rond. Zwijgend en vijandig schonk zij voor elk twee borrels in. En zodra zij weg was geraakten de tongen los en werd er opgewekt gekeuveld en zelfs gezongen. De ogen lachten en enkele man-

[pagina 348]
[p. 348]

nen staken een pijpje op. Ollewaert propte een tabakspruim in zijn mond die tegen zijn rechterwang bochelde alsof hij daar een gezwel van kiespijn had. Miel keek ernaar, roerloos als 't ware van verbazing. Dat merkte Ollewaert. Hij staarde Miel glimlachend aan en riep: ‘Gij kalf uek!’ Leo deed een bulderend ‘Oajoáek!’ dreunen en Bruun de stoker stond door een reet van de machinekamerdeur in 't ‘stampkot’ te loeren. Vanuit de verte klonken de schrille neusstemmen van de zingende vrouwen in hun ‘kot’. 't Was helemaal weer de oude, goede tijd van vroeger.

Alleen tegen het einde van de lange arbeidsdag trad opnieuw de loom-gedrukte matheid in. De ogen staarden dof, de bewegingen vertraagden en verlusteloosden in het benauwde, somber hok, waar de grauwe schemering kwam binnensluipen. Daarbuiten glansde de stille zomeravond in al zijn rijke heerlijkheid. De blozende appels en peren schitterden als gloeiende feestlichtjes in de boomgaard van de smidse; en in de lusttuin van meneer De Beule waren de hoge kruinen als met tintelend roodgoud omgoten. Hele benden zwaluwen vlogen onverpoosd, met schrille jubelkreten, elkaar in wijde kringen door de lichte hemel na.

Even vóór halfacht kwam Bruun de stoker bij de mannen in het ‘stampkot’. Hoe moest het nu: straks stilleggen, of doorwerken tot acht uur, als vroeger. Stilleggen! Stilleggen! meenden zij allen. En Brum ging naar de machine toe en lei stil. Met een zucht als van verlichting na het lange zwoegen van de dag, blies zij de adem uit. Bruun liep terstond naar buiten en loerde, van achter een muur, in de richting van het woonhuis. Hij zag er de achterdeur opengaan en meneer en madam De Beule te voorschijn komen. Zij stonden daar even roerloos, de blik naar de fabriek gericht, als 't ware de lucht opsnuivend. Toen gingen zij weer binnen. Bruun begreep dat ze zwijgend toestemden.

De mannen en de vrouwen van de fabriek waren reeds weg. Zij klompten loom naar huis toe, in de avondglorie van de ondergaande zon, met gebogen gestalten. De vrouwen liepen apart, vijandig, wrokkig.

Op de drempels van de huizen stonden slechts luttele mensen meer te kijken...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken