Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 3 (1975)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 3
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 3Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.45 MB)

ebook (4.02 MB)

XML (2.33 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 3

(1975)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 585]
[p. 585]

XLII

't Was niet de moeite waard een nichtje in 't klooster van Bavel te hebben en die in vakantiedagen thuis te krijgen, als men dan van de gelegenheid geen gebruik maakte om ze meteen eens bij de kennissen en vrienden van het eigen dorp te gaan vertonen. Dat hoorde zo bij de deftigheid van het geval. Het moest dan ook maar zo spoedig mogelijk gebeuren. En op een vroege namiddag van tamelijk mooi weer togen Uleken en Natsen met Eulalietje, die op haar stemmigst-best gekleed was, naar Akspoele toe.

Toen ze voorbij Broospèrs boerderijtje kwamen, waar ze langs moesten, liep Allewies daar heel toevallig over 't erf. Pal van verbazing bleef hij staan en zijn wenkbrauwen fronsten zich over zijn harde ogen.

- O, jongens, da es ne luelijke jongen geworden! kon Uleken niet nalaten te fluisteren.

- Percies zijn voader! meende Natsen.

Eulalietje zei niets, maar zij kreeg een plotse kleur en beet op de lippen.

Vóór De Floncke stond Cesar, de zoon, in 't deurportaal. Hij keek de drie vrouwen strak aan en groette niet.

- Da es ne kier nen onbeleefderik! zei Uleken. Zij namen echter geen verdere notitie en stapten maar door, toen eensklaps, achter hun rug, de scheldkreet weergalmde:

- Hemelgieten!

Verbaasd keken Natsen en Uleken om. Was dat Cesar, die geroepen had, en werd de schimpkreet op hen bedoeld? Zij wisten niet wat denken; maar een hoongelach weerklonk en de kroegdeur werd hard dichtgeslagen.

- Azue slecht gemanierd! bromde Uleken. - Wa zijn dat toch veur jongens, tegenwoordig!

Zij liepen verder door. In het verschiet puntte het torentje

[pagina 586]
[p. 586]

van Akspoele zijn fijne, grijze naald over de grijze velden. Daar kwamen hun drie jagers tegemoet: een bejaarde heer en twee opgeschoten knapen, alle drie met het geweer over de schouder.

- Och Hiere, 't es menier Santiel mee zijn twie zeuns! zei Natsen.

- Watte! Heet hij al zuk 'n gruete kinders! verbaasde zich Uleken.

- Joajoa hij; 't zijn zijn twie ouwste. Ze goan toe Leuven op schole. Zij zijn zeker uek in vakantie!

De beide groepjes kruisten elkander.

- Dag meneer Santiel en gezelschap! groetten ootmoedig Uleken en Natsen.

Meneer Santiel lichtte verstrooid even zijn hoed op, murmelde een goendag, doch scheen hen niet te herkennen. Een van de jongelui nam geen notitie; de andere keek strak en doordringend Eulalietje aan.

- Ha moar jongens toch, al zuk 'n gruete zeuns! verbaasde Uleken zich opnieuw. Moar hij es oud geworden. Hij es al huel de gans grijsde.

Zij keek nog eens om en zag ook een van de jongelui omkijken. Meteen merkte zij met verwondering, dat Allewies hen op een afstand volgde.

- Kijk, die jongen van Broospèr komt uek alhier! zei ze tot Natsen.

Eulalietje schrikte en wendde 't hoofd half om.

En werkelijk: daar zag ze Allewies, die langs dezelfde weg kwam. Zij was er zeer door ontdaan. Hoe kon hij toch zo dom en onvoorzichtig zijn! Tante Uleken en Natsen zouden 't zeker merken. Zonder verder om te kijken, maakte zij achter haar rug dringende bewegingen met de rechterarm om hem te beduiden, dat hij achterwege moest blijven.

Zij kwamen in het dorp. Enkele vrouwen, die hen kenden, stonden met verwondering te kijken en zij hoorden uitroepingen.

- Ha moar toch! Es da Eulalietsjen Elemetier niet, die in 't kluester van Boavel es! Wat es ze gruet geworden!

Zij stapten recht door, tot aan het winkeltje van Irma. Irma was juist bezig een klant te bedienen, toen zij haar deur open-

[pagina 587]
[p. 587]

duwden, en van loutere verbazing liet zij de ellegoederen, die zij aan 't afmeten was, uit de handen vallen.

- Ha moar, Uleken toch! Es da Eulalietsje? Zue gruet en streus geworden! Kom binnen, ge moet blijven káffee drijnken. 'k Goa direct om Marzelien en Fietriene zenden, dan z' heur uek ne kier zien.

Zij repte zich met haar kalante; zij riep een jongetje van de straat en zond hem voor een cent om Marzelien en Fietriene. Dadelijk was ze met haar drie bezoeksters in het keukentje aan 't babbelen en sloeg van bewondering de handen in elkaar, telkens als zij naar Eulalietje keek. Hoe had ze 't ginder in 't klooster van Bavel? Was ze er tevreden? Waren de nonnekes vriendelijk voor haar? Hoe was Moeder-Euverste? Maar ze zou toch zeker wel blij zijn als ze voorgoed bij tante Uleken terug mocht komen?!

Het winkelbelletje rinkelde langzaam, de deur ging langzaam open en Marzelien, de wijze man, trad langzaam binnen, gevolgd door Fietriene, die ietwat bleek zag en getrokken, in zware zwangerschap van reeds haar vierde kind.

Marzelien groette heel wijs en bedaard; maar Fietriene sloeg evenals Irma, de handen in elkaar en vond ook, dat Eulalietje zo groot en struis geworden was; alleen maar wat ‘dossem’ in 't gezicht, wat natuurlijk kwam van 't vele binnenzitten.

- Zet ulder, zet ulder! herhaalde Irma, stoelen aanbiedend.

- Doe ulder mantels af, ge zoedt kouwe krijgen os ge were buiten komt.

Allen namen onder druk gebabbel plaats behalve Marzelien, die een vreemde glimlach op 't gezicht had en even weer in het winkeltje ging, waar hij een ogenblik, in roerloze aandacht, door het raam stond te staren.

- Wat doede gij doar, Marzelien? vroeg Irma verwonderd. Marzelien gaf geen antwoord, maar keerde heimelijk glimlachend in het keukentje terug. Het was een griezelig gezicht, Marzeliens doodskop te zien glimlachen. Zijn gele tanden ontblootten zich even en 't wit van zijn ogen blikkerde. Uleken bekeek hem met een soort van gruwelangst.

- Ha moar jongens toch, wat hedde gij? riep Fietriene. Bedaard, steeds in zichzelf griezelig glimlachend, ging Marzelien zitten en bediende zich van brood en koffie. Hij stopte

[pagina 588]
[p. 588]

een homp in zijn mond en slurpte traag. Toen zei hij, langzaam kauwend:

- 't Stoat doar nog ienen op stroate, die wel nen boterham en ne spoelkom káffee zoe willen.

- Wie datte? verbaasde zich Irma.

Marzelien stond op en opende de deur tussen de keuken en het winkeltje. Dwars door het vensterraam aan de overkant van de straat, zagen zij Allewies' stug-blonde kop tegen de buurgevel staan.

- Es dat de zeune niet van Broospèr Pourquoy? vroeg Marzelien, ondeugend glimlachend.

- O, die loeder, hij hee ons huel de wig gevolgd! kreet Natsen.

Marzelien staarde vorsend naar Eulalietje, die plotseling een vuurkleur had gekregen. Uleken, die niets van de toestand begreep, keek hen om beurten ondervragend aan.

- Wa komt-ie hij hier doen, die nieweird? vroeg Irma. - Zie ne kier hoe dul dat hij kijkt!

Marzelien schonk, langzaam zijn kop weer vol en reikte met trage hand naar een verse boterham.

- Eulalietje zoe ons da meschien wel keune zeggen!? antwoordde hij tergend.

Eensklaps barstte Eulalietje in overstelpende tranen uit.

- Wa kan ik dat helpen! snikte zij. - 'k 'n Hè ik hem da nie gevroagd om hier te komen.

Hevig ontdaan en geschrokken waren de vier vrouwen van hun stoel opgestaan.

- Ha moar, Eulalietje toch! gilden zij onder elkaar. Uleken was doodsbleek geworden. Zij begreep plotseling en wankelde alsof ze flauw ging vallen.

- Ha moar, dat 'n kan tóch nie zijn! Dat 'n kan tóch nie zijn! herhaalde zij voortdurend, als onnozel.

Marzelien was langzaam opgestaan en had de tussendeur weer gesloten. Het stug gezicht van Allewies werd aan hun blik onttrokken; maar Eulalietje bleef onbedaarlijk snikken en schreien, zodat Fietriene haar ten slotte meenam naar de slaapkamer daarnaast om wat te bekomen.

- Hoe zijde gij dat te weten gekomen? vroeg fluisterend Irma aan Marzelien, zodra Eulalietje uit de keuken weg was.

[pagina 589]
[p. 589]

Marzelien, de wijze man, griezellachte zelfvoldaan en vertelde, met gedempte stem, af en toe de blik gevestigd op de kamerdeur, langswaar Eulalietje met Fietriene verdwenen was: - Ge weet da 'k ne kozijn hè, die tot Boavel weunt. Hij kent goed de Pourquoys van Akspoele en 't verwonderde hem, dat hij iederen zondag de zeune van Broospèr Pourquoy tot Boavel in d'huegmesse zag. Wa mag den dienen hier toch komen doen? dacht hij in zijn eigen. Ha joa, ne woar? 't Es bijkans twie uren verre van hier noar Boavel. Hij sloeg hem azue nou en dan wa goa en volgde hem op stroate en 't 'n duurde nie lank of hij kreeg het in de goaten. 't Was om Eulalietsje te zien, dat hij iederen zondag zue verre om en were liep! Mijne kozijn 'n hee doar aan niemand iets van gezeid, moar verleden weke kwam hij hier op de gemiente en vertelde mij datte. 't Es best da ge 't uek weet, ne woar? Ge keun nou ulder plan trekken... os 't al niet te loate 'n es! voegde de wijze man er wijselijk bij.

Uleken, Natsen, Irma, alle drie de vrouwen zaten roerloos met grote ogen van verslagenheid en de handen in de schoot gevouwen. Vooral Uleken was geknakt, alsof een catastrofe op haar was neergekomen. Zij kon geen enkel woord spreken, haar in elkaar geknelde vingers beefden en haar ogen vol tranen staarden angstig als in stomme smeking naar het grijnzende doodskopgezicht van Marzelien. Wat moest ze doen? Hoe was die akelige ramp nog af te weren? Zij voelde zich machteloos en radeloos. Zij had wel dood willen zijn.

- 't Zal het moeielijk zijn, om doar tegen in te goane! klonk eindelijk de holle, trage stem van Irma.

- Stt! Zue luie niet; ze zoe 't keunen hueren! schrikte Uleken met een angstblik naar de kamerdeur.

Irma schoof haar stoel iets dichter bij.

- Ha moar, Ule, jonk; zoe da zuedoanig slecht zijn? fleemde zij. - 't Es het toch ne jongen van goeje famielde.

- O! de voader azue ne sloeber! Hij hee mij vroeger willen geweld aandoen! kreet Uleken dof.

- En mij uek! riep Natsen op dezelfde toon.

- Wa zegde doar! zei Irma, de handen in elkaar slaand.

- Joajoa! En sedert dat hij getreiwd es uek nog! sidderde Uleken.

[pagina 590]
[p. 590]

Irma bekwam er niet van. Haar leven lang had ze Broospèr Pourquoy als een bijzonder braaf en degelijk man beschouwd. Irma was er over 't algemeen zeer op gesteld om fatsoenlijke vrijages te bevorderen. Van een fatsoenlijke vrijage kwam een fatsoenlijk huwelijk, en mensen, die fatsoenlijk trouwden wilden ook hun huis fatsoenlijk inrichten; en waar konden ze, voor de dingen, die ze nodig hadden, beter terecht dan in het winkeltje van Irma? Irma zou zeer verbolgen zijn geweest, als iemand haar voor makelaarster in huwelijken had uitgemaakt. Maar in werkelijkheid hield zij hele troepjes jonge knapen en meisjes in 't oog, die misschien later goede klanten konden worden; en zo deelde zij ook maar in zoverre de consternatie van Uleken en Natsen als dat onder de omstandigheden onvermijdelijk moest blijken. Zij sloeg nog eens haar handen van ontzetting in elkaar over wat Uleken en Natsen haar over Allewies' vader hadden meegedeeld en fluisterde toen op meewarige toon:

- Ha, dat 'n zoe 'k toch noeit gepeisd hên, van Broospèr Pourquoy. Moar, 't 'n es het toch da kind zijn schuld niet, Ule. Da es meschien ne huelen broave jongen; 'k hè d'r ik oprecht compassie mee.

- 't Ziet er ne sloeber uit, percies zijn voader! stotterde Uleken zenuwachtig.

- Hij hee hij natuurlijk 'n muile van lintjes, al zoet en broave dat er aan es, om Eulalietsjen op zijne kant te krijgen! meende Natsen.

- Lijk zijn voader, zeg ik ou! herhaalde Uleken boos en bits. De kamerdeur werd stil geopend en Fietriene trad met bezorgd gezicht te voorschijn, gevolgd door Eulalietje, die het hoofd gebogen hield en roodgekreten ogen had.

Sussend en verzoenend trad Irma dadelijk op.

- Tuttuttut... dat 'n es almoal zue irg niet. Kom, Eulalietsjen! Drijnk gij nog 'n goe tasken káffee en eet gij 'n firm boterhammeken, da zal ou deugd doen.

Marzelien, de wijze man, was langzaam opgestaan. Hij mocht niet langer blijven, hij moest naar huis, zei hij; en 't was ook maar beter, dat hij ging en dat met hem iets van de nare tijding, die hij daar had aangebracht, verdween.

- Zoe die kleine keirel doar nog stoan? fluisterde Irma, hem

[pagina 591]
[p. 591]

tot aan de voordeur vergezellend.

Marzelien keek gluiperig rechts en links in de straat, maar zag er Allewies niet meer.

- Ziede wel! riep Irma triomfantelijk weer bij haar bezoeksters in de keuken komend. - Die jongen es al lange wig; hij 'n hee hij da huel zeker mee gien kwoa inzicht gedoan!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken