Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 3 (1975)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 3
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 3Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.45 MB)

ebook (4.02 MB)

XML (2.33 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 3

(1975)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 679]
[p. 679]

Tweede deel

[pagina 680]
[p. 680]

I

Er gromde iets in de lucht als verre donder... Maar de hemel was helderblauw en stil en het hele land, in de volle rijkheid van zijn rijpe oogst, spreidde zich uit als een eindeloosheid van veilige rust en vrede.

Die veiligheid en rust was niet in het gemoed van de mensen. In schrille tegenstelling ermee voelde men overal gejaagdheid en onzekerheid. Op de kerktoren stak al sinds dagen de driekleurvlag uit, als voor een kermis; maar 't was niet voor een feest of kermis, dat zij daar bleef wapperen, en het had ook geen zin; 't was een bevel van hogerhand, een alarmkreet, een oproep, een uiting van verwilderde opgewondenheid.

Sinds dagen gromde het ginds ver in 't oosten en niemand wist precies wat het betekende. 't Was oorlog, dat wisten de mensen, maar wát oorlog was, dat wisten ze niet. Het was een woord, een woord van schrik en afschuw, dat zo plotseling in 't schoonste van de zomerdagen, over de milde weelde van het land geworpen was; een woord, dat alles zei en niets; een gruwelwoord zonder vatbare betekenis; een woord, dat de harten deed bonzen en de zenuwen deed trillen en aan alles wat tot nog toe vast en onwankelbaar bestaan en gestaan had, een nieuwe, onbekende, onheilspellende betekenis gaf.

Het koren, dat poëtisch met bij elkaar gebonden schoven op de gouden stoppelvelden stond te wachten tot de landbouwer het zou binnenhalen; de honig-geurende, bloeiende klavervelden over welker paarse trossen vlinders fladderden en bijen gonsden; de weilanden, waar koeien graasden, de rivier waarop zeilschepen dreven, alles had een ander uitzicht en een andere betekenis gekregen, alleen maar om dat woord, dat gruwelwoord, dat iedereen kende en niemand begreep:

[pagina 681]
[p. 681]

Oorlog!

Er was oorlog in 't land; dat stond vast als een paal boven water en hoog in de top van de vrees als de vlag op de punt van de toren; en dat begreep en voelde ook iedereen en, omdat allen het zo eenstemmig voelden in een zelfde besef van gevaar, schoolde men samen en boezemde men elkander angst of moed in, al naar gelang van de collectieve stemming, die in de lucht zelf scheen te hangen en dikwijls zonder reden en plotseling omsloeg, opbeurend of terneerdrukkend, als gevolg van tijdingen, waarvan geen mens de waarheid kon nagaan.

Niemand wist iets precies; en allen wilden zo precies mogelijk alles, tot in zijn kleinste bijzonderheden weten. De enige stem, die zij duidelijk hoorden, was de grommende stem van het verre kanon; en, om die te horen en er zijn hoop of zijn angst mee te voeden, naarmate men die meer of minder duidelijk vernam, stond men steeds in benauwde troepen saamgeschoold, daar waar men die 't best kon horen: de grasheuvel met het kapelleken achter de lusttuin van meneer en madam Venneman.

Velen stonden er, van de ochtend tot de avond, gans de dag. Want niemand werkte meer, of werkte slechts in zover het absoluut en hoogst dringend noodzakelijk was. Men at en dronk heel weinig, men sliep onrustig, men vluchtte uit zijn huis en kwam op of omheen de kapelheuvel staan, het oor gespitst, de ogen peilend over de wijdte van het veld, naar 't oosten toe.

Er was geen vervreemding, geen stugheid, geen vijandschap meer onder de mensen en er was ook geen sociaal verschil van standen meer: meneer en madam Venneman, mitsgaders meneer Aamidé stonden er verbroederd midden in 't gepeupel van de Zijstraat, dat zij anders liefst op een beschermende afstand hielden; men zag er meneer de pastoor, ernstig en vertrouwelijk pratend met meneer de kantonrechter, die een atheïst en een geslagen politieke vijand van de geestelijke was; men zag er de oude, geruïneerde baron van Houren d'Uputin, hinkend van jicht op twee krukken, en Lowiezeken ontmoette er voor 't eerst na al die jaren Guustje Verschelde, die haar de eerste aansprak en ook zo gewoon tegen

[pagina 682]
[p. 682]

haar deed, alsof er nooit iets tussen hen gebeurd was. Guustje was die ochtend met zijn hondekar naar de stad geweest en deelde mee, wat hij daar al gezien en gehoord had. Hij wroetelde met de handen in de broekzakken en vertelde, dat hij de eerste vijandelijke krijgsgevangenen geboeid, tussen gendarmen, uit de trein had zien halen.

- Wat déen ze, Guust? vroegen de gretige stemmen van de reikhalzende toehoorders.

- Ha huel broave zijn om gien sloagen te krijgen. Ze zagen greiw van den honger! lachte Guustje.

- Woaren d'r vele?

- 'n Stik of vijftiene.

- Zijn da meinschen lijk andere? vroeg een stem.

Een kort gelach ging op. Madam en meneer Aamidé, die juist door het achterhekje van hun tuin kwamen, drongen door de menigte op.

- Es er nieuws? Es er nieuws? vroeg angstig meneer Aamidé.

- Ha, da 'k zegge da 'k uit de stad kom en da 'k doar d' ieste krijgsgevangenen gezien hè! herhaalde Guustje.

Meneer Aamidé stond te beven.

- Zijn z' hier al zue dichte bij? angstigde hij.

- O, joa moar de dieë 'n zillen gien kwoad mier doen. De sandurms hielden ze goe vaste! zei geruststellend Guustje. De toehoorders, vooral meneer Aamidé, wilden meer weten. Hij overstelpte Guustje met vragen. Zou het waar zijn, zoals de weinige bladen, die men nog krijgen kon, meldden: dat de vijand ontmoedigd was; dat er reeds oproer was geweest in sommige regimenten; dat hij niets meer te eten had...

- Altijd zeker en vaste dat de dieë die 'k gezien hè bijkans op ulder bienen nie 'n kosten stoan van fleiwte! verzekerde Guustje.

- Azue moeten we z' hên! jubelde meneer Aamidé. - Nie mee de geweiren en kanons, moar deur den honger! den honger! den honger! tot da z' op ulder kniens vallen van den honger!

Een gegons van verlichting en bevrijding steeg uit de dicht opeengepakte menigte op. Allen keken Guustje als een soort held en redder aan. Lowiezeken, met haar gebroken mond,

[pagina 683]
[p. 683]

ving hijgend zijn woorden op en Zulmatje, die naast haar stond, kon de ogen niet afwenden van de man, die zij wist haar vader te zijn.

Meneer de pastoor vouwde zijn handen, als 't ware in stil gebed van dankzegging; en baron van Houren d'Uputin riep: ‘Bravo! Bravo! Bravo!’ en zwaaide martiaal met zijn krukkestokje door de lucht.

Meneer Aamidé was als uitgelaten. ‘Den honger! Den honger! Den honger!’ herhaalde hij voortdurend, als zot in 't rond draaiend en zijn opgewonden optimisme deelde zich mee aan Madam, die voor het eerst sinds dagen weer kon glimlachen en zei, dat men al spoedig 't goed nieuws aan Jeannette en Hortensken moest gaan mededelen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken