Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 3 (1975)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 3
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 3Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.45 MB)

ebook (4.02 MB)

XML (2.33 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 3

(1975)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 689]
[p. 689]

III

Het was daar al ineens, op een ochtend, onverwacht als een plotseling onweer...

De blauwe lucht eensklaps vol brommende vliegtuigen; 't kanon dichtbij, met knallende, snel op elkaar volgende slagen; een snorrend gegons van granaten; een gekraak van ineenstortende huizen en een razende vlucht van mensen en dieren: gescheurde uniformen, bloedende gezichten, grijsbestoven wielrijders, hollende karren en wagens, een wilde storm van paniek en ellende, kolkend als deinende wrakken in een bruisende zee. Er was geen keus voor vluchten of niet vluchten: wie meegesleurd werd was mee; wie niet werd meegesleurd bleef zitten, als een gevangene in zijn hok.

De Vennemans en meneer Aamidé waren bijtijds gevlucht. Een dringende boodschap van meneer Gaëtan had hen nog juist bereikt en hals over kop waren zij vertrokken, in twee propvolle rijtuigen, met hun bediening en bagage.

In aller ijl reden zij voor 't onheil weg. De wereld scheen te dreunen op haar grondvesten en zij vorderden moeizaam door een stroom van vluchtelingen, die zich soms aan de rijtuigen vastklampten en tevergeefs smeekten om te worden meegenomen. 't Was als een tafereel uit de oude, wrede tijden. Er waren vrouwen met losgerukte haren en van verwilderde angst uitgezette ogen, die schreiende kinderen voortsleepten; en er waren strompelende grijsaards, die hijgend ineenzakten en op berries werden voortgedragen.

Op een boerenkar, die met moeite door een hijgend hitje werd getrokken, zagen zij de oude baron van Houren d'Uputin zitten, midden in een kluwen van schreiende boerenvrouwen en kinderen. Zij vonden 't vreselijk hem geen plaatsje in een van hun rijtuigen te kunnen aanbieden; maar 't was onmogelijk. Zij schetsten in 't voorbijrijden een gebaar van

[pagina 690]
[p. 690]

spijt en excuus, waarop de oude edelman gelaten met zijn stokje zwaaide en zijn schouders ophaalde.

- Sneller! Sneller! Sneller! riep meneer Aamidé voortdurend tot de koetsier; maar de paarden waren uitgeput en dropen van het zweet. Zij kwamen eindelijk aan de rand van de bossen en daar ging het vanzelf nog veel langzamer door de mulle zandwegen.

De vluchtelingen verademden. Hun agitatie verminderde onder het rustiger rijden en zij hoorden minder sterk het donderen van de kanonnen. Voorlopig althans beschouwden zij zich als gered.

Zij drongen diep in de bossen en kwamen aan de brede, stille vijver, die daar in het midden lag. Daar hielden zij halt. Zij zouden er kamperen en de verdere gebeurtenissen afwachten. Leonard was op het ‘Kasteelken’ achtergebleven. Zij hadden hem aangeboden met hen mee te vluchten; maar, wonder genoeg, hij had geantwoord, dat hij niet bang was.

- Wat zouden ze aan mij doen? had hij rustig glimlachend gezegd, terwijl hij meneer Aamidé scheel aankeek: - Ik bezit geen geld en 'k ben een oude man. Er is aan mij niets te verdienen. Madam en meneer Aamidé, alsook meneer Venneman, hadden dat bijzonder moedig gevonden en Leonard verzekerd, dat zij de grote dienst, die hij hun bewees, wel zouden weten te belonen. Daarop had Leonard, heel trots, beloofd dat hij hen zou komen waarschuwen, zodra er mogelijkheid voor hen bestond om veilig terug te keren.

Meneer Aamidé was sidderend uit het rijtuig gestapt en nam de omgeving schichtig op. Ze werkte zeer geruststellend op hem. Geen mens was daar in de omtrek te bespeuren en de dichte bossen boden te allen kante veilige schuilplaatsen aan. Hij deed de beide rijtuigen een smalle zijlaan inslaan, waar zij helemaal verstopt stonden en ontdekte even verder een diepe droge sloot, die volkomen, als een tunnel, overgroeid was met een onontwarbaar net van door elkander gestrengelde bramen. Daar zouden zij allen zich kunnen verbergen, moest de nood aan de man komen.

Zij namen hun schikkingen voor de nacht. Elk zou in het rijtuig blijven, waarmee hij gekomen was en daarin rusten zo goed en zo kwaad als het ging. De paarden werden in het bos

[pagina 691]
[p. 691]

aan boomstammen gebonden en van een flinke voorraad voeder voorzien. Ook voor henzelf en de twee koetsiers hadden zij voldoende eten en drinken mee en Madam zelf hielp de meisjes het nodige ronddelen. Zij aten wat zij konden om zich te versterken, maar het ging bijna niet. De stukken kropten in de keel. Zulmatje wou in 't geheel niets gebruiken en schreide aanhoudend.

Stilaan ging de zon in 't westen onder. Haar gloed weerkaatste zich in het water van de vijver, dat bij plaatsen rood zag als van bloed. Een troep wilde eenden kwam gil-trillend in het riet neerstrijken. Twee grote reigers met donkere vleugels wiekten statig naar de verre einder toe. Het kanon dreunde nog, maar dof en verwijderd, met schaarser slagen en afnemend geweld.

- 't Wordt minder! zei Madam, lichtelijk opgebeurd.

Meneer Aamidé nam verdere schikkingen, voor wat er mogelijk gebeuren kon. Hij had een geniale ingeving.

- Veronderstel, zei hij, - dat de vijand ons hier tóch komt verrassen!

- Oh! ami! ami! smeekte Madam.

- Ik zeg maar wat; ik veronderstel maar! hernam meneer Aamidé met een sussend gebaar. - Wij moeten ook het ergste onder 't oog zien en in dat geval een reden kunnen opgeven, waarom wij naar hier zijn gevlucht.

- Welke reden? kreunde Madam wanhopig.

- Een zieke! wij zijn gevlucht met een zieke! En daarvoor moet Venneman fungeren. Hij moet dienen om medelijden op te wekken.

- Waarom juist ik? protesteerde meneer Venneman.

- Omdat gij toch eigenlijk de minst valide van ons drieën zijt! zei meneer Aamidé met overtuiging. - Gij kunt best, als ge wilt, voor impotent doorgaan!

Madam was 't plotseling volkomen met meneer Aamidé eens.

- We leggen u in 't rijtuig op kussens onder dekens en geen mens zal eraan twijfelen of gij zijt een zware zieke! verzekerde zij.

Niet zonder enige tegenzin, maar gedwee toch, liet meneer Venneman zich eindelijk overhalen. Er werd een soort repetitie gehouden. Meneer Venneman ging in 't rijtuig op de

[pagina 692]
[p. 692]

kussens liggen, men bond hem een doek om het hoofd en een sjerp om de hals en dekte hem met dekens. Allen kwamen er omheen staan om te zien en vonden de vertoning buitengewoon geslaagd. De beide koetsiers, die reikhalzend achteraan stonden, moesten even glimlachen.

Het water van de vijver was blikachtig-vaal geworden en in de heldere hemel blonken talrijk de sterren. Het kanon had gezwegen, als uitgeput van krachten na het aanhoudend bonzen van de ganse dag. De nacht trad in, vol onzekerheid en angst.

Eensklaps bemerkten de vluchtelingen een doffe, koperkleurige gloed in 't verre zuiden.

- Wat zou dat zijn? schrok meneer Aamidé.

- Het laatste licht van de zonsondergang! meende Madam. Maar het vage schijnsel veranderde, verplaatste zich, nam af, nam toe, omhulde zich in dampen.

- 't Brandt! 't Es nen brand! riep eensklaps een van de koetsiers.

Hij sprong naar een boom, klauterde langs de stam als een kat, hield zich daar hoog tussen de takken vast.

- O! Azue ne wrieën brand! kreet hij dof. - 't Es langs de kant van Amertinge! 't Es huel zeker Amertinge, die in brande stoat, deur de Duiten aangestoken!

- Och Hiere toch! kreten verschrikt Jeannette en Lowiezeken.

Meneer Aamidé twijfelde, vroeg dringend of het toch niet de nagloed van de zonsondergang was.

- Nien 't zulle! 't Es branden! O! En ginter uek! En ginter verder nog! Huel de streke stoa in brande! kreet de man. Vreemde geluiden kwamen door de lucht gegonsd als een somber-dreigende, mysterieuze deining. Een vogel vloog gillend-klapwiekend uit het water op en men zag een ogenblik zijn slaande, donkere vleugels tegen de lichte horizont. De man in de boom liet zich neerglijden, vlug als een aap langs de stam.

Toen zagen zij eensklaps een licht, als van een brandende lantaren, aan de overzijde van het water. Het bewoog zich langzaam, als aan de hand gedragen, en kwam schommelend naar hen toe.

[pagina 693]
[p. 693]

- Ze zijn doar! kreet dof meneer Aamidé. - Vlug! Allemaal weg, onder de bramen en Venneman in de voiture!

Zij duwden meneer Venneman met geweld in 't rijtuig, bonden hem een doek om 't hoofd, stopten hem onder de dekens, vluchtten allen in de droge sloot onder de bramen. Doodstil en hijgend kropen zij er dicht naast elkaar, de blik gevestigd op de oeverrand, tussen de warrelige ranken.

Het duurde lang; zij zagen niets; zij hoorden slechts de vage, gonzende, beangstigende nachtgeluiden. Meneer Aamidé zat sidderend en nauwgedrongen tussen Madam en Hortensken en 't deed hem zo vreemd aan, in zulk een ogenblik, aan de ene zijde de ietwat harde aanvoeling van Madams linkerheup en aan de andere de mollige zachtheid van het nog fris jong meisje.

Hij voelde, dat het niet 't moment was die onverwachte dubbele gewaarwording nader te ontleden. Hij hield zich doodstil, de ogen en de oren gespitst. Zijn hart bonsde hevig.

Daar kwam het. Zij zagen de schommelende lantaren door het gebladerte naderen en zij hoorden verwarde stemgeluiden. Zij reikhalsden, de adem ingehouden.

- Het zijn geen Duitsers; zij spreken Vlaams! fluisterde eensklaps meneer Aamidé.

Zij zagen ze voorbijgaan: een zestal mannen en twee of drie vrouwen. De aanwezigheid van de vrouwen gaf hun een lavend gevoel van veilige geruststelling. Lowiezeken meende in de groep Boesken Veugeloars herkend te hebben. Als het nu toch geen onraad was, dan kon het hulp betekenen en zij kropen uit hun schuilplaats.

- Hé! Mannen!... riep meneer Aamidé.

De lantaren bleef plotseling staan en werd naar hen toegekeerd.

- Wie es er doar? vroeg een stem.

- Goe volk! antwoordde een van de koetsiers.

- Joa, moar, wiene?

- Menier en madam Aamidé, van 't ‘Kastielken’. Menier en madam Venneman, mee menier Aamidé en de meissens! verbeterde hij.

De lantaren kwam naar hen toe en werd in de hoogte getild. Zij herkenden elkander met uitroepingen van verraste opbeu-

[pagina 694]
[p. 694]

ring.

Het waren vader Tieste en moeder Dorté, met Boesken en zijn vrouw en nog een viertal anderen uit de straat, waaronder ook Guustje Verschelde en zijn vrouw. Zij waren gevlucht in de twee hondekarren, die nu onder bewaking van Guustjes neefje aan de overkant van 't water stonden en zij waren op zoek naar een schuilplaats voor de nacht.

- Blijf hier, moeder, ge 'n keun nievers beter zijn! zei Lowiezeken, die trilde van emotie.

Even keken zij met de lantaren rond en stemden dadelijk toe. Vader Tieste en Guustje, weer vrienden geworden in de gemeenschappelijke ramp, gingen onverwijld de hondekarren halen.

Zij zaten weldra allen in een brede kring aan de rand van het water, in de stille, zachte zomernacht, onder de schitterende sterrenhemel. De honden waren bij de rijtuigen gereden in het laantje en lieten zich niet horen, en de lantaren was gedoofd, om niet opgemerkt te worden. De nacht trouwens, was niet zó duister, dat zij, eenmaal eraan gewend, elkanders gestalte en zelfs vagelijk de trekken van de gezichten niet zouden kunnen zien.

Om beurten namen zij met gedempte stem het woord. Zij vertelden, hoe zij gevlucht waren, langs verschillende wegen, maar allen met hetzelfde doel: de stille vijver midden in de diepe bossen, waar zij betrekkelijk veilig zouden zijn. Alleen Boesken had de vijand in het aangezicht gezien: in 't grijs geklede, forse mannen, met bruingebrande, verhitte gezichten. Zij hadden een ronde pet op zonder visier, met een rode rand er omheen. Van huis tot huis hadden zij gejaagd, de straat afgepatrouilleerd, overal waar zij mensen aantroffen in vreemde taal vragend of daar geen ‘Engländer’ verstopt waren. 't ‘Kasteelken’ van meneer en madam Venneman hadden zij van onder tot boven afgezocht, geleid door Leonard, die moest voorop gaan. Kwaad hadden zij niet gedaan, althans niet in zoverre Boesken wist.

Madam en meneer Aamidé sprongen van ontzetting overeind.

- O! Bij ons uek! Ze zillen alles gestolen en vernietigd hên! kreunden zij wanhopig.

- 'k 'n Geluef het nie, Medám! antwoordde kalm Boesken.

[pagina 695]
[p. 695]

- Joa moar, hedde 't gij gezien? Zijde 't gij wel zeker? sidderde meneer Aamidé.

- Gezien en nie gezien, menier Aamidé. Huel de stroate stond vol mee saldoaten; duzenden en duzenden! We zijn uek zue ziere meugelijk gevlucht!

Madam barstte plotseling in tranen uit.

- O! 'k Ben der zeker van, snikte zij, - alles zal bij ons gestolen of verbrijzeld zijn. 't Es ommers bij de rijke meinschen dat er wat te stelen es!

- Hên z' ons huis in brande nie gestoken? vroeg huiverend meneer Aamidé.

- Doar 'n es op Lauwegem niets in brande gestoken zue ver of da 'k wete! antwoordde Boesken. - Eigenlijk 'n es er op Lauwegem nie gevochten. Ze 'n zijn d'r moar deure gepasseerd. Op Amertinge, op Vanneloare, doar zal 't wa anders geweest hên!

Aller ogen gingen in de duisternis naar 't zuiden, waar de geteisterde dorpen lagen. Nog steeds schemerde daar een doffe gloed tegen de einder en zij gruwden allen in stilte voor wat hun eigen lot had kunnen zijn. Een hele poos bleven zij stil en roerloos, elk in zijn eigen benauwde gewaarwordingen verdiept. Een grote machteloze triestigheid kwam over hen. Wat hadden zij toch misdaan om zulk een wrede ramp te verdienen? Wie gaf het sein tot een oorlog? Wie bezat de vernietigende macht om mensen en volken, die elkander nauwelijks kenden, als razende wilde beesten tegen elkaar op te jagen? Was er dan geen rechtvaardigheid meer op aarde? Had elke grote en sterke dan het recht en de macht de kleine en zwakke te overweldigen, als slachtvee vóór zich uit te drijven en naar willekeur te beroven en te vermoorden? Zij voelden het als een kosmische verdelging, die over hen was neergekomen en waaraan zij haast door geen menselijke macht konden ontkomen. Tragisch zaten zij daar in nauw gesloten kring, met bleke gezichten in het vage schemerlicht, dat de plechtig-kalme sterrenhemel in serene onverschilligheid over de ellendige aarde liet schijnen. Wat had het nu alles weinig te betekenen, hun geschillen en twisten van vroeger, en de rijkdom van de enen en de armoede van anderen? Voor het eerst in hun leven kregen zij het besef van saam-

[pagina 696]
[p. 696]

horigheid en solidariteit. Zij voelden zich allen gelijk beproefd en ongelukkig; zij werden allen met dezelfde maat gemeten en hadden instinctmatig slechts één en hetzelfde doel meer: 't behoud van hun leven.

Een lome moeheid van lichamelijke uitputting zakte, ondanks alles, over hen neer. Meneer en madam Venneman en meneer Aamidé strompelden naar hun rijtuig en sloten er zich op. In godsnaam maar; de gebeurtenissen waren te machtig. Zij zouden bidden, de Lieve Heer om genade smeken. De anderen bleven daar nog bij het water zitten, maar de enen na de anderen zakten zij ook, als machteloze wrakken, ineen. Jeannette knielde neer en zei met gevouwen handen een langdurig gebed op. Hortensken en Lowiezeken schreiden in stilte. Zulmatje was in slaap gevallen...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken