Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 3 (1975)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 3
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 3Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.45 MB)

ebook (4.02 MB)

XML (2.33 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 3

(1975)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 999]
[p. 999]

Derde deel

[pagina 1000]
[p. 1000]

I

De ruime gelagkamer van het Hof van Oostenrijk, de deftige herberg vlak tegenover het kerkplein, was vol mensen... Selevie, de flinke waardin, kon niet bijtijds bedienen. Men zag haar ronde vormen, onder de spannende lichte katoenen japon, voortdurend heen en weer draaien. Haar wangen gloeiden, terwijl zij, de armen uitgestrekt, met het grote presenteerblad vol glazen tussen de drukke groepen laveerde. De zaal was vol lawaai en rook, en plasjes drank en schuim lagen hier en daar over de rode tegelvloer gespat.

Ivan en Dzjeurens waren de oorzaak van al die buitengewone bedrijvigheid. Het was bekend, dat zij drie dagen tevoren in Wemelbeke waren aangekomen; men had ze goed gezien die ochtend in de hoogmis en ze daarna gevolgd in de bekende herberg, waar zij een glaasje gingen gebruiken.

De grote nieuwsgierigheid ging eigenlijk nog meer naar Dzjeurens dan naar Ivan. Men had Ivan de vorige zomer reeds gezien, toen hij met zijn mooie mevrouw in haar prachtauto zijn moeder was komen bezoeken; maar Dzjeurens!... o, het leek wel eeuwen geleden; men herkende hem haast niet meer. Men wist, dat hij rijk geworden was, heel rijk, schatrijk; doch wie hem vroeger in het dorp gekend hadden als koewachtertje, als schooiertje, konden, wilden het haast niet geloven. En toch, zo moest het wel zijn, want wie anders dan een rijkaard, zou bij het binnenkomen aan Selevie gezegd hebben: - Selevie, vroagt aan al wie binnenkomt wat ze veur mijn rekening willen drinken! Hij zat met Ivan bij een raam aan een tafeltje, elk met een glas port vóór zich en de getrakteerde boeren kwamen met hen aanklinken en luisterden naar de verhalen.

Dzjeurens vertelde. Hij vertelde over Amerika. Hij was gekleed als een fijne meneer, met verlakte schoenen en diaman-

[pagina 1001]
[p. 1001]

ten hemdknopjes. Hij rookte een sigaar, die heerlijk geurde en hij praatte kalm en langzaam, op de zangerig-lamijnachtige toon, die hij in Amerika geleerd had.

Dat alles in Amerika veel groter, rijker, mooier, beter was dan in het arm, oud Vlaanderen, hoefde hij niet eens te zeggen: dat sprak vanzelf uit zijn verhalen. Maar hij illustreerde zijn woorden met enkele voorbeelden en die klonken als een klok. - Bij veurbeeld nen ijzeren wig, zei hij; - doar 'n hedde gulder gien gedacht van! Tusschen New York en Washington liggen d'r acht routen neffens mallekoar: vier op, vier af, trafiekke dag en nacht, zonder ophouen! 'n Hotel, doar 'n hedde gulder gien gedacht van! In 'n Amerikoans hotel keunt g' alles krijgen, alles da ge weinschen of peizen keunt, dag en nacht. 'k Was ne kier gelogeerd te New York in 'n hotel bij de River; 'k moeste huel loat uitblijven, dien oavend, en 'k vroeg aan de manager of 't hotel tusschen drij en viere van den uchtijnk nie 'n zoe gesloten zijn. Hij schoot in mijn gezicht in ne lach: 't es mier dan vijfentwintig joar geleen, zei hij, dat de deure van ons hotel toe geweest hee!

De boeren luisterden, roerloos van spanning, hun pijp scheef in de mond, geboeid tot in het ongelooflijke, doch eigenlijk maar half gelovend al die wonderen, waarvan Dzjeurens zo gul vertelde. Het kon hen trouwens ook niet zo bijzonder veel schelen; het was hun toch te machtig wat zij hoorden en zij hadden geen punten van vergelijking; doch één ding was vast en tastbaar: Dzjeurens, tien jaar tevoren vertrokken als een arme bedelaar, zat daar nu als een schatrijke meneer en dat overweldigde hen. Te weten, hoe hij het zover gebracht had was eigenlijk het enige wat hun belang inboezemde en zij konden niet nalaten het hem te vragen.

- 'k Hè chance g'had in real-estate-speculaties! zei Dzjeurens zelfbewust glimlachend.

Zij verstonden hem niet. Hij moest het hun nader uiteendoen. Toen begrepen zij en hoofdknikten gewichtig.

- 'k Schatte da 'k den dag van vandoage zeven honderd duzend dolloars weird ben! lamijnde Dzjeurens.

Zij begrepen, dat hij zoveel bezat en een gemurmel van eerbiedige bewondering ging op.

- Joa moar, lamijnde Dzjeurens glimlachend naar Ivan wij-

[pagina 1002]
[p. 1002]

zend: - den dienen es uek al wel 'n twie à drij honderd duzend dolloars weird!

De blikken van bewondering vestigden zich op Ivan, die ietwat gegeneerd de ogen neersloeg.

- Toch nie mee chauffeur te zijn! riep een stem.

- Uek in real estate! zei Dzjeurens.

Een man riep opgewonden:

- Ge zoedt gulder gemakkelijk menier Alexanders kastiel keune kuepen!

- We zoen keunen! lamijnde Dzjeurens.

Een ander vroeg:

- Wa goade gij nou doen mee al ou geld, Dzjeurens?

- 'k Goa ienige moanden in de ‘old country’ reizen: Frankrijk, Duitsland, Itoalden, Spoanje; ne kier zien wat dat er op de weireld es.

- En Ivan!

- Ivan goa were noar Amerika os zijn vakantie om es; moar 'k zoe willen dat hij iest mee mij meereist.

Ivan schudde gedrukt het hoofd.

- 'k Hè al zue vele gereisd! zei hij.

Er was een stilte. Dzjeurens gaf een wenk aan Selevie, dat ze nog eens de glazen vullen zou.

- Joa moar, joa moar, riep eensklaps een brommig oud boertje, - ge 'n zil mij nie wijsmoaken da iederien die noar Amerika trekt zuk 'n fortuene moakt. 'k Hè onlangs g' huerd van Mielke Vervoat...

Dzjeurens hoofdknikte:

- Da spreekt vanzelf. Moar ge 'n meug nie vergeten da Mielke nen dronkoard es!

- Ivan! riep eensklaps een harde stem, - Ou medám zal zeker hoast hirtreiwen!

't Viel als een steen, die ploft, en Ivan kreeg een vuurrode kleur.

- Dat 'n weet ik niet! antwoordde hij gegeneerd.

Dzjeurens keek hem aan en glimlachte heimelijk. Zou hij er iets van afweten? dacht Ivan.

De torenklok sloeg twaalf uur en de boeren, hun nieuwsgierigheid voldaan, begonnen af te trekken. Alleen het brommig boertje vroeg nog even:

[pagina 1003]
[p. 1003]

- En den boerestiel, Dzjeurens, hoe goat dat doarmee in Amerika?

- Oewell! zei Dzjeurens zelfgenoegzaam op zijn stoel achterovergeheld, - nen boer es in Amerika nen hiere!

- Eten z' alle doagen vlies? vroeg 't boertje.

- Ha joa z' zulle! En eiers en toarten uek! Alle doagen ‘cakes’, da zijn toarten! lamijnde Dzjeurens.

- O, gie verdomsche leugenoare! gilde 't boertje.

De nog aanwezigen barstten in een lachbui los, maar Dzjeurens nam het kwalijk en maakte zich heel boos.

- Ge 'n moet het mij nie vroagen os ge mij nie 'n wil gelueven! zei hij een kleur krijgend.

- Es 't woar, Ivan? vroeg het boertje.

Ivan bevestigde, dat het de zuivere waarheid was.

Het boertje, niet overtuigd, was toch wel geschokt in zijn pessimistische mening en droop langzaam met de anderen af. - 'k Zal 't gelueven as ik het zie! hoorden Dzjeurens en Ivan hem in het portaal nog pruttelen.

Moeder verwachtte hen voor het eten en de tafel stond keurig gedekt met een wit-en-blauw geruit kleedje en een fles rode wijn in het midden. Moeder had zelf gekookt, door Peetsen geholpen. Haar mager gezicht zag blakend-rood van bij de kachel te staan.

- Zet ulder, jongens! nodigde zij vriendelijk.

Er was soepe-mee-bollekes, bouilli met aardappels en varkenscarbonaden met worteltjes. Als toespijs: rijstpap.

't Was iets ontzettends om Dzjeurens te zien eten. Hij ‘sloeberde’ zijn eten binnen, net Oculi.

- Ha moar Dzjeurens, jongen, ge 'n moet gij ou azue nie hoasten, w' hên wij al onzen tijd! zei Moeder goedig.

Dzjeurens vertraagde even, maar kreeg al spoedig weer zijn schrokkend tempo, tot hevige belangstelling van Peetsen, die de ogen van hem niet afwendde. En eensklaps werd het de kleine gebochelde te machtig: hij legde vork en mes neer en barstte in een overweldigende lachbui los.

- Peet! Wa doede gij? bromde Moeder.

- 't Es omdat Dzjeurens hem zue wrie zier hoast! gillachte Peetsen.

Dzjeurens nam het geenszins euvel op.

[pagina 1004]
[p. 1004]

- We zijn wij dat azue geweune in Amerika! glimlachte hij vergoelijkend. - Time is money, tijd es geld! zeggen d'Amerikoanen.

- Ha moar jongens toch! verbaasde zich Moeder. En tot Peetsen, streng:

- Ala, Peet! 't Es nou genoeg, zulle! Ge moet ou manieren houen!

Peetsen bedaarde en Dzjeurens, verzadigd, zocht naar een gemakkelijke houding op zijn stoel. Hij had het benauwd, wist niet goed hoe zich te wenden of te keren. Eindelijk had hij 't gevonden: de rug scheef tegen de leuning, de beide voeten op een andere stoel.

- Joajoa, zet ou moar op ou gemak, jongen! goedkeurde Moeder. - Wilde meschien 'n beetse rusten op 'n bedde? stelde zij voor.

Doch neen, daaraan had Dzjeurens geen behoefte. Een grote sigaar scheef in de rechter mondhoek, de ogen halfdicht onder het lastig digereren, vertelde hij verder, met zijn lamijnachtige stem, over Amerika. Eigenlijk wist hij niet zo heel veel te vertellen, want schokkende gebeurtenissen waren daar voor hem niet voorgevallen; hij was rijk geworden door gelukkige speculaties in ‘real estate’, dat was 't voornaamste; ja, hij was heden ten dage ruim zevenhonderd duizend dollar waard en zijn fortuin zou met de dag nog stijgen; hij kon nu verder leven zoals hem dat behagen zou.

- Ge zoedt ou nou moeten 'n vreiwemeins zoeken! meende Moeder.

Dzjeurens trok een vreemd gezicht. Neen, daar had hij vooralsnog geen zin in. Hij hield van zijn vrijheid. Alleen zijn was meester zijn! meende hij. - Ivan! zei hij; - Ivan, den dienen zoe moeten treiwen!

- Da zeg ik uek! riep Moeder met overtuiging. - En ik weet 'n schuen, broaf meiske veur hem!

- Wie datte? vroeg Peetsen met stralende ogen.

- Gij zij nog te jonk om doarin mee te klappen! snauwde Moeder.

- 'k Weet 't toch! jubelde Peetsen. - Die schuene medám woarmee dat hij hier passeerde joar geweest hee!

- Ge zij gij zeker zot, jongen! bromde Moeder.

[pagina 1005]
[p. 1005]

Ivan zat op de pijnbank. Hij voelde Dzjeurens' blik spottend op hem gericht en hij zag Peetsens ogen glinsteren. Hij was diep ongelukkig. Hij had kunnen schreien. Hij begreep duidelijk genoeg welk meisje zijn moeder bedoelde: Lisatje Baere! Maar hoever stonden zijn gedachten van dat lieve kind! Hij nam het Moeder kwalijk, dat zij daar zelfs bedektelijk op zinspeelde. Hij was nog zo vol van het ander, voor hem onbereikbaar ideaal.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken