Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 3 (1975)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 3
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 3Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.45 MB)

ebook (4.02 MB)

XML (2.33 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 3

(1975)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 1257]
[p. 1257]

IX

Een paar dagen voordat Euzeke uit het Moederhuis als hersteld ontslagen werd, zei haar de onderbestuurster:

- Mijn kind, de vrouwen brengen gewoonlijk een bussel mede en gij hebt niets gereed. Hadt gij daar niet voor gezorgd?

Het meisje keek in de grond, beschaamd, en aarzelde met haar antwoord:

- Bah joaik, ieffer Constance, moar 'k 'n hoa da nie mier.

- En waar is het gevaren?

Euzeke zweeg. De waarheid was dat de weinige saamgescharrelde en vernaaide stukjes goed, die voor windsels hadden dienst moeten doen, in haar vlaag van wanhoop in het vuur waren gegooid, aleer ze als uitzinnig op zoek naar Florimond liep. - Zjanitte, de vrouwe bij wie da 'k thuis was, hoa mij beloofd nog wa van 't heure, da ze bewoard hoa, te geve, moar 'k moest ik hier zu hoastig noartoe, da giene van ons getwieën er op gepeisd 'n hee, fluisterde zij eindelijk, een kleur krijgend. Het was werkelijk zo.

Maar juffrouw Constance, ongelovig misschien, aan allerlei drama's gewend, had geen onderzoek gedaan, geen verwijt, ook geen verdere vraag gesteld:

- Ik zal ervoor zorgen, kind.

En inderdaad, toen Euzeke afscheid nemen zou en haar zoontje in de kamer van de boorlingen haalde, had het, als eerste eigendom, een lilakleurig kleedje aan, en was 't in splinternieuwe dekentjes en linnen gewikkeld.

Juffrouw Constance had de vereiste stappen gedaan om luiergoed te verkrijgen van de Gentse Vereniging der liefdadige dames, welke de naam draagt: L'oeuvre des mères de famille. Euzeke stond beneden de brede trap in de ruime voorhal op de blinkend-grijze cementvloer met het wicht in de arm, en

[pagina 1258]
[p. 1258]

de warme, zachte sjaal aan, waarmee zij was aangekomen.

De portieres klopte op een kamerdeur achter de trap en juffrouw Constance verscheen, deze openend.

- Ja, kind, kom hier, en Euzeke mocht een paar stappen doen in het bureel met de grote, ontzagwekkende bureau-ministre.

Daar zat juffrouw Agatha - die nog draalde met haar heengaan uit het gesticht - aan een tafeltje, zeer zwaar ingeduffeld, ondanks de hete lucht, met een capeline op het hoofd. Het dik hondje met de grijze balogen en de rechtopstaande oortjes, waarvan het tipje spits in driehoek neerviel, lag vóór haar op een kussentje, in zijn ronde, witte, tenen mand.

Haar bedreven hand, rimpelig, met de korte, spatelvormige nagels, noeste werkkracht aanduidend, streelde het op de rug. Het roerde niet.

Zij keek op, vorsend, met het blauwe staal van haar ogen naar de vertrekkende, doch sprak geen woord.

Juffrouw Constance reikte het meisje een pakje met het overige van het luiergoed, en stak haar een vijffrankstuk in de palm, terwijl ze, de kamerdeur achter zich dichttrekkend, Euzeke door de hal leidde.

- Danke, danke, ieffer Constance, stotterde Euzeke, - ge zijt toch zu broave, Onze lieven Hiere zal 't u vergelden.

- Zorg goed voor uw kindje, zei de onderbestuurster, - het is gezond en sterk, zie dat ge 't alzo houdt; er sterven er zovele van die hier levenskrachtig uitgedragen worden... En maak geen verdriet. Het kan later nog uw troost en uwe vreugde wezen.

Euzeke, diep ontroerd, vatte haar hand, een fraai gevormde, kloeke hand en, onbekwaam om haar gevoelens uit te spreken, drukte zij er een innige kus op.

Juffrouw Constance voelde er een warme traan over rollen. En zij ook was ontroerd.

Die dankbaarheid bij de arme verlatene, die in de onkunde van het passend woord geen uiting voor haar aandoening vond, deed in juffrouw Constances hart een zoet gevoel ontstaan. Hoe menige vrouw, hoe menig meisje, door haar verpleegd met onberekenende toewijding, verlieten dit huis hier niet zonder één woord van erkentelijkheid, zonder zelfs een

[pagina 1259]
[p. 1259]

groet! En, in een opwelling van spontane sympathie, een snik van Euzeke horend, sloeg zij een arm om haar schouders, trok ze tot zich en drukte een kus op haar voorhoofd.

Het was de eerste maal dat iets dergelijks gebeurde sinds haar lang verblijf in 't Moederhuis.

Een ogenblik stonden de twee aldus omstrengeld: het emblema van de verbroedering der deugd met wat de wereld ondeugd heet...

Met een zelfverheffend iets van zaligheid in 't hart verliet Euzeke het gesticht.

Zij was dan toch nog geen zo grote verworpelinge!...

Maar nauwelijks was de poort achter haar dicht en keek ze rondom zich, als was ze op een andere wereld, of zij ontwaakte uit de roes.

Het kwam haar voor, dat de kolenlossers aan het walenschip rechtover, haar spottend nakeken. En zij werd schuchter, met het gevoel van een arm diertje, uit zijn schuilhoek opgejaagd. Het groot gebouw had haar beschut, de liefderijke bejegening had haar de werkelijkheid doen vergeten, en nu stond eensklaps de toekomst dreigend voor haar op!...

Vijf frank had ze gekregen, een grote gift inderdaad... maar heel haar vermogen!

Wat zou ze doen, wat aanvangen, waarheen om werk te krijgen?

Wie zou haar nog willen om te werken in zijn huis? En moest ze nu terugkeren bij Jeannette, bij die brave mensen, die 't zelf niet te breed hadden, weer tot last?...

Zij griezelde voor 't binnentreden, zij dorst schier niet.

Het was een mooie, koude winterdag met scherpe wind. Aan warme koestering gewend sinds zoveel dagen van opsluiting, doorsneed hij haar dunne klederen, en zij wond het kind dichter in de plooien van de dikke sjaal. De kade was verder heel eenzaam. De kale, nog jonge platanentakken ruisten boven haar hoofd, en zij ging heel snel eerst, trager weldra en immer nader en nader de rivierkant, tot gevaarvol op de brokkelige oever.

Diep donkerachtig lag het water van de Leie in onmerkbaar gestroom...

Zij keek naar beneden, nu helemaal stilhoudend, en al haar

[pagina 1260]
[p. 1260]

levensleed, vergeten of ingesluimerd gedurende meer dan een halve maand, overstormde haar met meedogenloos geweld. Dat water, o dat water daar omlaag!...

Eenmaal reeds had zij er voor gestaan, was zij er in gestort, elders, op een donkere najaarsavond...

Ach, waarom trok men diegenen eruit, die de grote sprong gewaagd hadden?... Waarom!...

Zij deed een stap nader nog, een voet op de helling reeds... Het kind maakte een beweging in haar armen.

Zij voelde de warmte van zijn klein lichaampje...

Wat hield er haar tegen?

Zij trok zich achteruit en liep verder.

De gevaarlijke tentatie was overwonnen.

Over de brug, aan de roodstenen Stadsschool van de Lindelei, had de nuchtere werkelijkheid haar weer helemaal in 't bezit.

Daar, links, was de Ste.-Agnetestraat, waar zij eertijds, 's zondags, onwetend van verleiding en verderf, met de kaart spelen ging. Daar woonde haar oudtante met de oudnichten, stug en streng, maar vroeger zo braaf voor haar.

Zij hadden haar gruwzaam verstoten, zodra de omgang met Florimond bekend geworden was... haar het huis ontzegd.

En nu keek Euzeke naar die weleer zo gastvrije, smalle straat: indien tante er eens uitkwam, juist de hoek omdraaide als zij er langs liep!...

Zij wist, dat de oudste dochter wel eens naar een lijkdienst in St.-Michielskerk ging 's morgens... Indien Maria haar eens langs de Lindelei ontmoette, met het kind op de arm!...

Euzeke voelde dat ze van ontsteltenis ten gronde zinken zou. Van ver zag ze iemand komen, die iets van haar nicht had; was zij het niet?

Euzekes verbeelding ging bepaald op hol; en zij zelf holde werkelijk heen: het was een echte vlucht door de Pekelharingstraat, waar ze zich eerst in veiligheid waande...

Het was middag.

Emmatje, uit haar betrekking als loopmeisje, alleen thuis, goot juist het water van de dampende aardappels af.

- Wel Hiere, Euzenie! riep het kind verrast.

En benieuwd keek ze naar Euzekes wichtje, met de belang-

[pagina 1261]
[p. 1261]

stelling van een klein meisje, dat er een levende pop in ziet. De vader kwam van zijn werk; sinds lang had hij geen nachtdienst meer. Tansken, 't oudste dochtertje, die nu naar school ging, kreeg haar maaltijden in het schoollokaal, bij inschrijving door liefdadige dames bezorgd en L'oeuvre de la soupe scolaire genoemd.

- Zet u bij, zei Emmatje eenvoudig tot Euzeke. Deze, reeds gewend aan onbezorgde kost, stond in verlegenheid. Hier eten aanvaarden was onkies. En zij had honger.

- Toe, sprak de man zonder plichtplegingen, even eenvoudig als kon het niet anders; en zij schoof bij.

Hij repte geen woord van het kind, er lag een zekere bloheid in heel zijn houding tegenover haar, en zij dorst het hem niet tonen.

Ook het gesprek tussen de drie had iets beklemds, het gaf Euzeke een gevoel van indringing door de natuurlijke, verlegen goedheid zelf van die mensen.

En aleer de maaltijd ten einde liep, begon Florimond luid te schreeuwen.

Zij klopte op zijn rug, hem met het aangezichtje naar omlaag houdend, zij schudde hem sussend, zonder dat het baatte.

Zij schaamde zich om haar kind, in tegenwoordigheid van die man, als moeder te behandelen...

Och God, och God! Dát nog daarbij! Hier stoornis aanbrengen bij iemand, die vermoeid van zijn morgentaak kwam!... Zij stond op, met het bord nog halfvol voor zich, in vluchtbeweging.

- Blijf moar, de mijne hên uuk genoeg geschriemd, zei Jeannettes echtgenoot goedmoedig.

Maar zij dorst niet en weg liep zij, de trappen op, met de rustverstoorder.

Zij waren beiden te veel op de wereld!...

Zodra de kleine sliep, legde ze hem voorlopig op het bed, nam er de peluw af en maakte er op twee stoelen een wiegje voor hem mee. Zij dekte hem daar goed op toe met haar sjaal. Het was tijd, dat ze voor 't een en 't ander zorgde: er stond een petroleumstel in het kamertje, maar er was geen vocht in, ook geen meer in de uitgebrande lamp.

Omkijkend of kleine Florimond in geen gevaar van aftuime-

[pagina 1262]
[p. 1262]

len lag, trok ze met de petroleumkruik naar beneden.

- Ha, Euze, zijde doar were? vroeg een buurvrouw, de waardin uit een kleine kroeg, die hoogrood in het portaal van haar huis stond, en de naam had, dat ze dronk; en zij voegde er iets heel onbetamelijks bij, doelend op dat heengaan en die wederkomst.

Euzeke werd nog roder dan de dikke vrouw bij het verscheuren van de kiesheidssluier die zij zo zorgvuldig over heel dat geval had bewaard, en zij holde voort onder het hoongelach van de beschonkene.

- Alle dagen, ge moet alle dagen, als het weer tamelijk goed is, met uw kindje een paar uren in de lucht wandelen, had juffrouw Constance aanbevolen, en het meisje meende dat te doen; maar nu:

- Nuunt, nuunt mee hem op stroate, zei ze, als wrang besluit in haarzelf.

Waarheen om het noodlot hier te ontgaan?

Nu kwam ze thuis met brood, met boter en enkele benodigdheden, morgen zou ze 't ook nog kunnen volhouden; maar overmorgen, maar heel de week en de weken die volgden?... In stomme vertwijfeling zat ze bij het tot hiertoe zo goed verzorgde kind, dat ook in armoede verkwijnen moest... En het beeld van Florimond, zijn vader, die hem had verlaten en verstoten, rees met een vlijm van smartelijk verongelijkingsgevoel door haar binnenste: - Weg met hem, de verrader! en terwijl ze hem vervloekte stormde heel de aandrang van haar wezen naar hem toe:

- Verloren, voor altijd verloren! was haar zielekreet.

Het water ergens ginder ver, één enkele grote plons met haar kind op die duistere avond? want de duisternis met al wat er geheimnisvol en krachtverlammend in haar onvatbaarzwart verderfelijk schuilt, omzweefde Euzeke: vermetele raad, stout gebiedende influisteringen, waarnaar haar oor ontzet en gretig luisterde, onweerstaanbaar geboeid, meer en meer aangelokt door de opstoking, die haar aan een onzichtbare hand meetroonde naar het onbekend aantrekkelijke:

- Toe, kom, verlaat deze wereld van boosheid en van wee, opschorsing van alle lijden... gevoelloosheid... vergetelheid... vernietiging!...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken