Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 5 (1978)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 5
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 5Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 5

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.77 MB)

Scans (0.79 MB)

ebook (9.66 MB)

XML (2.55 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 5

(1978)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 593]
[p. 593]

Zomernacht

De oude meid komt enigszins bedremmeld naar mij toe en deelt mij geheimzinnig mede dat de vissers aangekomen zijn. Ze staan daar buiten, bij de achterdeur, te wachten.

Het boek, waarin ik lees, flapt dicht en met een wip ben ik op. Is vader daar?... Neen. Des te beter. Vader moet het maar liefst niet weten; en moeder... och, die mag het wel weten; maar toch ook beter niet. De oude meid zegt verder geen woord. Zij keurt af in stilte. Ik vraag haar een klein flesje jenever; en zij brengt het mij, steeds zwijgend, afkeurend, in stilte.

Daar staan de beide mannen in de donkere tuin, dichtbij de achterdeur. Vaag stompen zich hun grauwe schimmen af. De oudste tilt even groetend aan zijn pet; de jongste komt gebogen naar mij toe en jubelfluistert:

- 't Schuenste were van de weireld, meniere! We zillen manden vol vangen!

Wij gaan... De beide mannen lopen op klompen en die dreunen hol en zwaar door de eenzame, donkere straat. Wij komen trouwens spoedig in het open veld en schrijden over de stenen brug van het beekje, die witachtig boogt, als iets ijls en lichts, in het nachtduister. Dan trekken wij een heel eind ver, door een mulle zandweg, tussen de hoge korenvelden.

De oude visser loopt ietwat gebogen met de handen in zijn zakken en knabbelt zwijgend op een strohalmpje. De jongste draagt een korf, met iets erin, en praat aanhoudend tegen mij, op dezelfde doffe jubeltoon waarmee hij mij daar straks gezegd heeft, dat wij reuzenvangsten zouden maken. De lucht is zwoel en warm; er broeit ergens een onweer. Af en toe gaat heel, héél in de verte de sombere hemel onder een weerlicht open en in dat korte ogenblik zien wij, zo

[pagina 594]
[p. 594]

helder als bij daglicht, elkanders gezicht en gestalte en een wijde brok van 't landschap; de blonde kronkeling van de landweg, het golvend koren rechts en links met al zijn neergebogen aren en de rode en blauwe en paarse bloemen die er vreemd tussen de halmen schitteren; en in 't verschiet het donker kantenscherm van hoge bomen, waaronder hier en daar het spitse strodak van een hoeve, of een arbeidershuisje dat schijnt uit de grond te springen, gans helderwit en roze als een stukje kinderspeelgoed, met kleine flikkerende ruitjes, die eventjes schijnen te schaterlachen. Dat alles leeft intens een kwart seconde, dooft in de zwarte nacht, als in een plotse afgrond, weer uit. Donder roffelt even, heel, héél zwak en ver, nauwelijks hoorbaar.

- 't Schuenste were van de weireld om te visschen! herhaalt op doffe jubeltoon, de jongste.

Daar zijn wij aan het plekje: een brede kom in 't beekje, bij een glooiend stukje weiland en een bosje. De kleine gooit zijn korf neer, dringt in het bosje, komt er weldra weer uit, met een vracht lange stokken. Aan die stokken maakt hij 't kruisnet vast, dat in zijn korf verborgen zat. Het ogenblik daarna ligt het in 't water.

Wij vissen daar op verboden terrein. De visvangst is er verpacht aan meneer Fitór, de eigenaar van het kasteelken. Maar meneer Fitór vist nooit; meneer Fitór zit ganse dagen en halve nachten borrels te drinken bij 't mooie Eleken in de Ope van Vrede; en zo is de visvangst hier wel veilig, als er maar geen gendarmen komen.

Eventjes 't net opgehaald.

De beide mannen halen aan het touw en langzaam komt het net naar boven, met een gesmoord geluid als van zuchten en tranen.

- O!... Poalijnk! Poalijnk! Poalijnk! jubelt dof de kleine. Ik zie niets, maar hun scherpe ogen zien het wél. Zij grabbelen over het net met hun handen en dadelijk ligt een dofglimmende krioeling in de korf, iets dat zich kronkelt en smakt en slaat, als met korte karwatsslagen. Het net wordt weer in 't water neergelaten.

Een helder weerlicht, met felle zigzag door de verre lucht! Het vuur weerkaatst zich in het water, blikkert op 't groene

[pagina 595]
[p. 595]

gras, spookt op de gladde boomstammen van 't bosje. Wat zitten we daar bloot, in de weerlicht! Als meneer Fitór hier nu eens heen kwam wandelen, in plaats van bij Eleken borrels te drinken!... De mannen lachen, vragen mij ook om een borreltje.

Weer wordt het net gehaald. Nu zie ik toch wel iets: trouwens, ik hoor het ook. Het is alsof er vier of vijf grote pantoffels tegen elkaar liggen te vechten.

- O! Snoek! Snoek! Snoek! brult dof de kleine. En 't ogenblik daarna liggen de spartelende pantoffels naast de smakkende en klappende karwatsen in de korf.

Eensklaps, terwijl het net nauwelijks weer is neergelaten, haalt de oude visser met geweld het op, rukt het uit het gras, vlucht ermee achter het bosje. De kleine grijpt naar zijn mand, trekt me mee, duwt mij daar met geweld achter de heesters neer.

- Wat scheelt er toch? vraag ik onthutst.

- De sandurms! Hè-je ze nie gezien! Hè-je ze nie huere komen!

Ik heb niets gezien, niets gehoord, maar nu zie ik ze wel. Zij komen kalmpjes pratend aangekuierd, op inspectie langs het water; en bij een opflikkerend weerlicht zie ik ook plotseling de twee gestalten, met de bajonet op het geweer, vlak tegenover het plekje, waar wij zelf straks gezeten hebben. Hun voeten schuifelen door 't hoge gras; zij kuieren langzaam verder...

- Uit veur vanoavond! orakelt fluisterend de oude visser. En sluipend vluchten wij met onze buit naar huis toe...

 

Hoe lang is dat alles alweer geleden, en waar gebeurde het?... Het was in Vlaanderen, lange, lange jaren her; in het schone Vlaanderen van vreugde en vrede, waar zelfs het misdrijf nog iets grappigs had. Gaarne gaf ik iets van de laatste jaren of dagen die ik verder te leven heb, om nog eens met de twee stropers mee te mogen gaan, op een zwoele zomeronweersnacht, dáár, langs het aardig beekje, in de besloten visserij van meneer Fitór, terwijl hij bij het mooie Eleken in de Ope van Vrede borrels zit te drinken...

Wie weet... wie weet!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken