| |
| |
| |
J.C. van Schagen
De dichter-schilder J.C. van Schagen werd in 1891 te Vlissingen geboren als zoon van een onderwijzer. Tijdens de eerste wereldoorlog studeerde hij rechten in Utrecht en Amsterdam, waarna hij in 1925 als chef van de afdeling Onderwijs van Rotterdam de bundel Narrenwijsheid publiceerde, tot dusver zijn meest opmerkelijke publikatie.
Sindsdien is hij naar het Zeeland van zijn jeugd teruggekeerd, en woont thans in een ‘rustig’ huis aan de Domburgse Markt, waar hij schrijft en schildert (‘Wilt u wat plaatjes van me zien? Ik maak voornamelijk monotypes’).
Hij publiceerde onlangs een bundeltje met 444 haiku's onder de titel Miniaturen (in eigen beheer), terwijl hij bovendien een nieuwe bundel Zeventig in voorbereiding heeft, een soort ‘voer voor geriaters’. Bij een huldiging ter gelegenheid van zijn 70ste verjaardag werd hij door een van de feestredenaars een ‘zachtzinnig anarchist’ genoemd, wat door een aanwezige journalist van de Provinciale Zeeuwse Courant verkeerd verstaan werd, zodat de krant de volgende dag meldde, dat in Van Schagen een ‘zwakzinnig anarchist’ gehuldigd was.
| |
| |
| |
| |
| |
Veeg
de beer gaat om in de nacht
je hoeft niet bang te zijn
hij bewaakt je alleen maar
daarom hoef je niet bang te zijn
het kraakte op de trap zo even
ik heb de deur naar die kant nu maar op slot gedaan
ik heb ook een pot honing klaar gezet
met honing doe je wonderen bij beren
zo even was hij op zolder
je kon zijn zolen zachtjes horen gaan
daarna kwam dat op de trap
ik zal nu de andere deuren ook maar afdraaien
ik weet niet of hij wel om sloten geeft
| |
| |
| |
| |
| |
| |
U publiceerde in 1925 uw eerste bundel Narrenwijsheid. U was toen 34 jaar, zodat u tamelijk laat debuteerde. Had u daarvóór al veel geschreven?
Mijn belangstelling voor literatuur is ineens opengebarsten in de 5e klas HBS. Ten dele heeft Spinoza het mij aangedaan; die vond ik verschrikkelijk zuiver en direkt, en dat gaf me opeens het gevoel: Ja, dat moet 't wezen. En tegelijkertijd (heel gek eigenlijk, want de combinatie is heel wonderlijk): Pierre Louijs, de Franse erotische schrijver. Bij hem vind je datzelfde dauwige en pure, dat me eigenlijk in Spinoza zo raakte. En die twee hebben ineens de doorbraak bewerkstelligd.
Toen had ik eigenlijk nog niet het idee, dat ik bepaald de schrijverskant uit wou. Later heb ik wel een abonnement genomen op De Stem, dat tijdschrift van Dirk Coster en Just Havelaar. Daar stond een keer iets in, dat me ontzettend irriteerde. Het was echt halfzacht. Daar moest ik tegenin, en toen ben ik aan de schrijftafel gaan zitten, en kwam er die bekende Narrenwijsheid met dat Spinoza-citaat in top. De volgende dag kwam Dirk Coster bij me, eens kijken wat er was. Met die bundel heb ik blijkbaar erg raak geslagen. Ik ben toen wat meer regelmatig gaan publiceren en schrijven. Kijk, ik heb me nooit voorgesteld om schrijver te worden. Dat vind ik ook iets onzuivers al. Maar zo af en toe had je wat te zeggen, en schreef je 't op.
In welke tijdschriften publiceerde u vooral?
Ik ben toen af en toe wat gaan publiceren in De Stem en later in De Gemeenschap ook. Die Stem kreeg een beetje aderverkalking, en De Gemeenschap is een tijdlang heel erg de
| |
| |
levende plek geweest. En daarna was ik op een gegeven moment uitgepraat, en heb ik jarenlang niets geschreven.
Toen u uw debuutbundel publiceerde, voelde u toen de verwantschap met de expressionisten in Vlaanderen?
Nee, eigenlijk verwantschap niet. Ze hebben me wel eens gezegd, dat ik verwant was met... kan 't Mussche zijn? Die schreef ook vrije verzen. Ik heb eigenlijk niet veel voorbeelden gehad. Ik kan niet zeggen, dat ik in die tijd veel modernen las. Ik las De Stem, dat is inderdaad waar.
U hebt regelmatig in De Stem gepubliceerd, en contact gehad met Dirk Coster. Uw eerste bundel gaf gedeeltelijk toch wel blijk, geloof ik, van een tamelijk sceptische levenshouding. Ik denk bijvoorbeeld aan de titel Narrenwijsheid.
Ja, sceptisch zou ik eigenlijk niet willen zeggen. Het was een beetje verlegen misschien. Ze hebben wel eens van Marsman gezegd: hij werd van verlegenheid brutaal. Misschien werd ik van verlegenheid sceptisch. Een beetje non-konformistisch ben ik altijd wel geweest. En dan zou ik willen zeggen: dat eigengereide is niet zozeer doel als wel gevolg geweest. In de grond voel ik er een soort religieuze trek in. In die zuiverheid, die vervloekte zuiverheid die ik achterna moest, zit natuurlijk iets religieus, wat Spinoza me zo aandeed. Maar daarmee bedoel ik natuurlijk niet het kerkelijke en theologische.
En dat bracht ook mee, dat ik als vanzelf het vrije vers schreef. Het andere keek ik niet eens aan. Later ben ik het rijm en ritme werkelijk wel gaan waarderen.
| |
| |
Waarom bent u later meer voor het gebonden vers gaan voelen?
Wel, dat is een jaar of vijf, zes geleden gebeurd, toen ik kennismaakte met Pierre Kemp. Toen merkte ik, dat hij werkelijk het rijm en ritme gebruikte en daarbij zo natuurlijk bleef als maar kan. Ik ben toen ook Kempjes gaan schrijven. Ik heb een busseltje van die dingen aangeboden aan Bert Bakker, en die schreef zeer terecht terug: Ja, Van Schagen, ik vind ze erg aardig. Maar ik lees Pierre Kemp toch liever.
U publiceerde in De Stem. Uw streven naar directheid en zuiverheid bracht wellicht ook een zekere ironie tegen het gevestigde literaire leven met zich mee?
Ja, dat zit er wel in.
Hoe dacht u over de vaak nogal profetische toon, waarin Dirk Coster schreef over literatuur?
Nou, ik heb het in het begin wel braaf geslikt. Ik moet zeggen, dat ik ook later niet zo heb meegedaan aan die Coster-verguizing. Dat vond ik eigenlijk kinderachtig ook. Maar ja, hij heeft wel geprikkeld, dat begrijp ik wel. Nee, die toon heeft me eerlijk gezegd niet gehinderd. Ik was niet gehaaid genoeg om daar veel last van te hebben.
U hebt weinig deelgenomen aan het artistieke leven in ons land.
Dat lag ook niet in de aard van wat ik als kunst bedreef. Ik vond überhaupt het presenteren van een kunstenaar als een bijzonder mens allerakeligst. Het is nog steeds een hobby van me, dat je alles als kunst kunt doen. Het is de kwestie of je
| |
| |
speelt of als taak iets doet. De waterscheiding ligt voor mij niet bij kunst of niet-kunst, maar bij spelen of zwoegen.
Hoe dacht u over iemand als Marsman, die de kunstenaar (de bezielde door scheppingskracht) voorstelde als een wezen, uitstekend boven zijn tijdgenoten?
Als je zegt dat je een olympiër bent, stel je je helemaal buiten de maatschappij. Dat profetendom vind ik absoluut onzin. Overigens bewonderde ik Marsman buitengewoon.
Die afkeer van het profetendom maakte u wantrouwig tegen de pretenties van veel schrijvers in die tijd?
Ja, het gezelschap lag me niet, dat moet ik erbij vertellen, en waarschijnlijk lag ik het gezelschap ook niet. Ik karamboleerde wel eens met de een of ander, maar ik had dan het gevoel dat we eigenlijk geen kontakt hadden.
Uw ironie vindt men ook terug in het werk van Elsschot en Nescio.
Ja, dat zijn zeer geliefde figuren voor me. Elsschot, dat begrijp ik helemaal. Nescio ken ik niet zo, wel zijn werk, maar van zijn persoon weet ik weinig. Ik bewonder ze ook weer om hun direktheid, dat volkomen afstrippen (of liever: het is er niet eens; je hoeft het niet af te strippen, want het is afwezig) van alle omslag, van alles wat er niet toe doet.
U schreef in Narrenwijsheid vrije verzen met een sterk melodische inslag, nogal vervloeiend, met lange regels die vaak neigen naar het proza.
| |
| |
Ja, maar laat ik over het verschil tussen poëzie en proza zwijgen, want dan sta ik direct met mijn mond vol tanden. Ik heb zo het gevoel dat het een en het ander, al zijn het dan tegenstellingen in zeker opzicht, geen bepaalde scheidingslijn vertonen, en ik heb waarschijnlijk altijd zo'n beetje op de grens geleefd tussen proza en poëzie. Eén kriterium voor mij was: zeg ik 't nu, of zeg ik 't niet voldoende. Ik heb me dan ook wel eens afgevraagd: ben ik nu eigenlijk, wat men noemt, een dichter? Zo gauw je dat hebt van: als mooi weet dat mooi mooi is, dan is mooi niet mooi meer, dat is 't wat me in zo veel dichters gehinderd heeft. Daar ben ik altijd als de dood voor geweest, voor 't mooi maken. En dan kom je natuurlijk tot het gebruik van zo weinig mogelijk woorden, en dan gaat het lijken op wat men een gedicht noemt, omdat het zo weinig woorden heeft. Is misschien niet de essentie van een goed gedicht, dat je alleen maar het absoluut noodzakelijke zegt?
Hoe was dat bij uw latere poëzie?
Toen heb ik wel ervaren, dat de vorm je ook inspireren kan. Doordat je op een rijmwoord of op het ritme werkt, kun je gedreven worden naar dingen die anders nooit waren ontmoet.
Is dat een soort toeval, wat erbij komt, bijvoorbeeld wat het rijmwoord betreft?
Ik geloof het wel. Toeval zit er zeker wel bij. Aan de andere kant geloof ik niet, dat rijm helemaal willekeurig is. Als je met een bepaald onderwerp bezig bent, dan heeft dat ook allerlei klankverwanten in de buurt, waar onwillekeurig het rijm uit opstaat. Wat mij de laatste tijd ook erg interesseert is, of er
| |
| |
een verwantschap is tussen klank en beeld, of bepaalde kleuren ook bepaalde klanken opwekken. Omdat ik visueel ook werk, ben ik daarvan hevig overtuigd. Alleen weet ik niet, of dat individueel is, of dat het ook in het algemeen geldt. Maar als je dergelijke verwantschappen en wat daar allemaal om heen zweeft, nader onder je aandacht gaat nemen, dan kom je natuurlijk toch wel tot een soort erkenning, dat het rijm niet zo gek is. Je doet het niet om het rijm, maar je komt vanzelf tot het rijm. Het is niet doel, maar gevolg.
Uw poëzie maakt een sterk plastische indruk.
Ja, eigenlijk ben ik geen denker. Het enige wat ik echt kan, is beelden maken. Op welke manier ben ik? Bij mij op twee manieren: één stroom van beelden en één stroom van woorden, en die hebben met elkaar een of ander nauw verband. Maar eigenlijk ben ik zowel in mijn schrijven als in mijn plaatjesmaken een beeldenmaker. Ik kan de dingen ook niet abstrakt zeggen. Ik zie ze altijd in beelden.
Is het ook niet zo, dat in uw gedichten een bepaalde logika zit, die niet voortkomt vanuit het kausale denken, maar vanuit de beelden die op elkaar inwerken?
Ja, alles wat kausale logika is, is dood. Tussen leven en irrationaliteit bestaat op de een of andere manier een absoluut verband. Daarom heeft het beeld voor mij zo'n preferentie boven het woord. Als je gaat schrijven, dan wringt zich onmiddellijk tussen de impuls en de uiting het woord met al zijn bagage. Dat is wat ik voortdurend propageer: de argeloosheid. Het spel is de toegang tot werkelijk kreëren, leven, omdat het spel eigenlijk de opzettelijke argeloosheid is. Als je
| |
| |
gaat spelen, ben je zo je opzet vergeten, en dan komt 't. Het spel niet om de knikkers, maar het spel om het spel.
|
|