| |
| |
| |
Pierre Kemp
De Maastrichtse dichter (‘Au Pays du tendre Mosan’) Pierre Kemp werd in 1886 geboren. In 1910 publiceerde hij zijn eerste gedicht Klokken in de Limburger Koerier, waarna hij zich via een vluchtige verkenning van de mode (‘Zij weten, dat ik haar textielen bemin’) uitvoerig met schilderen bezighield. Poëtisch bleef hij aktief, hoewel zijn eerste bundels (o.a. Het wondere lied in 1914) nauwelijks de aandacht trokken. In 1934 brak voor het eerst de typische ‘Kemp-toon’ door in zijn bundel Stabielen en Passanten, enkele jaren later gevolgd door Fugitieven en Constanten en Transitieven en Immobielen. Een veel langer gedicht was Pacific, gepubliceerd in 1946 en geïnspireerd door locomotieven en de muziek van Honegger. Nationale bekendheid kreeg Kemp eerst rond 1954, toen hij de poëzieprijs van de Gemeente Amsterdam kreeg. Adriaan Morriën gaf Een bloemlezing uit zijn kleine liederen uit, terwijl Kemp (getuige regelmatige publikaties in allerlei literaire tijdschriften) ook sindsdien aktief bleef. Grote hobby: een welvoorziene diskotheek. In Maastricht is intussen een Pierre Kemp-Stichting opgericht. Voor een goed begrip van dit interview is het belangrijk Kemps adres te kennen. Hij woont Turennestraat 21, Maastricht.
| |
| |
| |
| |
| |
Dichterschemering
De zon bouwt om de gedaante van mijn oud vlees
nog dagelijks een gestalte van vers licht,
Zij kijkt en zwijgt mij aan.
Ik lijd al meer en meer aan dichterschemeringen
en weet: nog maar enkele verhevelingen
en het is met mij gedaan!
pierre kemp
| |
| |
| |
| |
| |
| |
Men heeft wel eens gezegd, dat u in 1934 uw tweede debuut hebt beleefd met de bundel Stabielen en Passanten.
Ja, dat is eigenlijk een opmerking van Marja. Die heeft dat toen in een artikel gebezigd, en dat was wel over te nemen, niet?
Ziet uzelf een bepaalde lijn tussen uw poëzie vóór 1934 en uw meestal nogal korte, gekomprimeerde gedichten daarna?
Laten we zeggen, dat er inderdaad toch wel een lijn is, en dat komt, omdat ik eigenlijk meer van buitenlandse literaturen ben uitgegaan dan van Nederlandse, vooral van de Chinese, Japanse en de Perzische literaturen. Die dingen zaten er al in bij mijn eerste debuut, en die zijn er bij mijn tweede debuut ook niet uitgegaan.
Waarom had u zo'n voorkeur voor die min of meer exotische literaturen?
Nou, in zekere zin had dat ook zijn grondslag in de keramiek. Ik ben jarenlang hier in de keramische bedrijven geweest, en daar komen die Japanse en Chinese modellen uiteraard veel in voor. U kent wel de ‘famille rose’, waarnaar ik mijn bundel getiteld heb, nietwaar?
En Westeuropese literaturen?
Ik ben bijvoorbeeld altijd een liefhebber geweest van de Engelse literatuur en van de Franse. Er zijn ook Duitse dichters die ik apprecieer. Maar er zitten voor mij nog andere dingen in. Ik weet niet, het is een heel andere kijk.
| |
| |
Wat ziet u als het verschil tussen uw poëzie en de meeste Westerse poëzie? Of met de Nederlandse poëzie?
Hier heb ik een brief van Dolf Verspoor, daar kunt u 't in zien. Op de tweede bladzijde spreekt hij over ‘de Europeaan’, nietwaar, en daar bedoelt hij mij mee.
Men heeft uw poëzie wel eens oosters-mystiek genoemd, omdat er veel minder sprake is van op-weg-zijn-naar-iets-toe, en veel meer van een zekere rust, waardoor een intense aandacht voor de dingen ontstaat. Vindt u dat zelf ook?
Jawel, inderdaad. Ik zou 't bijna alle dichters willen wensen. Och ja, kijk 'ns, al die akelige dingen van het levèn, hè. Het is al erg genoeg, als ze er over korresponderen of wat ook. Dan gaan ze er ook nog over zingen, als je dat zingen noemen kunt.
Hoe bent u eigenlijk rond 1934 tot die strakke vormgeving, die heel kondense poëzie gekomen?
Ja, hoe ben ik ertoe gekomen? Ik zou haast zeggen: het is daarmee als met een kind dat komt op de wereld. Dan hoor je het schreeuwen, en dan is 't er uit. Ja, je weet wel, hoe 't met vader en moeder gesteld is, maar voor de rest is er toch niets.
Maar schrijft u het ergens aan toe, dat u nu al tientallen jaren lang in dezelfde kompakte vorm schrijft, afgezien van wat langere gedichten? Korrespondeert dit bijvoorbeeld met een karaktertrek van u?
Ja, ik vermoed, dat dit korrespondeert met... Ik heb me altijd beschouwd als een verloren komponist, nietwaar. Mijn voor- | |
| |
liefde gaat naar de muziek, en dan naar de schilderkunst en ten laatste naar de literatuur. Al die kleine gedichten van mij besluiten hoofdzakelijk met een pointe, en u weet wel: als je voor een piano zit (of je lang speelt of kort speelt), op het eind is er toch iets van pom-pom-pom, en dan is 't dingetje uit. Dat speelt in mijn poëzie wel degelijk een rol.
In een brief die vorig jaar in het tijdschrift Roeping is gepubliceerd, hebt u gezegd, dat u de muziek als een van de meest edele kunstvormen beschouwt, omdat de mens als vreetdier daar het minst naar voren komt. In de schilderkunst en bij het schrijven vreet hij nog altijd, is hij nog altijd gebonden aan zijn aarde, terwijl hij in de muziek los kan komen van het aardse. Zou misschien uw belangstelling voor het kleine gedicht, dat etherisch is en fijn, uit dezelfde behoefte voortkomen?
Ja, ik denk van wel. Ik heb u gezegd, dat ik 't liefst komponist zou zijn geweest. Kijk, in het begin gaan we altijd uit van de grote namen in de diverse literaturen, maar naderhand komt men toch terug tot de proportie die men zelf is.
U noemt uw grotere gedichten uw symfonisch werk, wat ook op uw muzikale inzet wijst. Uw Pacific...
Ja, u noemt daar de Pacific. Het gaat daar vooral om de eerste regel. Het duurde lang eer ik die regel had, en toen kwam de stroom. Ik woon hier betrekkelijk dicht bij het station, en heb zelf ongeveer 30 jaar op de trein gezeten, dus van die lokomotieven weet ik redelijk wat. Maar het ligt in hoofdzaak in die eerste regel, en dan gaat 't maar door, en komen er telkens nieuwe motieven bij. Ofschoon, de motieven in Pacific zijn er niet zo heel veel, maar 't zijn wel de voornaamste. Dat je op zo'n jonge leeftijd door het kind-vrouw bedot wordt, nou
| |
| |
ja, dat moeten wij als mannen er maar op toe nemen. Bovendien de majesteit die van de stoomlokomotieven uitgaat, nietwaar? De kinderen van nu prefereren nog de stoomlokomotief, al hebben ze misschien nog maar een enkele keer een exemplaar van enig formaat gezien.
Bent u er gelukkig mee, in deze tijd te leven?
Ik zou haast zeggen dat ik 't fijn zou vinden, om in deze tijd te sterven.
U houdt niet van de grote stad en zo?
Kijk eens, per slot van zaken is het een verzameling huizen met al die woonlagen en flats. Nee, ik hou eigenlijk veel van een betrekkelijk kalme rivier als hier de Maas is, en dan die populieren die er omheen staan.
Rodenko heeft over uw poëzie eens gezegd, dat zij voortdurend gericht is op het ‘niets‘, en dat zij daarom op een niveau ligt, waar inhouden niet meer van belang zijn.
Nou, als wat er in mijn poëzie aan de hand is, zijn stem kon laten horen, dan zou men er misschien verbaasd van staan. Mijn poëzie is heel eigenaardig reëel. Moorden en doodslagen komen er natuurlijk niet in voor, maar ik zou zeggen: daar kunnen we het toch ook wel zonder stellen. De grote wijzen hebben het, meen ik, toch ook wel zonder gedaan. Kijk, hier is de Engelse verfdoos, maar ik weet wel, dat ik nog niet alles wat daar inzit, eruit heb gehaald, evenmin als een komponist alles uit de tonen zal hebben gehaald, waarvan hij wel vermoed dat het erin is. Maar de grote wijzen, die in de zon zijn
| |
| |
gaan zitten, en dat een heel leven hebben gedaan... Kijk eens, dat ik een zonaanbidder ben, dat heb ik ook te kennen gegeven.
Er is in uw werk een grote aandacht voor zintuigelijke waarnemingen: ruiken, proeven, tasten en zo. Tegelijkertijd ziet men, dat u zich vaak met de ouderdom bezighoudt.
Ja, ze hebben me vaker gezegd, dat ik een ‘Realpolitiker’ was, en zo is het ook met die gevoelens tegenover de ouderdom. Ik laat me toch niets wijsmaken. Die ouderdom zit je wel onder de huid, na een zekere leeftijd, niet?
Leest u ook wel eens poëzie van andere Nederlandse dichters, van bijvoorbeeld jongeren?
Ja, ik lees ze wel, maar niet veel. Over het algemeen heb ik me een beetje op het standpunt gesteld van Beethoven. Beethoven heeft niet graag muziek van anderen gehoord, misschien omdat hij bang was voor zijn originaliteit, wat bij mij ook het geval was. Je zou eens wat van anderen kunnen overnemen, en dat wil ik niet. Ieder het zijne, en ik het mijne, niet? Bovendien, je gaat zo gauw tot een of andere groep behoren, en daar voel ik helemaal niets voor. Het is je eigen wereld die je naar buiten brengt. En ik heb wel eens gezegd, dat mijn gedichten daar vandaan komen, waar ook de kinderen vandaan komen.
U schrijft elke dag poëzie, en u nummert ze dan. Mag ik vragen aan welk nummer u toe bent?
Ik ben nu aan 62.125, waarbij de eerste 2 cijfers het jaargetal
| |
| |
aangeven, maar ik kan u garanderen, dat er minstens 100 meer waren geweest, als mijn vrouw niet in het ziekenhuis was komen te liggen. Ik zal u zeggen: ik luister wel naar ‘Van burger en militair’ van kolonel Spits. Deze regel uit dit laatste gedicht is me te binnen geschoten, toen Spits aan het vertellen was: ‘Ik lag vannacht te velde en las de bladen’. Ik wil maar zeggen: op heel eigenaardige manier kom je eraan, en dat is mijn plezier eraan, begrijpt u? Dat van 62.125 is jammer. Dat had natuurlijk meer kunnen zijn.
De zaak is dit: die dingen moet ik kwijt, en anders is 't niet goed. Ik beschouw mij eigenlijk (behalve aan andere kwalen) als lijdend aan poësitis. En vaak denk ik: als je nu dood bent, dan ben je daar ook van af, niet? Maar ja, de mensen klagen vaak over dingen, waar ze eigenlijk erg mee ingenomen zijn.
De meeste van uw gedichten lijken met plezier te zijn geschreven.
Ik kan bijna zeggen: allemaal, zelfs de verdrietigste. Omdat de nodige wijsheid er onder kruipt, hè.
Ergens hebt u eens opgemerkt, dat u niet van sneeuw houdt. Ook in uw poëzie wordt men steeds weer getroffen door weinig positieve uitspraken over dit natuurverschijnsel.
Nee, sneeuw kan ik niet uitstaan, al vind ik de kristallen die in de sneeuw gevormd zijn, zeer mooi. Ik hou erg van een matige warmte van (zoals ik eens gezegd heb) 21½o, en dan kan sneeuw niet meer voorkomen. Bovendien: sneeuw is wit, laten we dat niet vergeten.
Wit, zwart, bruin en grijs zijn de kleuren waarvan ik niet houd. Eigenlijk zou ik van steden kunnen houden, waarvan de huizen geel, rood (heel helder rood en niet het rood van de
| |
| |
nationale vlaggen), oranje en roze zouden zijn, met hier en daar het bordje op de deur in mooi meigroen.
Dan mag er wel een nummer op staan?
Dat wel. Het nummer 21 mag erop staan.
|
|