| |
| |
| |
Hans Sleutelaar
Hans Sleutelaar werd in 1935 te Rotterdam geboren. Hij publiceerde essays en gedichten in verscheidene tijdschriften, onder andere in Podium en Maatstaf. Hij is redakteur van het tijdschrift Gard Sivik, terwijl hij als literair redakteur verbonden is aan de Haagse Post.
In 1960 publiceerde hij samen met de Antwerpenaar René Gijsen een bloemlezing uit de jongerenpoëzie Met andere woorden. In opdracht van het Ministerie van O.K. en W. werkt hij sinds jaar en dag aan een studie over de toekomst van de poëzie, terwijl hij ook een gedichtenbundel in petto heeft. Zijn naam wordt vaak in één adem genoemd met die van zijn Rotterdamse vriend, romanschrijver-dichter Cornelis Bastiaan Vaandrager.
| |
| |
| |
| |
| |
Observatie
Oog in oog met een blinde zon, een blinde
(... vlek op het netvlies
sneller dan licht verjaren kan
één oogopslag: zeven stoffige stukken snelweg
- ook dit doelwit werpt geen schaduw meer!
...tot op 1 meter genaderd nu
hier eindigt de draagwijdte
: er groeit een exakte zon in de zon
de fresko's zijn bijna uitgestorven
| |
| |
| |
| |
| |
| |
Wat vind je kenmerkend voor een goed gedicht, voorzover in dit soort dingen tenminste een algemene maatstaf gegeven kan worden?
Ken je humorist Lenny Bruce? Op zijn plaat Interviews of our time stelt hij aan een maffe jazzmusikus dezelfde vraag, maar dan over jazz. Het antwoord is zoiets als ‘Well, I mean, you know. Go, man. Like that. You know what I mean?’. Het antwoord is onmogelijk. Wat een gedicht goed maakt of typeert, kom je pas te weten als je het leest, of schrijft.
Eigenlijk is de kwaliteit die je toekent aan poëzie niets anders dan wat je van de poëzie verwacht, in een bepaald tijdvak. Die verwachting verandert regelmatig, omdat, laat ik zeggen, de sensibiliteit verandert. Ik verwacht van een gedicht dat het mij een ervaring geeft die ik nog niet ken. I mean, you know... Een nieuwe poëzie gevraagd.
Ondanks je humorist is er voor jou toch iets typerends klaarblijkelijk: poëzie geeft je een ervaring die je nog niet kent. Daarmee is veel van wat zich als poëzie aandient onder de tafel geveegd, voor jou persoonlijk tenminste. De vraag komt nu op, of jouw persoonlijke opvatting over een bepaald gedicht door middel van de kritiek ook aan anderen kan worden waargemaakt. Of denk je, dat een verifieerbare kritiek niet bestaat?
Waarom? De poëzie is beperkt in haar middelen. Ik kan mij bijvoorbeeld geen leesbaar gedicht voorstellen dat alle plastiek zou missen. Sappho, Hadewych, Góngora blijven leesbeaar door de plastische kwaliteit van hun poëzie. Je zou de lange ontwikkeling naar de autonomie van het beeld in de moderne poëzie dan ook kunnen zien als een bevrijding van de plasticiteit tot, in elk geval voorlopig, het voornaamste uitdrukkingsmiddel van de dichter.
| |
| |
Van Ostaijen heeft zich nogal eens ongunstig uitgelaten over de waarde van de plasticiteit. Hij noemt het beeld ornamentaal, en stelt, dat hijzelf ‘wezenlijke diepten en geen schablone’ wil. De innerlijke logika van de poëzie zou vaak door het beeld doorbroken worden, omdat het beeld er zich niet toe bepaalt om alleen beeld te zijn. Het gedicht zou door het beeld geleid worden in een richting, die niet aan de innerlijke logika (de logika van het gedicht, natuurlijk niet die van de kausaliteit) beantwoordt. Wat vind je daarvan?
Een misverstand, lijkt me. Van iemand die er moeite mee heeft de lyrische substantie van zijn poëzie te organiseren en doelbewust te dokumenteren. Wat de ‘poésie pure’ van Van Ostaijen betreft: ik herinner me een uitspraak van Eliot, die zei dat de poésie pure alleen maar kan bestaan bij de gratie van een dosis ‘onzuiverheid’, die het gedicht wortels geeft in de werkelijkheid en niet in de wensdromen van estheten. De ellende begint natuurlijk bij de klassieke vergissing dat poëzie geboren zou worden uit het poëtische in plaats van uit het anti-poëtische.
In zijn inleiding op Nieuwe Griffels - Schone Leien stelt Rodenko, dat de moderne dichter uitgaat van een ‘nulpunt’, en al dichtende zijn levensvisie en werkelijkheid kreëert. Afgezien van de vraag of een nulpunt-situatie ooit mogelijk of zelfs wenselijk zou zijn: denk je, dat er een poëtische konceptie mogelijk is, die tot op grote hoogte los staat van de werkelijkheid?
Best mogelijk, maar er lijkt me weinig mee te beginnen. Ik geloof dat alle grote dichters grote realisten waren, en zich als het ware voortdurend overlaadden met werkelijkheid. Waarom zou je tijd verliezen met het verzinnen en verdedigen van esthetische koncepties? Je hebt maar één hart en één leven
| |
| |
om te leven. De poëzie moet met elk gedicht opnieuw beginnen.
Ik heb het idee, dat dit interview niet alleen door insiders zou worden gelezen en dat dichters niet alleen voor dichters zouden schrijven, als ze afstapten van hun gewoonte om in de poëzie konflikten uit te vechten en gevoelens te bezingen. Vraag een willekeurige dichter naar de belangrijkste ideeën die vandaag de wereld veranderen en morgen een ander gezicht zullen hebben gegeven. Tien tegen één dat je bot vangt. De poëzie is een instituut geworden, staat op een voetstuk, laat teveel leven links liggen. De dood van een filmster, het woord ‘grondwet’ in een kamerverslag, één seconde of 24 uur van een televisieuitzending, de eetgewoonten van Hitler of het feit dat Nietzsche verslaafd was aan hashish: ‘er is veel poetry emotion in de wereld’, zoals Hans Verhagen schrijft. Méér dan in de poëzie. Zoals er ook meer avantgardisme te vinden is in de moderne wetenschap dan in de kunst.
Je gaat er van uit dat de poëzie iets nieuws kan vertellen, omdat de sensibiliteit van de mensen voortdurend verandert. Wat vind je van een opmerking van Hoornik, dat de mens in essentie altijd dezelfde is gebleven?
Wie is Hoornik, en bovendien: is de voorstelling die wij ons van de werkelijkheid en van onszelf maken, niet altijd achter op de werkelijkheid zelf? Als mensen niet zouden veranderen, zou de kunst niet veranderen. Dat de geschiedenis van het voelen niet geschreven is, betekent alleen dat het tijd wordt om 'm te schrijven. De kinderen van de 80.000 die vandaag geboren worden, zullen misschien van jongsaf in vier dimensies denken of nooit weten wat honger lijden is, om
| |
| |
maar wat te noemen. Ik ken dat gevoel trouwens ook niet. En denk aan de massa-media, die gevoelens tot gemeengoed maken die vroeger waren voorbehouden aan één sociale groep. Hoeveel gevoelens zijn er niet verdwenen of zullen er nog verdwijnen? Kun jij je nog het sentiment voorstellen van iemand die zich kunstenaar voelt, of een dichter, zoals Hoornik? Ik niet. Mensen als Hoornik houden er nog steeds een eeuwigheidsopvatting van de kunst en van zichzelf op na, die hun een plaatsje aan de voet van hun Olympus belooft, maar die sinds het begin van de eeuw lang en breed is achterhaald. Christelijke romantiek van het hardnekkige soort.
Kun je een paar dichters noemen, die in hun poëzie plasticiteit verbinden met een nieuwe sensibiliteit?
Ze zijn, wat Nederland betreft, op de vingers van één hand te tellen. In alfabetische volgorde: Armando, Polet, Vaandrager, Verhagen, en niet te vergeten Buddingh', in zijn nieuwe bundel. Min of meer voorafgegaan of begeleid door Gils, Pernath en Rodenko.
Waaruit blijkt dat in hun poëzie?
Neem de laatste cyclussen van Verhagen en de nieuwe gedichten van Vaandrager in Gard Sivik 27, dat we met Armando hebben samengesteld. Er komen geen, tenzij bewuste, herhalingen in voor. Geen schablone-gevoelens en -gedachten. Ze zijn geschreven met een werkelijkheidszin die alle interessante dichters altijd gehad hebben, en met een argwaan tegen het ontzag voor de taal en het dichterschap, waaraan middelmatige en slechte dichters hun reputaties danken. De
| |
| |
lyrische middelen zijn vakkundig gebruikt. Aan de plastiek merk je, dat er (met een term van Eliot) niet geschreven wordt vanuit een vague emotion, zoals meestal het geval is, maar vanuit een precise emotion. Dat de sensibiliteit veranderd is en verandert, blijkt bijvoorbeeld hieruit, dat veel van hun gedichten gevoed zijn door de notie te leven in een voortdurende overgang van het verleden naar een toekomst. Dat geldt ook voor Polet. Die impuls, je kunt het een levensgevoel noemen, vind je ook terug in sommige films, romans, in de beeldende kunst en de jazz van de laatste tijd, en in de generatie die nu bezig is zich bewust te worden van zichzelf.
Hoe zie je, nu na tien jaar, terug op de revolutie van Vijftig?
Elke revolutie moet van de vorige leren, sprak Jewtoesjenko, in een revolutionairder verband. Je vindt die werkelijkheidszin waarover ik het had, ook bij de Vijftigers, die toe waren aan het more matter, less art-principe. De ‘lichamelijkheid’ van hun poëzie, die voor ons vanzelfsprekend geworden is en niet langer een lyrisch motief bij uitstek, was een vruchtbaar antwoord op de kunstprodukten van hun voorgangers. Daardoor kwam de poëzie weer los van het papier. De Vijftigers hebben de poëzie van veel ballast bevrijd en ons geleerd, dat je met de taal meer kanten uit kunt dan men in de vaderlandse poëzie dacht of durfde. Dat zij zoveel technische ontdekkingen moesten doen, had een begrijpelijke overschatting van de historische experimenten in de moderne poëzie tot gevolg, van het surrealisme vooral. In de nieuwe poëzie valt het aksent meer op het werkelijkheidsgehalte dan op de middelen. Meer op de artikulatie dan op de evokatie.
Je noemde daarnet enkele dichters, van wie je de poëzie de moeite
| |
| |
waard vindt. Is er ook een meer algemene oorzaak, waardoor het werk van zoveel jonge dichters onder de maat blijft?
Een belangrijke factor is, dat er in het wereldje van de poëzie wantrouwen heerst tegenover het bewustzijn van de dichter, tegenover het vak en de evolutie van de poëzie. Ideeën over poëzie zijn eigenlijk taboe. Dat wantrouwen kreeg kansen door het hiaat in de poëziekritiek, dat sinds de dood van Ter Braak, Du Perron en Marsman is ontstaan. De meeste essayisten na hen kompliceren hun gedachten om het genot, iets ingewikkelds in de gaten te hebben. Ze verbergen hun geringe formaat achter het feit dat in Nederland voor veel poëzie-theoretische problemen nog geen komfortabele antwoorden gevonden zijn. In hun stukken duurt het nooit lang, of de poëzie wordt voor de zoveelste keer tot ontzagwekkend raadsel verklaard. Bovendien is hun jargon hopeloos verouderd.
Ook de Vijftigers hebben de poëzietheorie verwaarloosd, al schreven ze wel gedichten over poëzie, vooral Kouwenaar. Ze vinden de kritiek en het essay eigenlijk onbruikbaar. Er wordt eenvoudig niet reëel gedacht over wat ideeën voor de poëzie kunnen betekenen. De poëzietheorie van, zeg, Pound is geen leer, maar een onderzoek, een fase in zijn poëzie.
Zodra er geen kreatieve essays meer geschreven worden, vervagen de normen. Jonge dichters hebben te weinig houvast. Uitgevers en lezers weten niet meer waar ze aan toe zijn. Het middeleeuwse literatuur-onderwijs woekert ongehinderd voort. Zo liggen de kaarten, voorlopig.
|
|