Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Beknopt kunstwoordenboek (2014)

Informatie terzijde

Titelpagina van Beknopt kunstwoordenboek
Afbeelding van Beknopt kunstwoordenboekToon afbeelding van titelpagina van Beknopt kunstwoordenboek

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.78 MB)

ebook (3.13 MB)

XML (1.08 MB)

tekstbestand






Editeur

Hans Beelen



Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Beknopt kunstwoordenboek

(2014)–I.M. Calisch, N.S. Calisch–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 226]
[p. 226]

R.

rabulist, m. (rabulisten), rechtsverdraaier; advokaat die slechte zaken waarneemt.
racahout des Arabes, o. zekere poeder (geneesmiddel).
racaille, o. janhagel, gespuis, gepeupel, gemeen volk.
race, v. (races), stam, soort geslacht, slag.
raccommodeeren, bw. gel., herstellen, verbeteren, weder goed maken.
raccordeeren, bw. gel., (muz.) weder stemmen; (fig.) weder te zamen brengen, hereenigen.
raccroc, m. (raccrocs), gelukstoot (in het spel).
raccrocheeren, bw. gel., (aan iets) vasthechten, het eene met het andere in verband brengen.
rachitis, rachitisme, o. engelsche ziekte.
racquit, o. wederwinst, het wedergewonnene.
raquiteeren, bw. gel., het verlorene terugwinnen.
radeeren, bw. gel., afschaven; uitkrabben; etsen.
radiaal, bn. stralen hebbende.
radiatie, v. (radiatiën), uitstraling, straalwerping; doorhaling van eene post eener rekening.
radicaal, bn. en bijw. (radicaler, radicaalst), ingeworteld, diep; van den wortel af, uit den grond op; een radicaal geneesmiddel, dat spoedige en volkomene genezing aanbrengt; (wisk.) radicaalteeken, wortelteeken.
radicaal, o. (scheik.) grondstof, wortelstof; hoofdvereischte, voornaamste eigenschap, (recht.) titel, benaming; het radicaal van Nederlander.
radicaal, de radicalen, eene staatspartij die (in Engeland en elders) eene diep ingrijpende verandering van het staatsbeheer verlangt.
radicalismus, o. de leer en grondstellingen der radicalen.
radieus, bn. stralenschietend; schitterend, glansrijk; zij zag er radieus (gezond en vroolijk) uit.
radiometer, m. (radiometers), graadboog, poolshoogtemeter (werktuig).
radius, m. (radii), straal, halve middellijn van eenen cirkel.
radix, m. (radices), wortel; (rek.) wortelgetal.
radoteeren, ow. gel., raaskallen, onzin praten.
radsja, radja, rajah, inlandsch indisch vorst.
radsjapoeten, m. mv. krijgsvolk der inlandsche vorsten in Indië.
raeps, raps, v. wijn weder op versche druiven gegoten en daardoor sterker gemaakt.
rafale, v. (rafales), rukwind, valwind, windvlaag.
raffinade, v. gmv. gezuiverde suiker, melis.
raffinaderij, v. zuiveringsfabriek; suikerraffinaderij.
raffinadeur, m. (raffinadeurs), zuiveraar; eigenaar eener suikerraffinaderij.
raffinage, v. loutering, zuivering.
[pagina 227]
[p. 227]
raffinement, o. sluwheid.
raffineeren, bw. gel., louteren, zuiveren, verfijnen; (fig.) op iets raffineeren, trachten uit te pluizen; listig iets bedenken.
raflan, o. (raflanen), klein vaartuig (op de Middellandsche zee).
rafraîcheeren, bw. gel., ververschen, verfrisschen.
rafraîchissements, o. mv. ververschingen (ijs, likeuren, konfituren enz.).
rage, v. gmv. razernij, woede; (fig.) verzotheid (op iets).
ragoût, m. gmv. mengelmoes; sterk gekruide en gesausde spijs.
rail, v. (rails), regel, scheen, dwarshout; uitstekend spoor (op spoorwegen), spoorstaaf.
railway, railroad, m. ijzeren spoorweg, spoorbaan.
railleeren, ow. gel., schertsen, kortswijlen; den gek scheren (met iem.).
raillerie, v. scherts, boert.
raison, v. rede, verstand; oorzaak, reden; gelijk, recht; (kooph.) firma.
raisonnabel, bn. (raisonnabeler, raisonnabelst), verstandig; billijk; edel, mild.
raisonnement, o. (raisonnementen), redeneering.
raisonneeren, bw. gel., redeneeren; oordeelen en besluiten; tegenwerpingen maken.
raisonneur, m. (raisonneurs), haarklover, dwarsdrijver, tegenspreker.
Raizen, m. mv. zeker slavische volksstam.
raja, m. (rajaas), schatplichtig onderdaan (christen) van den sultan van Turkije.
raky, v. soort brandewijn.
rallentundo, bijw. (muz.) afnemend, langzamer.
ramadan, ramazan, v. maand der vasten, vastentijd bij de Mahomedanen.
ramificatie, v. (ramificatiën), vertakking.
ramponeeren, bw. gel., vernederen, bespotten; beschadigen, bederven.
rancune, v. ingewortelde haat, wrok.
rangeeren, bw. gel., schikken, ordenen, regelen; (iem.) tot zijnen plicht brengen; gerangeerd, ordelijk; een gerangeerd jongmensch, die fatsoenlijk leeft.
ranimeeren, bw. gel., weder bezielen, opwekken, opvroolijken.
rapiciteit, v. gmv. roofzucht, roofgierigheid.
rapalje, rapaille, v. gemeen volk, gepeupel.
rapé, v. soort snuiftabak.
rapiditeit, v. gmv. snelheid, gezwindheid.
rappèl, o. terugroeping; brieven van rappèl, (van eenen gezant).
rappeleeren, bw. gel., terugroepen, herinneren.
rapport, o. gmv. het terugbrengen.
rapport, (rapporten), bericht, verslag, mededeeling; betrekking, verband, samenhang; overeenkomst, gemeenschap; gelijkenis.
rapporteeren, bw. gel., terugbrengen; bericht ‒, verslag geven; aanbrengen, betrekking hebben op.
rapporteur, m. (rapporteurs), verslaggever; woordvoerder, steller van het verslag (eener kommissie); (wisk.) hoekmeter (werktuig).
[pagina 228]
[p. 228]
rapsodie, v. zie rhapsodie.
rarefactie, v. (nat.) luchtverdunning door warmte.
rariteit, v. gmv. zeldzaamheid.
rariteit, (rariteiten), zeldzaam voorwerp, vreemd ding.
raseeren, bw. gel., scheren, afscheren; slechten, sloopen, met den grond gelijk maken; even ‒, vluchtig aanraken, dicht voorbijgaan.
raseerder, m. (raseerders), baardscheerder.
rassurant, bn. (rassuranter, rassurantst), geruststellend.
rastraal, o. (rastralen), lijnentrekker voor nooten (werktuig).
rata, v. evenredig aandeel; pro rata, naar verhouding, geëvenredigd.
ratafia, rataffia, v. zekere fijne likeur.
ratatouille, ratjetoe, v. dooreengestampt middageten der soldaten.
ratelier, m. (rateliers), (mil.) geweerrek.
ratificatie, v. (ratificatiën), goedkeuring, bekrachtiging; akte van bekrachtiging.
ratificeeren, ratifiëeren, bw. gel., goedkeuren, bekrachtigen (inz. namens eene landsregeering).
ratineeren, bw. gel., van nopjes voorzien (laken en andere wollen stoffen).
ratio, v. rede, oorzaak, grond; contra rationem, tegen de rede, strijdig met het gezond verstand.
ratiocinatie, v. (ratiocinatiën), verstandig nadenken; sluitrede.
ration, o. (rations), hoeveelheid spijs of drank (voor matrozen, soldaten); hoeveelheid voeder (voor paarden), rantsoen.
rationaal, rationeel, bn. redelijk, op redelijke overtuiging gegrond.
rationalismus, rationalisme, o. gmv. toepassing der rede bij het beoordeelen der dingen, redegeloof, godsdienst der rede; leer die de onafhankelijkheid van ’s menschen geest aanneemt.
rationalist, m. (rationalisten), redegeloovige, die de grondstellingen van zijn gelooven en van zijne handelingen alleen uit de rede afleidt.
ravage, v. verwoesting, bederf; het veroorzaken van schade.
ravageeren, bw. gel., verwoesten, vernielen, plunderen.
ravin, ravijn, v. (ravinen, ravijnen), (vest.) holle weg, bergkloof.
ravitailleeren, bw. gel., weder van levensmiddelen voorzien.
rayeeren, royeeren, bw. gel., doorhalen, doorschrappen, wegteekenen; (art.) gleuven (kanonnen).
rayon, m. (rayons), straal.
rayon, o. oppervlakte grond binnen den omtrek eener vesting.
rayonnant, bn. stralende, schitterend.
reaal, (B. reäal), v. (realen), rekenmunt (in Spanje, Mexico enz.); reaal de plata = f 0.245 in Spanje en f 0.325 in Mexico; reaal de vellon = f 0.125 in Spanje.
reaal, reëel, bn. (realer, reaalst), zakelijk, werkelijk, zeker, bestaande (tegenstelling van ideaal, denkbeeldig); gangbaar (tegenstelling van nominaal, slechts in naam); ‒ (gemunt) geld; reale of reëele zakelijke waarde,
[pagina 229]
[p. 229]
waarde der effecten volgens de koers; reale definitie, zakelijke bepaling; reale encyclopedie, samenvatting van alle zakelijke wetenschappen.
reacteurs, m. mv. (nat.) electrische raderen.
reactie, v. (reactiën) terug-, tegenwerking; het tegenwerken van de pogingen der vrienden van den vooruitgang (in politieke zaken en in godsdienstaangelegenheden); nadeelige gevolgen van iets die zich later doen gevoelen; (nat.) tegenstand, tegendrukking.
reactionair, bn. terug-, tegenwerkend; een reactionaire (den vooruitgang nadeelige) maatregel.
reactionair, m. (reactionairen), tegenstrever, terugdrijver; vijand en bestrijder van den vooruitgang; voorstander van den ouden toestand.
reageerbuizen, v. mv. (scheik.) soort glazen buisjes.
reageerpapier, o. (scheik.) zeker bereid papier (als herkenningsmiddel).
reagentia, o. mv. (scheik.) herkenningsmiddelen; terug-, tegenwerkende dingen of middelen.
reageeren, bw. gel., terug-, tegenwerken, tegenstand bieden; (fig.) in het geheim (iets) belemmeren.
realgar, o. soort delfstof.
realisatie, realiseering, v. verwezenlijking; het te gelde maken (van iets door verkoop).
realiseeren, bw. gel., verwezenlijken, bewerkstelligen; te gelde maken, papiergeld voor klinkende munt inwisselen.
realismus, o. leer der werkelijkheid.
realiteit, v. werkelijkheid, wezenlijkheid, het ware wezen, de ware toestand (van iets); (fig.) waarheid, rechtschapenheid van karakter.
rebel, m. (rebellen), opstandeling, muiteling, muiter, weerspannige.
rebelleeren, bw. ow. oproer maken, tot opstand komen, zich verzetten tegen het gevestigd gezag, aan het muiten slaan.
rebellie, v. oproer, muiterij, gewelddadig verzet.
rebellig, bn. (rebelliger, rebelligst), oproerig, muitend.
rebus, m. (rebussen), teeken-, beeld-, figuurraadsel.
rebut, o. gmv. weigerend antwooord; uitschot; wrak goed.
rebutant, bn. terugstootend, den moed benemende.
rebuteeren, bw. gel., afwijzen, voor het hoofd stooten.
recadentie, v. het terugvallen (van een recht aan hem die het vroeger bezat).
recapitulatie, v. (recapitulatiën), wederopsomming, korte herhaling van den hoofdinhoud; verzameling van eindcijfers.
recapituleeren, bw. gel., iets zakelijk aanhalen; den inhoud van iets beknopt samenvatten.
recenseeren, bw. gel., onderzoeken, beoordeelen; oordeel vellen (over boekwerken, kunst enz.); boebeschouwingen schrijven.
recensent, m. (recencenten), beoordeelaar (inz. van boekwerken, kunst enz.).
recensie, v. (recensiën) beoordeeling, boekbeoordeeling.
recent, bn. (recenter, recentst), nieuw, versch, pas gebeurd, onlangs.
[pagina 230]
[p. 230]
recepis, (recepissen), recepisse, v. (recepissen), bewijs van ontvangst; bewijsschrift (dat later tegen een ander stuk ingewisseld wordt).
recept, o. (recepten), voorschrift tot bereiding (eener spijs); artsenij-voorschrift.
recepteerkunst, v. de kunst geneesmiddelen voor te schrijven en te bereiden.
recepteeren, ow. gel., artsenijen voorschrijven en gereed maken.
receptie, v. (receptiën), opname. aanneming (als lid); ontvangst, onthaal, het voorstellen (van iemand in een gezelschap); het ontvangen van personen (ten hove enz.); tijd en plaats tot het ontvangen van gelukwenschingen.
receptiviteit, v. ontvankelijkheid.
receptuor, m. (receptuoren), ontvanger, gaarder.
receptuur, v. ontvang, ontvangst; de receptuurkunst.
reces, o. schriftelijk vergelijk, overeenkomst; afscheid; afloop; eindgevolg; achterstand, onbetaalde schuld; verzuimde betaling; op reces uiteengaan, tot nadere bijeenroeping gescheiden worden (inz. van eene wetgevende vergadering).
recette, v. ontvangst; ontvangkantoor; bedrag der ontvangst (bij eene toneelvoorstelling enz.).
recherche, v. onderzoek, navraag; aanzoek.
recherchevaartuig, o. (recherchevaartuigen), vaartuig met rijksambtenaren aan boord die tegen sluikerij moeten waken.
rechercheeren, bw. gel., onderzoeken, uitvorschen, navragen; wraaknemen.
recidive, v. herhaling van misdrijf; wederinstorting van eenen zieke.
recidiveeren, ow. gel., weder instorten (van eenen zieke); denzelfden misslag weder begaan.
recief, rescif, v. (recieven), ontvangceel, bewijs van ontvang; schriftelijke verklaring van den schipper wegens de door hem geladen goederen.
recipe, neem (op de recept. d. geneesh. aangeduid door illustratie; (ook) het recept zelf.
recipiendus, m. (recipiendi), aan of op te nemen persoon (als lid eener vergadering enz.).
recipiënt, m. (recipiënten), aannemer, opnemer; die iem. installeert (als lid enz.); (scheik.) ontvanger (zeker vaatwerk); (nat.) glazen klok bij de luchtpomp.
recipiëeren, bw. gel., opnemen (in een gezelschap); toelaten; wij worden daar zeer goed gerecipieerd (onthaald).
reciprocatie, v. (reciprocatiën), wederzijdsche betrekking; vergelding.
reciproceeren, reciproqueeren, bw. gel., beantwoorden, wederkeerig hetzelfde doen, op gelijke wijze behandelen; met gelijke munt betalen.
reciprociteit, v. het wederkeerige, wederkeerige ‒, beurtelingsche beweging.
[pagina 231]
[p. 231]
reciproque, bn. wederzijdsch, wederkeerig, terugwerkend; (rek.) reciproque getallen, getallen die, met elk. vermenigvuldigd, de eenheid geven (b.v. 7 x 1/7 = 1, 3/4 x 1 1/3 = 1).
recitatie, v. (recitatiën), beter recit, o. voordracht van een gedicht of een opstel in ongebonden stijl.
recitatief, o. verhalende samenspraak; (muz.) toespraak op maat.
reciteeren, bw. gel., opzeggen, voordragen, voorlezen.
reclamatie, (reclamatiën), reclame, (reclames), reclameering, v. (reclameeeringen), terugvordering; indiening van bezwaren; bezwaarschrift; eisch tot genoegdoening; het opkomen (tegen iets); (fig.) reclame, mededeeling (in een dagblad, ter aanbeveling of aanprijzing van iets of iem.).
reclameeren, bw. gel., eischen, terug vorderen, aanspraak maken (op iets); opkomen (tegen iets); bezwaren indienen; vergoeding vragen.
reclinatie, v. (reclinatiën), terug-, ombuiging, buiging in benedenwaartsche richting.
recludeeren, bw. gel., openen, ontsluiten; (ook) insluiten.
reclusie, v. opsluiting (inz. gevangenisstraf).
recognitie, v. (recognitiën), gerechtelijke erkenning.
recognitie, recognitiegelden, o. mv. soort belasting.
recognosceeren, bw. gel., erkennen, voor echt verklaren; (oorl.) op kondschap ‒, op verkenning uitgaan, het terrein onderzoeken, (ook fig.), monsteren.
recognosceering, v. (recognosceeringen), bespieding, verkenning, het opnemen eener stelling of ligging.
recommandabel, bn. (recommandabeler, recommandabelst), aanbevelenswaard.
recommandatie, v. (recommandatiën), aanbeveling, aanprijzing, voorspraak.
recommandeeren, bw. gel., aanbevelen, aanprijzen.
recompense, v. (recompenses), belooning, vergoeding; vergelding.
recompenseeren, bw. gel., beloonen, vergoeden.
recompleteeren, bw. gel., weder voltallig maken.
reconciliatie, v. (reconciliatiën), verzoening.
reconciliëeren, bw. gel., verzoenen, weder goed maken, bevredigen.
reconstructie, v. (reconstructiën), herbouwing, wederopbouwing.
reconstrueeren, bw. gel., herbouwen; op nieuw opstellen (stijloefening).
reconvalescent, bn. herstellend, aan de beterhand.
reconventie, v. (recht.) hereisch.
recours, regrès, regredientie, v. (recht.) buitengewoon beroep op een hooger gerechtshof, recht van schadeverhaal; toevlucht, middel.
recourswissel, m. (recourswissels), (kooph.) tegenwissel.
recreatie, v. (recreatiën), uitspanning, verfrissching.
recriditief, m. (recreditieven), brief van terugroeping (van eenen gezant).
recruteeren, bw. gel., werven, lichten, in dienst nemen of stellen (krijgsvolk); aanvullen (de ontbrekende manschap bij een leger).
[pagina 232]
[p. 232]
recruteering, v. werving, lichting.
recruut, m. (recruten), nieuw aangenomen ‒, pas in dienst gestelde soldaat.
rectificatie, v. (rectificatiën), terechtwijzing, verbetering; (scheik.) herhaalde destillatie.
rectificeeren, rectifiëeren, bw. gel., verbeteren; terechtwijzen; (scheik.) door gedurig overhalen nog meer zuiveren en versterken.
rector, m. (rectoren), bestuurder, eerste leeraar (aan een latijnsche school of een gymnasium); (ook) zekere kerkelijke waardigheid bij de r.k.; rector magnificus, eerste bestuurder, voorzitter van den academischen senaat.
rectoraal, bn. den rector betreffende; rectorale waardigheid, rectorschap.
rectoraat, o. waardigheid van rector, rectorsambt.
reçu, o. (reçus), schriftelijk bewijs van ontvang.
recueil, o. (recueils), verzameling, bundel.
recueilleeren, bw. gel., verzamelen, bijeenbrengen; zich recueilleeren, ww. in zich zelven keeren.
recul, o. terugstoot van een kanon bij het afschieten.
reculeeren, ow. gel., terug-, achteruitgaan; opschuiven, wijken; terugspringen.
recurrent, m. (recurrenten), iemand die gerechtelijken bijstand inroept.
recurreeren, ow. gel., hulp ‒, bijstand zoeken.
recusabel, bn. verwerpelijk; te wraken; te weigeren (b.v. van getuigen).
recusatie, v. verwerping; wraking; weigering.
recuseeren, bw. gel., verwerpen, wraken (getuigen enz.); afslaan, weigeren, niet aannemen.
redacteur, m. (redacteuren, redacteurs), opsteller, schrijver (inz. van een dagblad, tijdschrift enz.); verzamelaar, rangschikker en uitgever van dicht- of letterkundige bijdragen (voor een jaarboekje, tijschrift enz.).
redactie, v. gmv. verzameling en rangschikking (als boven).
redactie, (redactiën), de personen met zulken arbeid belast; de gezamenlijke schrijvers enz. van een dagblad; (ook) kamer waar zij arbeiden; stijl, vorm, wijze waarop iets gesteld is; de redactie van dit artikel is niet duidelijk.
redditie, v. (redditiën), overgave (van eene belegerde stad).
redhibitie, v. (redhibitiën), terugneming van iets dat gekocht is, koopvernietiging.
redigeeren, bw. gel., in orde brengen, behoorlijk inrichten en in het licht geven (een dagblad, tijschrift enz.), den druk bezorgen; opstellen.
reditie, v. (reditiën), herhaling.
redoubleeren, bw. gel., verdubbelen, met nadruk herhalen.
redoutabel, bn. vreeselijk; geducht.
redoute, v. (redouten), kleine veldschans; gemaskerd bal.
redres, o. herstelling, vergoeding.
redresseeren, bw. gel., herstellen, goed maken, weder in orde brengen.
[pagina 233]
[p. 233]
reduceeren, bw. gel., terugvoeren; verminderen, kleiner maken, beperken; herleiden; (scheik.) metalen uit hunne verbinding met zuurstof zuiver te voorschijn brengen.
reduceering, v. (reduceeringen), reductie, v. (reductiën), vermindering; verlaging, verkleining; (rek.) herleiding; het overbrengen van de waarde van vreemde maten, gewichten en munten in Nederlandsche en omgekeerd; rentereductie, vermindering van den rentestandaard (eener schuld).
redundeeren, ow. gel., overvloeien van, in overvloed zijn.
reduvinen, m. mv. soort insekten die van roof leven.
reëel, bn. en bijw. werkelijk, waarlijk; echt, zeker, geloofwaardig; de reëele (werkelijke) waarde (in tegenstelling van de nominale waarde). Zie reaal.
refactie, (refactiën), refactie, korting voor beschadigde waren.
refectorium, o. (refectoria), eetzaal (in kloosters enz.).
referaat, o. (referaten), beroep van verslaggever; verslag, bericht.
referein, refrein, o. (refereinen, refreinen), terugkeerende regels, slotregels.
referendaris, m. (referendarissen), referent, m. (referenten), ambtenaar die verslag doet van den inhoud der stukken; referendaris, eerste ambtenaar (na den secretaris-generaal) bij een departement van algemeen bestuur.
referent, m. (referenten), boekbeoordeelaar, steller eener boekaankondiging.
refereeren, ow. gel., berichten, voordragen, verslag uitbrengen; mij refereerende aan, mij gedragende aan of naar (b.v. den inhoud van een vroegeren brief), met herhaling of bevestiging van hetgeen vroeger is geschreven.
referte, v. verwijzing (naar), beroep (op); onder referte.
reflecteeren, bw. ow. gel., terugstralen, terugkaatsen; terugbuigen; afstuiten; nadenken, overwegen.
reflectie, reflexie, v. (reflectiën, reflexiën), terugkaatsing, terugstraling, weerschijn, gloed; overdenking.
reflector, m. (reflectoren), spiegeltelescoop; (ook) zek. lichtscherm.
reflexibiliteit, v. gmv. terugkaatsingsvermogen; eigenschap der stralen om teruggekaatst te worden.
reformatie, v. (reformatiën), verbetering (inz. wat de kerk en de eeredienst betreft), geloofszuivering; de reformatie, de kerkhervorming (in de 16e eeuw).
reformator, m. (reformatoren), hervormer, geloofszuiveraar.
reforme, v. om-, vervorming, verbetering; afdanking.
reformeeren, bw. gel., een anderen vorm geven, veranderen, verbeteren, vervormen.
reformisten, m. mv. voorstanders der parlementshervorming (in Engeland); voorstanders der hervorming van het kiesstelsel (in Frankrijk).
reformistisch, bn. op de hervorming ‒, op eene verbetering (inz. in staatszaken) betrekking hebbende; een reformistisch banket, eene reformistische petitie.
refractair, m. (refractairen), weerspanneling, ongehoorzame.
refractie, v. straalbreking.
[pagina 234]
[p. 234]
refractor, m. (refractoren), verrekijker met voorwerplenzen.
refrangibiliteit, v. gmv. breekbaarheid der lichtstralen.
refrein, o. zie referein.
réfugié, m. (réfugiés), uitgewekene (inz. om het geloof of om politieke gevoelens); de réfugiés, (in het bijzonder) de gereformeerden die, na de herroepingvan het edict van Nantes in 1685, Frankrijk, hun vaderland, verlieten.
refus, o. weigering, weigerend antwoord; (fig.) blauwe scheen.
refuseeren, bw. gel., weigeren, afwijzen, van den hand wijzen; bedanken (voor iets); niet aannemen.
refuteeren, bw. gel., wederleggen.
regaal, bn. koninklijk.
regaal, o. (regalen), zeker orgelregister; (fig.) gastmaal.
regale, v. (regalia), koninklijk of vorstelijk voorrecht.
regalen, mv. stukgoederen niet tot de lading van een schip behoorende.
regaleeren, bw. gel., onthalen, vergasten.
regard, m. (regards), aanblik; aanzien, achting; betrekking.
regardeeren, bw. gel., aanzien, betrekking hebben; in aanmerking nemen.
regatta, v. zeiloefening ‒, wedstrijd met gondels te Venetië; de regaten, zeil- en roei-wedstrijden.
regeneratie, v. wedergeboorte; wedervoortbrenging; het omvormen.
regenereeren, bw. gel., weder telen of voortbrengen, ver-, omvormen.
regie, v. leiding, bestuur; beheer van wege den Staat van zekeren handelstak (b.v. de tabaksregie in Farankrijk en Oostenrijk).
regime, o. levens-, eetregel; staatsbestuur; regeeringsstelsel; ancien regime, het oude stelsel, regeeringstoestand van den ouden tijd (inzond. onder de Bourbons).
regiment, o. (regimenten), staatsbestuur; afdeeling krijgsvolk (militie of schutterij); (fig.) pantoffelregiment, overmacht van de vrouw op den man (in het gezin).
regisseur, m. (regisseurs), beheerder; tolgaarder; boekhouder; tooneelbestuurder.
regredientie, v. regres, o. teruggang; zie ook recours.
regressief, bn. teruggaand, terugwerkend.
regulair, regulier, bn. regelmatig, geregeld.
regularisatie, v. (regularisatiën), regeling, schikking.
regulariseeren, reguleeren, bw. gel., regelen, schikken, in orde brengen.
regulariteit, v. regelmatigheid.
regulator, m. (regulatoren), regulatief, o. (regulatieven), regelaar, rangschikker; (horl.) onrust, slinger; (fig.) voorschrift, leiddraad, richtsnoer.
regulier, bn. de reguliere troepen, het staande leger, linietroepen; de reguliere (ordes-) geestelijken.
Regulus, m. naam eener vaste ster; (scheik.) metaal-koning (van alle andere bestanddeelen bevrijd metaal).
[pagina 235]
[p. 235]
regulinisch, bn. geheel zuiver, gereinigd.
rehabilitatie, v. (rehabilitatiën), herstel in vorigen stand, ‒ staat, herstel in eer of aanzien.
rehabiliteeren, bw. gel., aan iemand zijn goeden naam teruggeven; iemand zuiveren van de smet die op hem kleeft.
réis, v. portugeesche munt, turksch bevelhebber.
reis-effendi, m. rijkskanselier en minister van buitenlandsche zaken (in Turkije).
reïteratie, v. (reïteratiën), herhaling.
rejectie, v. (rejectiën), verwerping, afwijzing.
rejouïsseeren, bw. gel., verheugen, vervroolijken, verlustigen.
rekest, rekwest, o. (rekesten, rekwesten), zie request.
relaas, o. (relazen), verhaal, bericht, verslag.
relata refero, ik vertel de zaak zooals zij mij verteld is.
relatie, v. (relatiën), verhaal, bericht, verslag; betrekking; gemeenschap, verkeer; goede relatiën hebben; relatiën aanknoopen.
relatief, bn. betrekkelijk, betrekking hebbende op, in verband of verhouding tot.
relaxatie, v. (relaxatiën), losmaking, verslapping; verzachting.
relegatie, v. (relegatiën), verbanning.
relegeeren, bw. gel., verbannen.
relevant, bn. gewichtig; ter zake dienstig.
relevatie, v. (relevatiën), ontheffing, bevrijding.
releveeren, bw. ow. gel., ontheffen, verlichten; vrijspreken; meer aan het licht brengen, doen uitkomen; in waarde ‒, in schatting doen toenemen, (leenst.) afhangen.
relicta, mv. de nagelatenen, achtergeblevenen (van eenen overledene).
relief, o. verhevenheid, uitstek, verheven (beeld)werk; en relief, bas relief, haut relief.
reliefdruk, m. verheven druk (voor blinden).
religie, v. (religiën), godsdienst, geloofsleer; leer der deugd; godsvrucht; belijdenis.
religieus, bn. en bijw. (religieuzer, religieust), godvreezend, godvruchtig, godsdienstig; vroom, nauwgezet; hij heeft die zaak religieus (gemoedelijk) behandeld.
relikie, reliquie, reliek, v. (relikiën, reliquiën, relieken), overblijfsel van eenen heilige; heilig voorwerp; (fig.) zeer kostbaar ‒, dierbaar voorwerp (als een heiligdom beschouwd).
remarquabel, bn. (remarquabeler, remarquabelst), opmerkelijk, opmerkenswaardig.
remarque, v. (remarques), aan-, opmerking.
remarqueeren, bw. gel., opmerken, waarnemen, gadeslaan.
rembours, remboursement, o. terugbetaling (inz. van uitschotten); dekking (van eenen wissel).
rembourseeren, bw. gel., terugbetalen, vergoeden; dekken (eenen wissel).
remedie, v. (remedies, remediën), middel, hulp-, geneesmiddel; de hoeveelheid alliage die men bij het munten van goud- en zilvergeld mag gebruiken boven hetgeen de wet bepaald heeft; het veroorloofde mindere gehalte aan goud en zilver.
[pagina 236]
[p. 236]
remediëeren, bw. gel., verhelpen, genezen, beter maken.
remesse, remisse, v. (remesses, remisses), (kooph.) overgemaakt bedag (in geld of wissels).
reminiscentie, v. (reminiscentiën), herinnering, plaats in een boek die een ander werk herinnert.
remis, o. uitstel van een betalingstermijn; afslag.
remise, (remises), uitstel; vermindering; koetshuis; (spel.) kamp-op, beest, onbeslist gebleven, niet gewonnen en niet verloren; (kooph.) overgemaakt bedrag (in geld of wissels).
remissie, v. (remissiën), terugzending; korting, afslag, vermindering (van eene geldsom bij de betaling, van straftijd enz.); opheffing van een verbod; het wegblijven of verminderen (van koorts enz.).
remitteeren, bw. gel., terugzenden; weder ter hand stellen; overmaken (van geld of wisssels); verminderen; afslag geven; kwijtschelden.
remonstrant, m (remonstranten), tegenspreker; de remonstranten, leden van een der afdeelingen van het protestantsch christelijk kerkgenootschap in Nederland.
remonstrantsch, bn. tot de leer ‒, tot de kerk der remonstranten behoorende.
remonstratie, remonstrantie, v, (remonstratiën), tegenbetoog.
remonstreeren, bw. gel., tegenwerpingen maken, tegenwerpen.
remonte, v. remontepaarden, o. mv. (mil.) aanvulllingspaarden ter vervanging van die welk voor de kavalerie-dienst ongeschikt zijn verklaard.
remorqueur, m. (remorqueurs), sleepstoomboot; trekker, locmotief.
remotie, v. (remotiën), verwijdering; ontslag (uit eene betrekking), afzetting.
remotis arbitris, zonder getuigen, onder vier oogen, in het geheim.
removeeren, bw. gel., wegruimen; afzetten (van eenen post).
remplaçant, m. (remplaçanten), plaatsvervanger (inz. van militairen).
remplaceeren, bw. gel., vervangen, in eens anderen plaats komen.
remuneratie, v. (remuneratiën), vergelding, belooning, betaling (voor bewezene diensten); remuneratiebilletten, toegangskaarten (van schouwburgen enz.) waarvoor minder is betaald dan de bepaalde prijs.
remunereeren, bw. gel., vergelden, beloonen.
renaissance, v. wedergeboorte; herstel; renaissancestijl, wijze van werken (in de bouwkunst enz.), naar de smaak die in de 16e eeuw in Frankrijk heerschende was.
rencontre, v. (rencontres), ontmoeting; toevallig samentreffen; gevecht, vechtpartij; (fig.) toestand; ik had daar eene vreemde rencontre, mij is daar iets vreemds gebeurd.
rencontreeren, bw. gel., ontmoeten, aantreffen.
rendant, m. (rendanten), die met het voeren of houden der rekening belast is, verantwoordelijke uitgever van gelden.
rendement, o. (rendementen), opbrengst; winst.
rendeeeren, bw. gel., opleveren, opbrengen, afwerpen.
[pagina 237]
[p. 237]
rendez-vous, o. afgesprokene bijeenkomst, plaats van samenkomst; rendez-vous geven, iemand ergens bestellen.
rendez-voushuis, o. (rendez-voushuizen), geheim bordeel.
renegaat, m. (renegaten), geloofsverzaker, afvallige, christen die tot de mahomedaansche leer is overgegaan.
renet, v. zekere appelsoort, reinette.
renforceeren, bw. gel., versterken, sterker maken.
renitent, bn. weerspannig, koppig.
renommée, v. gmv. naam, faam; vermaardheid.
renommist, m. (renommisten), vechtersbaas, twistzoeker.
renonce, v. gmv. (kaartsp. het missen of verzaken eener kleur, de ontbrekende kleur; (fig.) hij is mij een renonce, ik heb een afkeeer van hem.
renonceeren, ow. gel., van iets renonceeren, afzien van eene zaak, eene zaak opgeven; (kaartsp.) niet bekennen, de kleur niet bijspelen.
renovatie, v. (renovatiën), vernieuwing; herstelling; (fig.) laatste aanmaning tot betaling (inz. aan belastingschuldigen).
renoveeren, bw. gel., vernieuwen, verbeteren; later stellen (den vervaltijd van eenen wissel).
renseignementen, o. mv. inlichtingen; renseignementen over iem. of iets inwinnen.
renumeratie, v. (renumeratiën), terugbetaling, nieuwe ‒, herhaalde uitgave.
renunciatie, v. (renunciatiën), ontzegging, het opgeven, afstand.
renunciëeren, ow. zie renonceeren.
renvoi, renvooi, o. (renvoien, B. renvooien), verwijzing (b.v. naar een bladzijde in een boek); het stellen in handen (b.v. van eene commissie), het verzenden aan.
renvoyeeren, bw. gel., terugzenden, afscheid geven, ontslaan (uit de dienst); verwijzen; stellen in handen van...
reorganisatie, v. (reorganisatiën), nieuwe ‒, veranderde inrichting; het op nieuw inrichten.
reorganiseeren, bw. gel., anders ‒, op nieuw inrichten.
reparabel, bn. (reparabeler, reparabelst), herstelbaar; te vergoeden.
reparatie, v. (reparatiën), reparatuur, v. (reparaturen), herstelling, vergoeding, schadeloosstelling.
reparteeren, bw. gel., verdeelen, omslaan.
repartitie, v. (repartitiën), verdeeling, omslag.
repasseeren, ow. bw. gel., terugkomen, weder voorbijgaan, nog eens doortrekken; doorloopen, vluchtig doorzien en verbeteren (rekeningen, geschriften enz.); (horl.) regelen.
repeal, v. herroeping, opheffing (inz. der vereeniging van de engelsche en iersche volksvertegenwoordiging in één parlement).
repealers, m. mv. partij in het britsche parlement die deze opheffing verlangt.
repertoire, repertorium, o. aanwijzingsboek, zaakregister; lijst van tooneelstukken die in eenen schouwburg opgevoerd zijn of worden.
[pagina 238]
[p. 238]
repetent, m. (repetenten), herhaler ; (rek.) wederkeerend overschot eener breuk.
repeteeren, bw. gel., herhalen; nog eens zeggen, ‒ doen; instudeeren (een tooneel- of muziekstuk enz.).
repetitie, v. (repetitiën), herhaling; oefening; (sterr.) repetitiecirkel, zeker toestel; repetitiehorloge, zakuurwerk dat men kan laten slaan.
repetitor, m. herhaler; leermeester die de lessen van den hoogleeraar met de studenten herhaalt.
repit, o. zie respijt.
repletie, v. volbloedigheid, zwaarlijvigheid.
repliceeren, bw. gel., antwoorden, inbrengen (tegen iets).
repliek, v. (replieken), tegenantwoord; tweede pleitrede.
repliëeren, ow. gel., weder samenvouwen; terugtrekken; deinzen.
repondeeren, bw. ow. gel., antwoorden; overeenkomen (met); borg blijven (voor).
représailles, repressaliën, v. mv. tegenmaatregel, weerwraak, wraakoefening.
representant, m. (representanten), vertegenwoordiger; (inz.) volksvertegenwoordiger.
representatie, v. (representatiën), vertegenwoordiging; plaatsvervanging; (toon.) opvoering, voorstelling.
representatief, bn. vertegenwoordigend; het representatief stelsel, staatsbestuur met eene volksvertegenwoordiging.
representeeren, bw. gel., vertegenwoordigen, voorstellen; vertoonen, zich voordoen.
repressie, v. (repressiën), onderdrukken; beteugelen, stremming, het tegenhouden.
repressief, bn. repressieve (beteugelings-)maatregelen.
reprimande, v. (reprimandes), berisping, scherp verwijt.
reprimeeren, bw. gel., onderdrukken, beteugelen, verhinderen.
repris, v. (repris), herovering, herneming; herwonnen prijs; (toonk.) wederopvoering; herhaling.
reprobatie, v. (reprobatiën), afkeuring, verwerping, tegenbewijs.
reproche, v. (reproches), verwijt.
reprocheeren, bw. gel., verwijten.
reproducent, m. (reproducents), tegenbewijs voeren.
reproduceeren, bw. gel., weder-voortbrenging, hernieuwing of aanvulling van vernielde of beschadigde deelen aan dierlijke lichamen enz.
reproductief, bn. (reproductiever, reproductiefst), weder voortbrengend, herstellend.
reproductiviteit, v. of reproductieve kracht, (nat. gesch.) herstellingsvermogen.
reprouveeren, bw. gel., veroordeelen, verwerpen, afkeuren.
republiek, v. (republieken), gemeenebest, vrijstaat.
republikein, m. (republikeinen), gemeenebestgezinde,vrijheidsvriend.
[pagina 239]
[p. 239]
republikeinsch, bn. gemeenebestgezind.
repudiatie, v. (repudiatiën), verstooting; echtscheiding.
repugnant, bn. (repugnanter, repugnantst), afkeer verwekkende, hinderlijk, aanstoot gevende.
repuls, v. afwijzing, weigerend antwoord.
repulsie, v. (repulsiën), terugstooting, afwijzing.
repulsief, bn. (repulsiever, repulsiefst), terugstootend, terugdrijvend.
reputatie, v. naam, faam; goede naam, eer.
request, o. (requesten), verzoekschrift, adres, smeekschrift, bede.
requestrant, m. (requestranten), onderteekenaar van een verzoekschrift, vertooner.
requestreeren, ow. gel., een verzoekschrift indienen, bij verzoekschrift iets vragen.
requiem, o. (r.k.) zielmis; muziek bij eene zielmis.
requirent, m. (requirenten), onderzoeker, navorscher.
requireeren, bw. gel., verzoeken, verlangen, vorderen; (recht.) eischen (inz. door het openbaar ministerie de straf); onderzoeken, navorschen; (mil.) leveringen uitschrijven.
requisiet, o. (requisieten), vereischte, noodzakelijke eigenschap; (toonk.) de requisieten, voorwerpen onmisbaar bij een kostuum tot het voorstellen van een persoon.
requisitie, v. (requisitiën), het aanhouden, aanzoek; opeisching; verlangen; uitschrijving van leveringen; beslag (op personen of goederen); oproeping tot de krijgsdienst.
requisitoir, o. (requisitoiren), (recht.) eisch van het openbaar ministerie.
rescissie, v. (rescissiën), (recht.) vernietiging van een testament.
rescontre, v. gmv. af-, verrekening (inz. in den effectenhandel).
rescontreeren, ow. gel., af-, verrekenen, vereffenen.
rescribeeren, bw. gel., terugschrijven, antwoorden.
rescript, o. (rescripten), antwoord, schriftelijk bescheid op een schriftelijke vraag; pauselijke beschikking of verordening als antwoord op eene theologische vraag; kabinetschrijven (van eenen vorst).
rescriptie, v. (rescriptiën), terugschrijving; schriftelijke last tot inning of uitbetaling eener geldsom; rescriptiën, zekere staatsschuldbrieven (onder de eerste fransche republiek).
reservaat, o. (reservaten), voorbehoud; wat voorbehouden is, het bedongene; reservatio mentalis, inwendig voorbehoud (bij het doen van eeden of beloften, waardoor men tracht deze krachteloos of ongeldig te maken); reservatis reservandis, met het noodige voorbehoud.
réserve, v. voorbehoud.
réservecorps, o. troepen in geval van nood te gebruiken, spaarbende.
reserveeren, bw. gel., besparen, wegleggen; voorbehouden, bedingen, vaststellen.
reservoir, m. (reservoirs), waterbak, behouder, vergaarbak; bewaarplaats.
resident, m. (residenten), zaakgelastigde eener regeering in het buitenland; landvoogd, bestuurder eener provincie (in Nederlandsch-Indië); assistent resident, onder-resident.
[pagina 240]
[p. 240]
residentie, v. (residentiën), verblijf, woonplaats (inz. v. eenen vorst).
resideeren, ow. gel., wonen, verblijf houden (inz. van eenen vorst); gevestigd zijn te ... (van eenen notaris).
residuum, o. overblijfsel, bezinksel, rest.
resignatie, v. (resignatiën), het afstand doen van een ambt enz., ontslagindiening; gelatenheid, onderwerping (aan den goddelijken wil); zelfverloochening.
resigneeren, bw. gel., afstand doen, nederleggen (een ambt, eene waardigheid, de kroon); zich schikken (in zijn lot).
res integra, oude ‒, onveranderde toestand, nog niet besliste zaak.
resineus, bn. (resineuzer, resineust), harsachtig.
resistentie, v. weerstand, tegenstand, verzet.
resisteeren, ow. gel., weerstand bieden, zich verzetten.
resolutie, v. (resolutiën), besluit; vastberadenheid; voorstel (in eene vergadering), geformuleerde motie.
resoluut, bn. (resoluter, resoluutst), vastberaden, onverschrokken, ronduit.
resolveeren, bw. gel., oplossen, ontbinden; besluiten, vaststellen, bepalen.
resonantie, v. weergalm, weerklank, nagalm; resonans-bodem, klankbodem (van muziek-instrumenten).
respect, o. gmv. eerbied, achting; groete; met respect (betrekking, opzicht) tot…; met respect (verlof) te zeggen.
respectabel, bn. (respectabeler, respectabelst), aanzienlijk, eerwaardig, achtbaar.
respectabiliteit, v. gmv. achtenswaardigheid.
respecteeren, bw. gel., eerbiedigen, ontzien; eeren, achten; ongemoeid laten; (eenen wissel) aannemen en betalen.
respectief, bn. respectievelijk, bijw. betrekkelijk, wederkeerig, onderling, wederzijdsch; bijzonder; hunne respectieve namen, de namen welke zij ieder voor zich dragen; hunne respectieve betrekkingen, de betrekkingen welke zij ieder voor zich waarnemen.
respectueus, bn. (respectueuzer, respectueust), eerbiedig, vol eerbied.
respiciëeren, bw. gel., in aanmerking nemen, letten (op iets); terugzien.
respijt, o. gmv. uitstel, verlenging (van tijd).
respiratie, v. (respiratiën), het ademen; ademhaling; verademing, het uitrusten.
respirator, m. (respirators), ademhalingswerktuig.
respireeren, ow. gel., ademhalen, lucht scheppen; zich herstellen, uitrusten.
respondent¸ m. (respondenten), verdediger van een twistschrift (op hoogescholen).
respondeeren, bw. ow. gel., antwoorden; hervatten; wederleggen; borg blijven.
responsabel, bn. (responsabeler, responsabelst), verantwoordelijk, aansprakelijk.
responsabiliteit, v. gmv. verantwoordelijkheid, aansprakelijkheid.
responsief, bn. antwoordend, een antwoord inhoudende.
responsum, o. schriftelijk antwoord, aanschrijving.
[pagina 241]
[p. 241]
ressort, o. (ressorten), veer, drijfveer, veerkracht; spankracht; gebied, rechtsgebied; uitgestrektheid eener bevoegdheid (om te beslissen enz.); vak, gebied (eener wetenschap enz.); werkkring.
ressorteeren, ow. gel., onder een rechtsgebied ‒, tot een rechtbank ‒, tot een bepaalden werkkring behooren.
ressource, v. (ressources), hulp, toevlucht, hulpbron, hulpmiddel; middel van bestaan; uitspanningsplaats.
rest, v. overschot; het overgeblevene; achterstand; in rest blijven, nog onvoldaan ‒, nog schuldig blijven; (fig.) iem. de rest geven, hem den genadeslag toebrengen, hem geheel ten gronde richten; (fig.) hij heeft de rest, hij is dronken.
restant, m. (restanten), achterstallige schuldenaar.
resteeren, ow. gel., over zijn, overblijven, overschieten; achterstallig zijn.
restaurateur, m. (restaurateurs), restaurant, m. (restauranten), hersteller, wederoprichter; gaarkok, opentafelhouder; café restaurant, koffiehuis en open tafel tevens.
restauratie, v. (restauratiën), herstelling, wederoprichting; verbetering; verfrissching; portionstafel, opentafel, gaarkeuken.
restauratie, v. gmv. herstelling van een oud regeerend vorstengeslacht op den troon (inz. het herstel der Bourbons na den val van Napoleon I).
restaureeren, bw. gel., herstellen; versterken, verkwikken; zich restaureeren, ww. zich verfrisschen, iets tot versterking gebruiken.
restitueeren, bw. gel., teruggeven, vergoeden; terugbetalen; weder uitkeeren.
restitutie, v. (restitutiën), teruggave, terugbetaling, vergoeding.
restorno, v. (restornos), (kooph.) herwissel.
restorneeren, ow. gel., eenen herwissel trekken, zich revaleeren (na protest enz.).
restrictie, v. (restrictiën), bekorting; voorbehoud. zie reservatie.
restrictief, bn. (restrictiever, restrictiefst), beperkend, met voorbehoud.
restringeeren, bw. gel., beperken, verkorten.
resultaat, o. (resultaten), uitslag, uitkomst; gevolg; vrucht, opbrengst; afloop.
resultante, v. (wisk.) eind-uitkomst; (nat.) zekere denkbeeldige kracht.
resulteeren, ow. gwl., voortvloeien, volgen.
resumé, o. (resumés), samenvatting, beknopt overzicht, korte inhoud.
resumeeren, bw. gel., beknopt samenvatten, kortelijk verhalen, nalezen en goedkeuren.
resum(p)tie, v. het samenvatten ; de resumptie (het voorlezen) der notulen.
resurrectie, v. opstanding der dooden; witmaking, reiniging; resurrectiemannen, lijkdieven (in Engeland).
retablisseeren, bw. gel., herstellen, weder oprichten.
retaliatie, v. wedervergelding.
retardatie, v. (retardatiën), vertraging.
retardeeren, bw. gel., vertragen,ophouden, belemmeren.
retaxatie, v. (retaxatiën), herschatting.
[pagina 242]
[p. 242]
retenue, v. de eerste post op de rekening van eenen advokaat (ten blijke dat hij de hem opgedragen behandeling eener rechtzaak heeft aangenomen); terughouding, betooming.
reticule, v. (reticules), werkzakje (der vrouwen).
retireeren, ow. gel., afdeinzen, terugtreden, achteruit wijken; zich retireeren, stil gaan leven (beroepsbezigheden vaarwel zeggen); zich verwijderen; zich niet op den voorgrond plaatsen.
retiniet, o. gmv. zekere harssoort (uit de voorwereld).
retorqueeren, bw. gel., terugdraaien; iemands woorden als wapen tegen hem zelven bezigen.
retorsie, v. wedervergelding, tegenwerping.
retort, v. (retorten), (scheik.) vat met een krommen hals, kolfflesch, kolfglas, helm, kromhals.
retoucheeren, bw. gel., overwerken, de laatste hand (aan iets) leggen; weder opwerken (eene schilderij).
retour, retoer, v. (retouren, retoeren), terugkeer; het terugkomen; (kooph.) terugzending (van geld of wissels); teruglading; voordeelen der terugvracht; de retouren zijn niet voordeelig geweest, de terugvracht heeft slechte rekening gegeven.
retourneeren, ow. bw. gel., terugkeeren, terugzenden.
retractatie, v. (retractatiën), intrekking, het terugnemen (van een gegeven woord).
retracteeren, bw. gel., intrekken (zijn woord), het gezegde herroepen.
retractie, v. (retractiën), terugtrekking; optrekking (van spieren).
retraite, v. (retraites), af-, terugtocht; afzondering van de wereld; wijk-, rustplaats; toevluchtsoord.
retranchement, o. (retranchementen), verschansing.
retrancheeren, bw. gel., afsnijden, besnoeien, verschansen.
retribueeren, bw. gel., weder-, teruggeven, vergoeden, vergelden,
retributie, v. (retributiën), teruggave, vergelding.
retroactief, bn. terugwerkend.
retrodateeren, bw. gel., de dagteekening terugzetten.
retroflexie, v. (retroflexiën), terugbuiging.
retrogadeeren, ow. gel., achterwaarts gaan.
reünie, v. (reüniën), hereeniging; bijeenkomst van personen (oud-gedienden, oud-studenten enz.) die vroeger vereenigd waren en sedert zich hebben verspreid; verzoening.
reuniëeren, bw. gel., weder vereenigen; bijeenkomen; verzoenen.
reusseeren, ow. gel., slagen, goed uitvallen; welig opgroeien, tieren; vooruitkomen.
reussite, v. het slagen, gelukkige afloop, goede ‒, gewenschte uitkomst.
revalenta, v. zeker algemeen geneesmiddel (meerendeels een mengsel van boonen- en linzenmeel).
revaleeren (zich), ww. gel., eenen wissel trekken om gedane uitschotten terug te bekomen.
revanche, revange, v. gmv. genoegdoening, wraak,
[pagina 243]
[p. 243]
vergelding; (spel) nieuwe partij om het verlies der eerste te herstellen.
reveille, v. gmv. ochtendtrom, trommelgeroffel (om soldaten of matrozen te wekken).
revelatie, v. (revelatiën), ontdekking, openbaring.
revenu, o. (revenuen), inkomen, inkomsten (renten enz.).
reverendissimus, hoogeerwaardigste.
reverentie, v. ontzag, eerbied, eerbetuiging: neiging, buiging.
revers, v. keerzijde, rugzijde, (van munten of gedenkpenningen); (kleerm.) opslag, omslag; (fig.) tegenspoed; tegenbewijs; schriftelijke tegenverbintenis.
reversibel, bn. en bijw. terugvallen; weder overgaande op (van legaten enz.).
reversibiliteit, v. wederkeerbaarheid.
reversie, v. terugvalling.
revideeren, bw. gel., herna-, over-, doorzien, voor de tweede maal nalezen (een proefblad).
review, v. engelsch periodiek geschrift; overzicht; wapenschouwing.
revindicatie, v. (revindicatiën), terugvordering, het terug erlangen (van een eigendom).
revisie, v. (revisien), herziening, het nazien ; tweede proefblad.
revisor, m. (revisors), onderzoeker, naziener.
revivificatie, v. wederbezieling; het herstellen van het kwikzilver in zijnen natuurlijken staat.
revocabel, bn. herroepelijk.
revocatie, v. (revocatiën), her-, terugroeping, intrekking.
revoceeren, revoqueeren, bw. gel., terug-, herroepen, intrekken.
revoltant, bn. aanstootelijk, ergerlijk, ergernis gevende.
revoltante, v. (revoltanten), opstand, oproer, muiterij.
revolteeren, bw. ow. gel., tot of in opstand brengen; oproerig worden, aan het muiten slaan.
revolutie, v. (revolutiën), omwenteling (inz. staatsomwenteling); omdraaiing, omwending; (fig.) geheele verandering; volkomen vervorming.
revolutionnair, bn. omwentelingsgezind; oproerig; (fig.) eigendunkelijk, willekeurig; hij gaat recht revolutionnair te werk.
revolutionnair, bn. omwentelingsgezinde; de antirevolutionnairen, naam der protestantsch-orthodoxe partij in Nederland.
revolutionneeren, bw. gel., omwentelen, eene staatsomwenteling verwekken.
revolver, m. (revolvers), zeker vuurwapen, draaipistool.
revue, v. (revues, revuen), monstering, wapenschouwing; naam van politieke geschriften; overzicht; de revue passeeren, gemonsterd worden (van krijgsvolk); (fig.) nauwkeurig bekeken of beoordeeld worden.
rex, m. koning; rex apostolicus, de apostolische koning (van Hongarije); rex catholicus, de katholieke koning (van Spanje); rex christianissimus, de allerchristelijkste koning (van Frankrijk); rex fidelissimus, de allergeloovigste koning (van Portugal).
[pagina 244]
[p. 244]
res-de-chaussée, m. benedenste verdieping, gelijkstraats.
rhabarber, v. zeker maagversterkend en buikzuiverend geneesmiddel.
rhabdologie, v. gmv. staafjesrekenkunst.
rhabdomantie, v. gmv. waarzeggerij uit staafjes.
rhachitis, v. gmv. (gen.) englsche ziekte.
rhapsoden, m. mv. rondtrekkende volkszangers.
rhapsodie, v. verzamelwerk, mengelmoes.
rhapsodist, m. (rhapsodisten), verzamelaar, samenflanser.
rhetor, m. (rhetoren), redenaar, leeraar der welsprekendheid.
rhetoriek, rhetorica, v. gmv. redekunst, leer der welsprekendheid.
rhetorisch, bn. redekunstig, op redenaarswijze; eene rhetorische wending.
rheumatisch, bn. pijnlijk van verkoudheid; met zinking behebt.
rheumatismus, o. gmv. vloeiing, zinking; verstijving in de leden (door de verkoudheid).
rhinoceros, m. (rhinocerossen), neushoorn, neushoorndier, zeker viervoetig dier.
rhizotomie, v. gmv. (plant.) wortelontleding.
rhizotoom, (rhizotomen), wortelsnijder, verzamelaar van geneeskrachtige kruiden.
rhodium, o. zeker metaal.
rhododendrom, m. (rhododendroms), alproos, bergroos.
rhodologie, v. gmv. beschrijving der rozen.
rhodostagma, o. rozenwater, rozenolie.
rhomb, rhumb, m. windhoek (van het kompas).
rhombithen, m. mv. soort versteeningen.
rhomboëder, o. (rhomboëders), (meetk.) lichaam door zes ruitvormige vlakken omsloten.
rhomboïdaal, bn. ruitvormig.
rhomboïde, v. (rhomboïden), (meetk.) scheefhoekig parallelogram.
rhombus, m. (meetk.) ruit, gelijkzijdige scheeve vierhoek.
rhopographie, v. gmv. struiken- en heesterbeschrijving.
rhythmisch, bn. evenmatig, overeenkomstig de regelen der klankmaat; versmatig, welgeordend.
rhythmometer, m. (rhythmometers), maatmeter (werktuig).
rhythmus, m. klankmaat; gelijkmatige ‒, afgemeten beweging.
ribinen, v. mv. slijkstroomen.
ribkwallen, m. mv. soort maagzakdieren.
ricambio of ricorso, m. (ricambioos, ricorsoos), (kooph.) keerwissel, wissel die met protest teruggaat.
ricochet, o. het keilen, opstuit, afkaatsing van een geworpen steen op de watervlake.
rideau, m. (rideaux), (vest.) kleine aarden wal, verschansing.
ridicuul, bn. (ridiculer, ridicuulst), belachelijk, bespottelijk.
ridicule, o. het belachelijke.
ridicule, v. reticule, vrouwenwerkzak.
rigide, bn. stijf, strak; scherp; ruw, hard, onverbiddelijk.
rigiditeit, v. gmv. stijfheid, strakheid; ruwheid; kracht.
[pagina 245]
[p. 245]
rigore juris, naar gestreng recht.
rigoreus, rigoristisch, rigoureus, bn. gestreng, scherp, onbarmhartig.
rigorismus, o. te strenge zedeleer.
rigorist, m. (rigoristen), strenge zedeleeraar; aanhanger der gestrenge grondbeginselen van het strafrecht.
rigorositeit, v. gestrengheid, hardheid.
rigueur, v. strengheid, hardheid, scherpheid; de rigueur zijn, volstrekt noodzakelijk zijn, stipt in acht te nemen zijn.
rinde, eikenbast, eikenschors, run.
riposteeren, ow. gel., snel en treffend antwoorden, dadelijk hervatten.
ripuair, ripentisch, bn. aan den oever liggende, ‒ wonende.
riscant, bn. (riscanter, riscantst), gewaagd, gevaarlijk.
riscontro, mv. (riscontri), (kooph.) wisselbetalingen ; aanwijzing op wisselbetalingen.
risico, o. gevaar; waagstuk; op risico van; risico loopen.
risqueeren, bw. gel., wagen, op het spel zetten, gevaar loopen.
ristorneeren, bw. gel., (kooph.) terug-, af- en toeschrijven; bijschrijven van eenen post (in het grootboek).
ritornel, o. (ritornellen), (muz.) herhalingsthema; drieregelig italiaansch volksliedje.
ritratta, v. (ritrattaas), (kooph.) keer-, herwissel; het terugtrekken van een getrokken wissel.
rituaal, o. (ritualen), kerkenorde, regeling van kerkelijke gebruiken; voorgeschreven plechtigheden (bij verschillende gelegenheden).
ritueel, bn. en bijw. gebruikelijk.
ritus, m. gebruik (bij overlevering); kerkgebruik, wijze van eeredienst.
rival, m. mededinger, medeminnaar.
rivaliseeren, ow. gel., mededingen, wedijveren (met).
roastbeef, o. op den rooster gebraden rundvleesch.
robber, rubber, o. (spel) zeker oneven getal partijen waarvoor gespeeld wordt; dubbele partij.
robe, v. (robes), lang vrouwenkleed; tabbaard, toga.
robinocratie, v. heerschappij der tabbaarden, ‒ der getabberde mannen; advokaten-heerschappij.
robinsonade, v. avontuurlijke geschiedenis.
robot, v. zekere heerendienst (in Duitschland).
rococo, m. ouderwetsche smaak, verouderde stijl weder in zwang.
rodomontade, v. snoeverij, grootsprekerij.
roebel, m. (roebels), russiche munt; 1 zilveren roebel (= f 1.88); 1 papieren roebel (= f 0.54).
Rogate, m. de Zondag vóór Hemelvaartsdag.
roman, m. (romans), verdicht verhaal, avontuurlijke liefdegeschiedenis.
[pagina 246]
[p. 246]
romance, v. (romances), berijmd verhaal.
romancier, m. romancière, v. (romanciers, romancières), romanschrijver, -schrijfster.
romanesk, bn. en bijw. (romanesker, romaneskst), op de wijze der romans verdicht.
romaniseeren, bw. gel., als een roman inkleeden.
romanismus, o. de r.k. godsdienst, hare grondstellingen.
romantiek, v. romanticismus, o. smaak der middeleeuwen (door nieuwere dichters weder opgewekt).
romantisch, bn. dichterlijk schoon, verrukkelijk, natuurlijk.
ronde, v. (rondes), omgang, rondgaande wacht; ronddans; rondgezang; (zeew.) bezoek van eenen officier om te zien of alles in orde is; à la ronde, in eenen kring rond; soort biljartspel.
rondeau, rondeel, o. rondezang, dicht- of muziekstuk met refrein.
rondeel, o. (rondeelen), rond voorwerp; (vest.) rond buitenwerk, ronde sterke toren; ingesloten vlakte.
rondement, bw. ronduit, zonder omwegen.
ropij, v. (ropijen), oostindische munt; eene gouden ropij = f 18; eene zilveren ropij = f 0.16 à f 0.20.
roqueeren, bw. gel., (in het schaakspel) den koning met het kasteel van plaats doen verwisselen.
rosette, rozet, v. kleine roos; soort diamant, roossteentje; roosvormig sieraad (in hout, metaal, van lint).
Rosinant, m. het paard van Don Quichot; (fig.) slecht paard, knol.
rosoglio, v. fijne likeur, rozenbrandewijn.
rosomak, m. (rosomaks), veelvraat, zeker dier.
rotatie, v. (rotatiën), wenteling, draaiing; beweging om de as; loop van een rad.
rotatieloop, m. (plant.) kringloop.
rotonde, rotunde, v. (rotondes, rotundes), gebouw van binnen en van buiten rond.
rotuleeren, bw. gel., geschreven stukken naar volgorde merken en samennaaien.
rouanette, v. (rouanetten), toestel ter beveiliging tegen het gevaar van verdrinken.
roué, m. (roués), verworpeling, zeer slecht mensch; losbol (van den voornamen stand).
rouge-et-noir, o. soort kansspel (met ballen en kaarten).
roulade, v. eenig opgerold voorwerp (inz. kalfsvleesch); (muz.) toonval, toonlooper.
rouleau, m. (rouleaux), rol, rolstuk; rolgordijn.
rouleeren, ow. gel., omloopen, in omloop zijn; loopen over (iets of iem.), handelen over.
roulette, v. (roulettes), rolschrift; kansspel met balletjes.
rout, v. talrijk avondgezelschap (in Engeland).
route, v. (routes) weg, rij-, straatweg; tocht; koers, richting.
routine, v. gmv. vaardigheid; vlugheid; sleur, slenter; hij heeft er de routine van, door gedurige oefening is hij er vlug in.
[pagina 247]
[p. 247]
routineeren (zich), ww. gel., zich vlugheid in iets verschaffen; geretourineerd zijn, bedreven (in iets) zijn, de handeling (van iets) hebben.
royaal, bn. koninklijk, vorstelijk; (fig.) onbekrompen, mild.
royaalpapier, o. zeer groote papiersoort; royaalpapierpost, super royaalpapier, imper royaalpapier.
royalismus, o. gmv. koningsgezindheid.
royalist, n. (royalisten), koningsgezinde, aanhanger van de partij des konings.
royalistisch, bn koningsgezind, koninklijk.
royeeren, bw. gel., zie rayeeren.
rozet, zie rosette.
rubriek, v. (rubrieken), afdeeling, klasse, soort; opschrift.
rudiment, o. (rudimenten), aanvangsgrond, eerst onderricht.
rudimenta, v. spraakkunst, eerste gronden der taal.
ruditeit, v. ruwheid, onbeschaafdheid, lompheid.
rudolfinische tafels, v. mv. tafels ter berekening van den sterrenloop (dus genoemd naar keizer Rudolf II).
rufeenen, v. mv. verwoestende slijkvloeden (in Zwitserl.).
ruïne, v. (ruïnen), ondergang, verderf, verwoesting; verlies van vermogen of fortuin; puinhoop, wrak; overblijfsel.
ruïneeren, bw. gel., ten gronde richten, in het verderf storten.
ruïneus, bn. (ruïneuzer, ruïneust), verderfelijk.
rusticiteit, v. boerschheid, onbeschaafdheid.
rustiek, bn. boersch; landelijk; ruw, onbeschaafd.
ruthenium, o. gmv. zeker metaal.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken