Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Weet ik veel (1963)

Informatie terzijde

Titelpagina van Weet ik veel
Afbeelding van Weet ik veelToon afbeelding van titelpagina van Weet ik veel

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.81 MB)

Scans (7.39 MB)

ebook (5.72 MB)

XML (0.23 MB)

tekstbestand






Illustrator

Charles Boost



Genre

proza

Subgenre

bloemlezing
verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Weet ik veel

(1963)–S. Carmiggelt–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 118]
[p. 118]

De haven

In het café ging het gesprek over de hongerwinter.

Toen iedereen er zijn zegje over had gezegd, sprak de kelner, een kleine, bleke man, die naast mijn tafeltje stond:

‘Ach, in die oorlog moest je het een beetje bekijken, hè.’

Ik knikte, wachtend op de rest. Die kwam.

‘In '40, toen de moffen hier net waren, stond ik in een zaak op het Rembrandtplein,’ zei hij. ‘Er komt een vent binnen en die bestelt een knakworstje. Goed, ik breng hem dat knakworstje. Nou vond hij dat knakworstje te koud of te warm, ik weet het niet meer, maar in elk geval begint hij me daar een herrie over te maken, of ik hem arsenicum had gebracht. En ik zeg: “Meneer, waarom zo veel bekuig over dat worstje. Terwijl we onder de mof zitten. Probeer liever over de Pyreneeën te komen.” Dat zeg ik. Maar daar had ik mijn mond mooi mee voorbij gepraat, want die vent trekt een kaart, waaruit blijkt dat hij werkt voor de Duitse politie. Hij wou me meteen inpikken. Ik kon nog krap wegkomen, door de achterdeur.’

Hij maakte het blazende geluid, dat bij zo'n narrow escape hoort. Toen vervolgde hij:

‘Ik zeg tegen mijn vrouw: “Ik ga uit dat kelnersvak, want ik kan toch m'n mond niet houden.” Nou had ik een kennis die in de haven werkte en die had me verteld dat ze daar mensen nodig hadden, dus ik trek m'n oudste kloffie aan en ga daar de volgende morgen naar toe. Goed, ik kom in zo'n loods. Daar staat een loodsbaas, met een paar havenarbeiders. Hij zegt: “Wat kom jij doen?” En ik zeg: “Ik wil hier werken.” Hij monstert me zo eens. Tja, ik ben klein van stuk. En hij zegt: “Schrijfwerk, zeker.” Toen zeg ik: “Nee, gewoon havenwerk.” En hij kijkt me nog eens aan. “Is dat je zondagse pak?” vraagt hij. Ik zeg: “Nee, me oudste.” En hij fluit door z'n voortanden en hij zet me aan een schuit met koffie. Balen van zestig kilo. Ik maar sjouwen, de hele dag. Man, ik kwam 's avonds thuis, ik króóp de trap op en ik viel zo in m'n bed. En m'n hele rug lag open. M'n vrouw heeft er een

[pagina 119]
[p. 119]

laag watte op gedaan en zo ging ik er de volgende ochtend weer naar toe. Toen zegt die loodsbaas tegen een van die arbeiders: “Wat is-ie breed geworden, hè?” Vanwege die watte. “Ja,” zegt die arbeider, “'t Is gezond werk.” En ik weer sjouwen, de hele dag. 's Avonds zeg ik tegen m'n vrouw: “Ik weet niet of ik het volhou.” Maar ik sleep me er toch naar toe, de derde dag. Toen zegt die loodsbaas: “Zo, nou zullen we je eens een rustig karweitje geven. We hebben je eerst een beetje laten sjouwen, want de jongens wilden eens kijken of je wel tof was.”’

Hij glimlachte.

‘Daarna heb ik het er best gehad,’ zei hij, ‘dat pakhuis was een soort marketenderei van de moffen. Daar konden ze allerlei dingen kopen, suiker, koffie, thee, zeep, drank, tabak, affijn, alles wat ze van ons gejat hadden. Er waren zeven afdelingen en aan het hoofd van al die afdelingen, stonden jongens die goed waren. Op die manier hebben we een hoop kunnen doen voor de onderduikers. Het oppertoezicht was wel bij een Duitser, maar die jongen was ook goed. Dat kwam zo. Ze hadden hem aan het front een hand afgeschoten. Maar los van die hand had hij de pest aan ze, want z'n vader was sociaal democraat en die zat al sinds 1933 in een concentratiekamp, dus hij kon hun bloed wel drinken. Dat we onderduikers hielpen vond hij best.’

Ik dacht: wie nu twintig is en over de oorlog alleen maar boekjes heeft gelezen, zal hier waarschijnlijk weinig van begrijpen.

‘'t Enige linke was, dat er in de haven zeven NSB'ers werkten,’ zei de kelner, ‘ik sprak daar wel eens over met die Duitser. En dan riep hij meteen: “Umlegen!” Want 't was een driftkop, die jongen. Maar dan zei ik: “Nee, umlegen kan niet. Maar ik wacht wel op een kans.” En die kwam. We kregen twee wagons Franse cognac te lossen, voor de Wehrmacht. Ik dacht: “Aha!” En ik zet die zeven NSB'ers er aan. Nou, na een uur hoorde je ze al zingen. En op schafttijd kwamen ze er op handen en voeten uit. Ik had die Duitse jongen gewaarschuwd. Die belde meteen de Grüne. En de Grüne haalt ze weg. Ze hebben maar kleine strafjes gekregen. Een maandje. Omdat ze NSB'ers waren. Maar wij waren ze mooi kwijt.’

[pagina 120]
[p. 120]

Hij knikte voldaan, en besloot: ‘Zo zeg ik - je moest het een beetje bekijken in die oorlog.’



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken