Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Pinokkio in Afrika (ca. 1930-1940 )

Informatie terzijde

Titelpagina van Pinokkio in Afrika
Afbeelding van Pinokkio in Afrika Toon afbeelding van titelpagina van Pinokkio in Afrika

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.41 MB)

Scans (60.91 MB)

XML (0.24 MB)

tekstbestand






Illustrator

Rie Cramer

Vertaler

Louise J. van Everdingen



Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

roman
vertaling: Italiaans / Nederlands


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Pinokkio in Afrika

(ca. 1930-1940 )–E. Cherubini–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 38]
[p. 38]

XI
Pinokkio's eerste dag in Afrika; hem overkomen ongelooflijke dingen.

* * *

 

‘Wat nu?’ vroeg Pinokkio zich treurig af, ‘moet ik nogmaals den nacht hier doodalleen op de rotsen doorbrengen?’...... en hij begon te beven, alsof hij plotseling de derdendaagsche koorts had gekregen.

Hij begon te loopen, maar nadat hij een paar stappen had gedaan, werd het zoo duister, dat hij niet wist waar zijn voeten te zetten. Toen werd onze arme pop zoo wanhopig, dat hij heete tranen begon te schreien. Wat was hij bedroefd om zijn ongehoorzaamheid en zijn koppigheid. Alle waarschuwingen van zijn vader schoten hem te binnen; hij herinnerde zich ook de aanmaningen van zijn meester en de raadgevingen van zijn goede Fee. Hij dacht ook aan al zijn beloften van goed oppassen, van gehoorzaam en verstandig zijn. Hoe prettig had hij het zelf gevonden, toen hij een goed zoon en een aandachtig en ijverig leerling was geweest! Weer zag hij het stralende gezicht van zijn vader voor zich, toen hij met zulke prachtige cijfers op zijn rapport was thuisgekomen; en hoe vroolijk had ook dat lieve Meisje met de Blauwe Haren, zijn beschermende Fee, hem goedkeurend toegeknikt! Zijn tranen begonnen bij die herinnering te stroomen, terwijl hij hartbrekend snikte.

‘Als ik hier eens op deze eenzame plek van vermoeidheid, honger en angst moest omkomen! Als ik nog als houten pop moest sterven zonder ooit ondervonden te hebben, hoe het is als een echte jongen van vleesch en bloed te leven!!’...... en hij schreide nog wanhopiger.

En toch was de arme marionet nog nauwelijks aan het begin van de reeks narigheden, die hem in den loop van dien vreeselijken Afrikaanschen nacht te wachten stonden.

[pagina 39]
[p. 39]

Inderdaad hoorde hij onder zijn droevig schreien en klagen, dat bijna verloren ging tusschen die eenzame rotsen aan de wijde zee, plotseling een langgerekt gehuil als van honden, die elkaar naholden en tegelijkertijd zag hij nu hier dan daar lichtjes, net als in den wind wapperende vlammetjes.

‘Ach! wat is dat nu weer; wie loopt er hier met lantarentjes rond?’ stamelde de ongelukkige pop tusschen zijn snikken door.

Daar kwamen, als om hem onmiddellijk het antwoord op zijn vraag te geven, twee van die vlammetjes, die allemaal twee aan twee bij elkaar schenen te hooren, snel van de rotsige helling

illustratie

naar beneden en hoe nader ze kwamen, hoe feller ze werden. En gelijk met die vlammetjes kwam ook dat afschuwelijke gehuil naderbij, en dat geleek merkwaardig veel op wat hij in de Tent had gehoord; alleen had hij er daar en op dat uur een heel anderen indruk van gekregen, en het veel natuurlijker gevonden.

‘Ik hoop maar, dat het goed met me afloopt!’ zei de marionet bij zich zelf, ‘maar ik vrees van niet.’ En hij wierp zich languit voorover om te probeeren zich tusschen de steenklompen te verschuilen.

Een oogenblik later voelde hij een warme adem over zijn gezicht strijken en boven zich zag hij den leelijken kop van een hyena met wijdopengesperde kaken, waarin ijselijk scherpe tanden blikkerden en een vuurroode bolle tong zichtbaar was,

[pagina 40]
[p. 40]

en hij begreep dat het voor zoo'n beest een peulschilletje was hem op te peuzelen.

‘Ik ben er geweest!’ zuchtte Pinokkio en rilde van zijn hoofd tot zijn voeten; hij deed zijn oogen dicht en zond in gedachten een laatsten groet aan zijn lieven vader en zijn beminde Fee.

Maar nadat het dier hem van onder tot boven herhaaldelijk had besnuffeld, maakte hij een geluid, dat op lachen geleek, stootte een paar onhebbelijk harde kreten uit en rende met groote sprongen weg.

‘Tot nooit weerziens!’ zei Pinokkio en lichtte even zijn hoofd op. Daarop draaide hij zijn hoofd naar alle kanten - alsof hij in die duisternis iets zou kunnen zien! - en zei bij zichzelf: ‘Was er maar zoo iets als een boom, een muur of een heuveltje, waarop ik klimmen kon!’

Nu, onze marionet had gelijk, dat hij graag een meter of drie, vier boven den beganen grond had willen zijn, want dien ganschen, oneindig-schijnenden nacht door kwamen er telkens van zulke bezoekjes.

Brullend of gillend kwamen ze op hem af, stonden stil, beroken hem, herhaalden dat gesnuffel, gaven dan lucht aan hun verachting en afschuw en gingen heen, terwijl Pinokkio bij hun vertrek nooit naliet zijn: ‘Tot nooit weerziens!’ te herhalen.

Eénmaal gebeurde het zelfs, dat vier of vijf van die akelige dieren, die op een heel andere manier brulden en elkaar iets schenen te betwisten, geruimen tijd op een afstand van nauwelijks een paar passen van den marionet af bleven vertoeven, wat hem een hevigen angst bezorgde. Als dat lawaai nog langer geduurd had, was het voor den armen pop bepaald niet uit te houden geweest. Eindelijk brak de dag aan.

Toen het licht werd, was er ineens een eind aan al die bezoeken en Pinokkio, die alweer heelemaal gekalmeerd was, wilde zich dadelijk oprichten, maar dat gelukte hem niet.

Hij kon zijn beenen niet bewegen; zijn armen weigerden hem te helpen zijn lichaam op te heffen; een gevoel van groote zwakte, zoodat hij zelfs slecht zien kon, had zich van hem meester gemaakt.

Hij wilde geeuwen, maar toen bleef zijn mond wijdopen

[pagina 41]
[p. 41]

staan, want hij had de kracht niet zijn kaken weer te sluiten.

Het was de honger, die hem overmand had. Nu was er niets meer aan te doen, meende hij: hij zou van honger moeten omkomen.

‘Wat vreeselijk!’ dacht hij nog met zijn beneveld brein, ‘van honger te moeten sterven. Ik zou van alles wel willen eten om mezelf voor dat lot te behoeden. Twee gedroogde boontjes, een handjevol kersesteeltjes, het kopje van een sardientje......’ En hij keek rond of hij niets zag, geen krekeltje, geen slakje, geen hagedisje, maar neen, er waren niets dan steenen.

Maar plotseling uitte hij, ondanks zijn uitgedroogde keel, een zwakken kreet...... Op een pas of drie, vier afstands ontdekte hij iets, dat veel had van een stukje vleesch van den slager, rund-, kalfs-, schapevleesch of iets dergelijks; alleen zat er aan dat stukje - was het soms biefstuk? - nog een stukje vel met een paar haren, die er zoo eigenaardig uitzagen, dat de marionet heelemaal niet kon begrijpen van welk dier ze waren.

Doch Pinokkio was onbeschrijflijk blij! Met onzegbare moeite kroop hij er op handen en voeten heen en 't gelukte hem het in zijn mond te steken.

Lekker rook het ook niet, zoodat zijn neus er een grooten afschuw van had, maar de pop vermaande: ‘Hoor eens vriendje, het ruikt afschuwelijk, dat geef ik toe, maar er is niets aan te doen, daar moet je over heen. Geloof me vrij, als ik ooit nog eens rozen te zien krijg, dan zal ik er een bouquetje van plukken en jou aanbieden.’ Toen gaf de neus zich gewonnen, de mond maalde het fijn en de maag was bijna dadelijk weer in orde, zoodat Pinokkio toen het op was, weer kon oprijzen en vroolijk zeggen:

‘Dat was mijn eerste ontbijt in Afrika; nu zal ik dus op zoek moeten gaan naar een middagmaal.’

Hij vergat alles wat er dien nacht gebeurd was, dacht niet meer aan zijn vader en aan de Fee, en zijn eenige zorg was zich zoo ver mogelijk van die plek te verwijderen.

Is het niet fijn een houten marionet te zijn?!!!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken