Officia Ciceronis, leerende wat yeghelijck in allen staten behoort te doen, bescreuen int Latijn

Dat de rechte maniere van sterckheyt is, sinen toorn te connen betemmen.
Het xxxii. Capit.

Men salse oock niet ghelouen, die daer seggen datmen opten vianden bitterlijcken behoort te vergrammen, ende dat sulcx den vromen grootmoedigen luyden betaemt: want men vint voor eenen heerlijcken dapperen man niet looflikers noch eerlijckers, dan goedertierenheyt ende versoenlijcheyt. Men moet oock int regeren van vrije volcken ende int hanteren van de rechuaerdicheyt der wetten minnelijc ende grootmoedich zijn: op dat wy, door het onbequaem aenspreken, oft door onschamel begeeren, niet grammelijck in een onnutten ende hatelijcken toorn teghen den luyden en ontsteken. ⁺Nochtans moet dese

+ Heethoofdich zijn, betaemt genen vromen man.

[fol. 34v]

minnelijcheyt ende goedertierenheyt (salmense anders prijsen) om tghemeen weluaerts willen vermengt zijn met eenen dapperen strengheyt: sonder welck men geen stadt regeren en mach.