Naar het land van Koeano
Koeano, de koning der roofvogels, leefde heel ver in de bovenlanden op een hoge berg. Je moest dagen reizen voordat je zijn woonplaats bereikte.
Op een dag vertrokken een man met zijn vrouw en kind naar het land van Koeano om er te jagen. In dat land wemelde het van wild en vis.
Maar, wie in het land van Koeano voet had gezet, kwam er niet meer levend vandaan. Dat wist de man maar al te goed.
Toch ging hij vol moed en onbevreesd er naar toe. Hij pagaaide zijn korjaal langs het oeverbos, dat er groot en machtig uitzag. De schaduw van de reusachtige bomen danste grillig in het rivierwater.
Toen de middagzon langzaam naar zijn schuilplaats afzakte, was de familie de plaats van bestemming genaderd. Aan wal gestapt legde de moeder een groot vuur aan. De vader was erop uit getrokken om wat vissen op de kreekbanken te kappen. Hij was vlug terug met heel wat vissen in de korjaal. De vrouw had spoedig een heerlijke po-moi-ai-tjoeroe, (peperewatera, peperwater) gekookt. De familie ging direct zitten eten.
Terwijl zij zich aan de vissoep te goed deden, snerpte het geluid van Koeano boven hun kampje voorbij. Vanaf dat moment begrepen zij dat de koning der roofvogels hen reeds in de gaten had. De volgende morgen trok de vader er vroeg op uit om te jagen. De moeder begon arripo, kassavebrood, te bakken. Het kind speelde buiten het kampje.
Plotseling dook Koeano uit de lucht op het kampje af. Hij greep het kind in zijn grote, scherpe klauwen, en vloog ermee naar een boom. Daar vrat hij het jongetje op. De moeder schreeuwde en jammerde machteloos.
Toen de man, thuisgekomen, hoorde wat er was gebeurd, draalde hij geen ogenblik. Met zijn vrouw stapte hij direkt in de korjaal en ze vertrokken naar hun dorp. Daar riep de man zijn vrienden bij elkaar om een grote jacht op de koning der roofvogels te houden. Zeer veel mannen meldden zich aan. De volgende dag reeds vertrok een groot gezelschap jagers om tegen Koeano te strijden.
De jagers hoefden niet lang te speuren. In een boom bij het kampje zagen zij Koeano zitten. Direct lieten zij een menigte van giftige pijlen op hem afsnorren. Koeano werd getroffen door tientallen pijlen, maar toch scheen hij ongedeerd te blijven. Weer schoten de mannen hun pijlen op hem af. Maar nog steeds bleef de koning der roofvogels onbewogen zitten. Eindelijk nadat de jagers honderd pijlen hadden afgeschoten die doel hadden getroffen, viel Koeano naar beneden. De overwinning was behaald. Voortaan konden de Indianen onbevreesd in het bovenland gaan jagen.