De ontdekking van het Indiaans lied
Er leefde heel lang geleden een Indiaanse vrouw, die een dochtertje had. Het meisje was een jaar of acht, had lange vlechtjes en was erg lief voor haar moeder.
Iedereen in het dorp hield van Miano. Bijna overal ging ze met haar moeder mee. Miano had geen vader meer. Die was door een boze geest weggevoerd. Miano was een handig meisje, ze hielp haar moeder goed bij de huishouding.
Op een dag zei de moeder: ‘Miano, mijn kind, je moet met mij naar de kostgrond gaan. Er is geen kassave meer in huis.’
Het meisje nam haar koeroekoeroe en soembara (mand en houwer) en moeder en dochter gingen op weg. Op de kostgrond trokken ze heel wat kassave uit de grond. Na een tijdje gewerkt te hebben gebruikten ze hun middagmaal, dat bestond uit samoeroe (pap).
Op een tak zat een pettoko, grietjebie, zijn lied te zingen. Miano luisterde ernaar. Na nog een tijdje gewerkt te hebben trokken moeder en dochter huiswaarts. Onderweg merkte Miano dat ze haar houwer had achtergelaten. Ze keerde vlug terug om ze te halen, haar moeder bleef wachten.
De moeder wachtte en wachtte maar, doch Miano keerde niet terug. Het hele dorp trok uit om haar te helpen zoeken..... maar ze was nergens te vinden. Iedereen was erg bedroefd. De mensen zeiden dat een boze geest haar had weggevoerd.
Terwijl de dorpelingen het geval bespraken, hoorden ze plotseling in de verte iemand een lied zingen. Nooit eerder hadden de Indianen een lied gehoord. Het geluid kwam naderbij, en daar zagen de dorpelingen Miano. Ze was gekleed in een geestgewaad, danste en zong. Het meisje zong: ‘Miano, mijn dochtertje, waar ben je? Kom toch heel gauw. Jouw moeder wacht op jou!’.
Toen was ze weer verdwenen.
Zo had Miano de Indianen kennis laten maken met het lied.
Vanaf die tijd maakten ze liederen en zongen zij hun Karinja Warere, hun Indiaanse liederen.