Tijger en Awari
Tijger en Awari hadden een afspraak om samen op jacht te gaan. Voor dag en dauw klopte Awari op de deur van Katjoesie, de Tijger. Met een vervaarlijk gebrul werd tijger wakker. Awari schrok er wel een beetje van, maar hij hield zich dapper.
Stram nog van de slaap strompelde tijger naar buiten. ‘Wel’, bromde hij tegen zijn jachtgenoot Awari, ‘ik had je heus niet zo vroeg verwacht, maar je bent er toch eenmaal, laten we maar op stap gaan.’
Tijger rekte zich flink uit, sprong een paar keer op en neer, scherpte zijn nagels aan een post van zijn huis en was klaar voor de tocht. Vol goede moed togen de twee jagers op pad.
‘Ho’, fluisterde Katjoesie eensklaps, en hij wees in de richting van een omgevallen holle boom. ‘Een konijn’, fluisterde Awari opgewonden. Het konijn verdween in de holle stam.
‘Ik blijf hier,’ zei Awari, ‘en jij Katjoesie port hem eruit. Zodra hij naar buiten vlucht, vang ik hem.’ Tijger nam een lange stok en porde in de holle boom. Konijn kwam eruit gesprongen. Awari greep, maar hij greep mis en het konijn ontstapte.
‘Wat ben je een slechte jager’, verweet Tijger boos aan Awari.
Na een tijdje kwamen ze een kapasi tegen, die vlug in zijn hol vluchtte. ‘Ik por hem eruit’, zei Tijger, ‘en jij neemt deze knots en geeft hem een flinke mep als hij eruit komt.’
Zo gezegd, zo gedaan. Tijger porde in het hol. Kapasi kwam eruit. Awari sloeg. Maar weer mis. Even later kwamen ze weer een konijn tegen. Andermaal sloeg Awari mis. Tijger knarsetandde van woede. ‘Nu moet jij porren en ik zal slaan’, brulde hij tegen Awari.
Spoedig kwamen ze een pakira tegen, die in een hol wegkroop. Awari nam een stok en porde. Pakira vluchtte naar buiten. Tijger ving hem op in zijn scherpe klauwen. ‘Zo moet je het doen’, zei Tijger smalend tot Awari.
Achtereenvolgens vingen ze op deze manier nog twee konijnen en twee pakira's. Zo kwam het dat Tijger al het wild op de jacht gevangen had en Awari niets. Maar toen ze thuis bij Tijger waren teruggekeerd om de buit te verdelen, zwetste Awari tegen de familie Tijger dat hij, Awari, bijna al het wild verschalkt had en Tijger bijna niets. Heer Tijger was hierover erg boos, maar zei niets.
Doch toen ze een paar dagen later weer op jacht zouden gaan, zei Tijger dat hij zich ziek voelde, maar dat zijn dochter met Awari zou meegaan.