Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Liederen. Deel 1 (1917)

Informatie terzijde

Titelpagina van Liederen. Deel 1
Afbeelding van Liederen. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Liederen. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.34 MB)

Scans (5.10 MB)

ebook (2.94 MB)

XML (0.09 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

liederen/liedjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Liederen. Deel 1

(1917)–A. van Collem–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Liederen van huisvlijt


Vorige Volgende
[pagina 60]
[p. 60]

Het oude en het nieuwe beeld.

Het Oude Beeld.
(De Kerk).
I.

 
Is uit droomen opgestegen,
 
Werd in steen op aard gezet,
 
Steigert met haar lijn-bewegen,
 
Draagt in klokken haar gebed.
 
 
 
Schaduw dwaalt om voeg en steenen,
 
Aan de vensters zingt het licht,
 
Glasfiguren zijn verschenen,
 
Hebben handen opgericht.
 
 
 
Binnen diepe dallen huiven
 
Wezens, waarin vreeze woont,
 
Bukkende gestalten schuiven
 
Nader, waar Maria troont, -
[pagina 61]
[p. 61]
 
Zit geheven ten genade
 
Met den mantel in haar nis,
 
En haar zoete schoot beladen
 
Van het kinde Jezus is.
 
 
 
En haar heilig hart, gekorven,
 
Beeft in schemer van den dood,
 
Want zij weet haar zoon gestorven
 
En hij leeft op haren schoot.
 
 
 
Tusschen Moeder en den Zone
 
Fluisterend gesprek aanzweeft...
 
Bloed en Edik en een Krone,
 
Hebben lichtelijk gebeefd.
 
 
 
Uit haar aardsche leed gestegen
 
Is de liefelijke lach,
 
En zij ziet den Zone tegen,
 
En haar oogen zijn de dag.
 
 
 
Zij, die komen haar te groeten,
 
In een blanke stilte zijn;
 
Over nederige voeten,
 
Aarzelende valt een schijn.
 
 
 
Naar het altaar heen gedragen,
 
Goud gekruisigd den talaar,
 
Ligt de priester, en zijn trage
 
Donkerroode stem stijgt zwaar.
[pagina 62]
[p. 62]
 
Langs de grijs gebogen lanen
 
Wiegen kleuren van een lied,
 
Wit en goud doorblauwde banen,
 
En Maria hoort en ziet:
 
 
 
* * *
 
 
 
‘Wees gegroet, Maria, boven
 
Alle Vrouwen, lof en eer,
 
Reine maged uit Jehoven,
 
Die geboren heeft den Heer.
 
 
 
Om wier aangezicht de sterre
 
Lieflijk blonk te Betlehem,
 
In den nacht, toen gij van verre
 
Daaldet tot Jeruzalem.
 
 
 
In een kribbe, bij den osse,
 
In een armelijke stal,
 
Lieflijke, moest gìj verlossen
 
Die Verlosser worden zal:
 
 
 
Jezus, tot de Aard' gezonden
 
Door den opper-majesteit,
 
Uit wiens reinigende wonden
 
Stroomt de hemelzaligheid.
 
 
 
En gij stondt, o smarten rijke
 
Moeder, in uw tranen kleed
[pagina 63]
[p. 63]
 
Bij het kruis, en voeldet wijken
 
Uwen Zoon, ten dood gereed.
 
 
 
Om de bede, toen beleden,
 
O gij weenende Almacht,
 
Om uw lijden, toen geleden
 
In den hoogen lijdensnacht,
 
 
 
Werden uwe tranen sterren,
 
Voeren naar het paradijs,
 
Waar zij blinken in het verre
 
Blauwe hemelsche paleis.
 
 
 
En op wolken uit der aarde
 
Kringende benauwenis
 
Steegt gij, waar de onverklaarde
 
Zaligheid der eeuwen is.’
 
 
 
* * *
 
 
 
Aarzelend de stemmen zwerven
 
Tot een vleugelend geruisch
 
Veler vogels, langs de nerven
 
Van het voortgeplante huis.
 
 
 
Heiligen, verstild van trekken,
 
Heffen de versteende hand,
 
Voelen vrome klanken trekken
 
Door der kerke ingewand.
[pagina 64]
[p. 64]
 
Knapen, in kleedij van strooken,
 
Zwaaien gouden malievat,
 
Zwieren pluimende wierooken
 
Naar het bevend koepel-blad.
 
 
 
En een schelle tikt daartusschen
 
Druppels af van harden klank,
 
Als of perels uit hun lussen
 
Springen op van marm'ren bank.
 
 
 
Zijdene gewaden zijgen,
 
Bidgestoelte wordt verzet,
 
In de ruimte hangt het hijgen
 
Van een in-gekeerd gebed...
 
 
 
Tot het orgel op gedonder
 
Opent zijn verschoven sluis
 
En een bevend klanken-wonder
 
Staat te vloeien in het huis:
 
 
 
* * *
 
 
 
‘Wees gegroet, Maria, boven
 
Alle vrouwen lof en eer,
 
Reine Maged uit Jehoven,
 
Die geboren heeft den Heer.
 
 
 
‘Om wier aangezicht de sterre
 
Lieflijk blonk, te Betlehem,
[pagina 65]
[p. 65]
 
In den nacht, toen gij van verre
 
Daaldet tot Jeruzalem.
 
 
 
Bij den ezel en den osse.
 
In een armelijke stal,
 
Lieflijke, moest gij verlossen
 
Die ons eens verlossen zal:
 
 
 
Jezus, tot den mensch gezonden,
 
Door den Oppermajesteit,
 
Uit wiens reinigende wonden,
 
Stroomt de hemelzaligheid.’

Het Nieuwe Beeld.
II.

 
Van den zoet gezongen toover
 
In het blank Maria-lied,
 
Nimmer gaat de ruisching over,
 
Of de vrome klank te-niet.
 
 
 
Maar een nieuw lied is gekomen,
 
Uitgestegen tot gebed;
 
Van de menschheid nieuwe droomen
 
Werden op de aard' gezet.
[pagina 66]
[p. 66]
 
Op een hoogte, tusschen boomen,
 
Uitgewaaierd cirkelwijs
 
Naar den hemel op te stroomen,
 
Staat het blinkende paleis.
 
 
 
Rond zijn gordel, te neerglijden,
 
Trappen dalen tot het dal;
 
Velerlei gestalten schrijden
 
Opwaarts naar een open hal.
 
 
 
Binnen in, uit brons gedreven,
 
Onder venster, paars begloeid,
 
Aarzelende, als te leven,
 
Staat de beeltenis gegroeid.
 
 
 
Afgedaan en moe gestreden,
 
Armelijk in wijd gewaad,
 
Maar met glimlach over-gleden
 
Het oude zalige gelaat.
 
 
 
En de handen saamgevouwen
 
Over heil'ge moeder schoot,
 
Is de minste aller vrouwen
 
Opgestegen, levensgroot.
 
 
 
Om haar schouder, ligt bescheiden
 
Vlossig doekje saamgeplooid,
 
Overlangs, voor het neerglijden,
 
Heeft zij het met speld getooid.
[pagina 67]
[p. 67]
 
Oude hand, nog te behagen,
 
Had gereinigd en gespreid
 
In zijn vouwen, het gedragen
 
Glansvergeten statie-kleed.
 
 
 
En het grijze hoofd daar boven
 
Leeft in zaligenden lach,
 
En haar stille lippen loven
 
En haar oogen zien den dag.
 
 
 
Zij, die komen haar te groeten,
 
In een trotsche stilte zijn;
 
Over aarzelende voeten
 
Sleept een verre purp're schijn.
 
 
 
Want opstandig, uitgestegen
 
Neven haar, staat hare zoon;
 
Zijn gestalte buigt genegen;
 
In zijn armen is haar woon.
 
 
 
In zijn hand draagt hij flambouwe,
 
En zijn oogen zien verschiet; -
 
Rees hij opwaarts in zijn bouwe,
 
Was 't of hij den tempel stiet.
 
 
 
En de barning in zijn handen,
 
Als een hart beeft het omhoog: -
 
Bloed der menschheid dat ontbrandde,
 
Tot een laaie vlamme vloog.
[pagina 68]
[p. 68]
 
Dit bloed ging de wereld klaren,
 
Werd de vlamming der vrijheid,
 
In de vuist der proletaren
 
Tot een zwaard werd het bereid.
 
 
 
Het was slijpsel uit de vonken,
 
In de hersens opgelicht
 
Der verslaagnen, toen zij zonken,
 
Hoofd naar vrijheid heen-gericht.
 
 
 
In de goot der slavernije,
 
Door ellende saamgesmeed,
 
Klonk het uit: - de klinkend-wije
 
Klank, die kameraadschap heet; -
 
 
 
Tintelt nu tot zonne-menschen,
 
Sist een straal die open dekt;
 
Alle gore en verflenste
 
Levens zijn tot licht gewekt.
 
 
 
En gij stondt, o smarten-rijke
 
Moeder, in uw armoe kleed,
 
Dat een gouden ging gelijken,
 
Stof, uit vloeiend licht gesmeed.
 
 
 
Tranen die uw leven schreide,
 
Werden perelende zoom,
 
En uw muts is een gesmeide,
 
En uw houding is een droom...
[pagina 69]
[p. 69]
 
Weet niet wie u lichtend maakte,
 
Levend in een bad van glans,
 
Zooals water, dat aanraakte
 
Sprenkeling van zonne-dans;
 
 
 
Weet slechts, dat zij is een arme
 
Vrouwe, die een zoon voortbracht;
 
Dat zij rust in zijne armen -
 
En haar is het rusten zacht;
 
 
 
Dat zijn hand heft vlammend teeken,
 
Dat hij opent toekomst-rijk, -
 
En zij voelt haar leven breken,
 
En zij lacht, een kind gelijk.
 
 
 
* * *
 
 
 
Wees gegroet, gij namelooze
 
Moeder, die de vrijheid baart,
 
Die in uwen schoot, den broze,
 
Onze toekomst hieldt bewaard.
 
 
 
Werker riep, - gij zijt verschenen,
 
Werker wees, - gij zijt gegaan,
 
Tot de diepst verachten henen, -
 
Allen hebt gij welgedaan.
 
 
 
Die verduisterden in sloppen, -
 
Schoven bonden in de zon, -
[pagina 70]
[p. 70]
 
Moesten weg-van-steenen kloppen,
 
Weenden als de dag begon, -
 
 
 
Gingen wachten bij de schepen,
 
Open de gestorven hand,
 
Hongerende zich te sleepen
 
Naar der armoe schemerland, -
 
 
 
Allen hebt gij opgeheven
 
Uit ellende naar het licht, -
 
Knechtschap hebt gij uitgedreven
 
En de hoofden opgericht.
 
 
 
Zang en lijn en woord belijden,
 
Wat gij voor ons hebt gedaan,
 
Aan den hemel van de tijden
 
Als een licht-beeld zult gij staan, -
 
 
 
Hooger dan Maria stijgen
 
Zult gij, lichten in het licht...
 
En de moeder Gods zal zwijgen,
 
Ziet zij in uw aangezicht.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken