| |
| |
| |
Vierde hoofdstuk
Onder den druk der bezetting en in het vuur van den oorlog
De bezettingsjaren, die door de Duitse uitholling van onze economie het Nederlandse bedrijfsleven zo ontwrichtten, waren met al hun wisselvalligheden en lasten voor de Schijndelse kousenfabriek toch tamelijk rustig. De productie had over het algemeen een vlot verloop, zij het, dat zij bij het steeds nijpender worden van de oorlogseconomie tegen het einde tot een vierde terugliep. Maar het bedrijf bleef aan het werk, het hield zijn mensen hier, en de snelle ontwikkeling scheen haar tempo niet te onderbreken. Het bleek nu wel zeer overtuigend, van hoe grote betekenis het was, dat men voor de kamgarens niet op het buitenland was aangewezen en een eigen spinnerij had, al moest deze ook al gauw vervangingsstoffen gaan gebruiken. De levering van kunstzijde voor de dameskousen ging vrijwel ongestoord door, want deze grondstof werd in Nederland gemaakt. Nu alle aanvoer over zee was opgehouden hadden de Duitsers grote belangstelling voor de Nederlandse kunstzijdeindustrie, die zij van extra kolentoewijzingen voorzagen, om de voorraadpositie van de kunstzijde-spinnerijen te verbeteren. Deze kolentoewijzingen stegen in 1943, toen het Westfaalse industriegebied door de geallieerde bombardementen werd lamgelegd, tot 129 procent van het normale verbruik; - in de overige textielindustrie liepen de toewijzingen tijdens de bezettingsjaren uiteen van 28 tot 54 procent van het verbruik over 1939. De A.K.U. kreeg zeer grote toewijzingen ter voorziening in de extra behoeften voor de in augustus 1943 in bedrijf gestelde nieuwe celvezelfabriek. De Duitsers deden dat niet ten behoeve van de textielvoorziening van de Nederlandse bevolking. Maar wij zullen aanstonds zien, hoe de rijksbureaux, die zij als overheidsorganen voor hun doel gebruikten, in samenwerking met het bedrijfsleven voor de voorziening in de behoeften van de Nederlandse bevolking waakten en dit tot de kernvraag maakten van hun taak.
De Schijndelse bedrijfsleiding wijdde bij den aanvang van de bezetting meteen haar volle aandacht aan de spinnerij te Geldrop, die nu voor de kousenfabriek
| |
| |
zo'n beslissende betekenis had gekregen. Het gebouw De Helze was te klein geworden en leende door zijn ligging aan de Dommel zich niet voor voldoende uitbreiding. Al lang was naar groter fabrieksruimte uitgezien. Vlak voor de Nederlandse mobilisatie had men de zeil- en tentendoekweverij kunnen kopen van de N.V. Vissers- Eycken, eenmaal vermaard als het ‘Machinaal’ en in Geldrop altijd zo genoemd, omdat het daar de eerste weverij met stoomkracht was. De grote omvang van de gebouwen, met een gezamenlijke vloeroppervlakte van 9400 vierkante meter, deed toen voor den aankoop terugschrikken. Maar er hing te veel van af, dat men een behoorlijke bedrijfsruimte zou krijgen, waarin de spinnerij zich verder zou kunnen ontwikkelen; en daarom stelde men nu, in den oorlog, zich weer met de eigenaars in verbinding. In augustus ging de koop van gebouw en inventaris door, ondanks het feit, dat de koopprijs nu f 10000,- hoger was. Toch had men daarmee niet te duur gekocht. Want toen de inventaris werd geveild brachten de machines meer op dan de som van den helen aankoop, zó waren tengevolge van het stopzetten van allen invoer de omstandigheden veranderd. De kamgarenspinnerij werd naar de nieuwe fabrieksruimte overgebracht en daar met enige nieuwe machines uitgebreid. Er werden een wolwasserij, een kammerij en een nieuwe strijkgarenspinnerij ingericht. De strijkgarenspinnerij in De Helze bleef daar nog in bedrijf en verhuisde pas na de bevrijding naar het nieuwe gebouw. Inplaats van de vroegere zuiver wollen garens verwerkte de spinnerij in de bezettingsjaren melkwol, vlas en gesneden kunstzijde. Ze waren in dien tijd, toen op alle gebieden naar vervangingsmiddelen werd gezocht, heel welkom en werden gebruikt voor sportkousen en sokken. In haar zoveel ruimere huisvesting bleef de spinnerij zich uitbreiden. In 1942 werkten er 155 mensen, in 1943 zelfs 200. In dat jaar werd voor de waterzuivering een nieuwe filterinstallatie
gebouwd. In 1944, toen het in de bedrijven steeds slechter werd, werkten er altijd nog 180 mensen in de spinnerij, die er den helen bezettingstijd in slaagde haar personeel te behouden.
In het Turnhoutse dochterbedrijf waren intussen de jongens en meisjes, die in Schijndel in de leer waren geweest, terug gekomen, om aan het werk te gaan. Vanaf oktober in het eerste oorlogsjaar draaiden er alle machines, en de Belgische breierij breide ijverig voor het ‘moederhuis’ in Schijndel, waarheen de klaargemaakte kousen met een paard-en-wagen-expeditie werden overgebracht, want in Schijndel werden de Turnhoutse kousen geverfd, gesorteerd en ver- | |
| |
pakt. In het eerste oorlogsjaar werden de faciliteiten voor het passeren van de grens verleend, maar in januari 1941 werd alle uitvoer van de kousen verboden. De laatste voermansvracht bracht het niet verder dan Arendonk. Deze kousen hebben de Nederlandse dames niet meer bereikt. In Turnhout heeft men van toen af de kousen zelf verder afgewerkt en klaargemaakt voor België. Toen, in 1941, werkten er 22 jongens en meisjes in deze Belgische kousenbreierij. De bedrijfsmoeilijkheden waren er als in Schijndel: sukkelen met grondstoffen, met schaarste aan garens, gebrek aan olie, aan naalden, en getob met toewijzingen voor steenkool. Om verlichting in de grondstoffen-moeilijkheden te krijgen maakte men enige reizen naar Brussel. Deze reizen hadden een goed gevolg, toen voor de Turnhoutse breierij een contingent rayongarens beschikbaar werd gesteld. Op den zolder van het gebouw bewaarde men in een verscholen bergplaats nog een voorraad Engelse garens, waaruit men af en toe voor de fabricage kon putten. In 1942 begon de druk van het opeisen van arbeiders voor deportatie naar Duitsland. Feldgendarmen hielden een vergeefse razzia in de kleine fabriek. Maar bij die gelegenheid hadden ze mooie dameskousen gezien. Ze kwamen er later voor terug, dezen keer zonder helm en zonder bevel, want ze hadden graag kousen voor de Ehefrau thuis, voor de hetaerische gelegenheidsbruid van Hitlers nieuwe orde en... für das Mädchen im Café an der Bahnhofstrasse.
De beperkte kolentoewijzingen noodzaakten tot een brandstoffenaanvulling van hele partijen boomstronken. Maar men kwam de bezettingsjaren zonder kleerscheuren door. De bevrijding, die in Schijndel zulke verwoestingen zou aanrichten, liet de breierij aan de Turnhoutse Eigenaarsstraat onverlet. De fabriek was met een paar dagen weer in bedrijf.
Evenals in de Geldropse spinnerij gingen in het bedrijf in Schijndel de uitbreidingen door en hier in den zoveel groteren stijl, die den snellen groei er kenmerkte.. In 1941 werd een nieuwe goederenloods gebouwd met een vloeroppervlakte van 1200 vierkante meter. In het zelfde jaar werd in Amsterdam het pand Herengracht 318 aangekocht, ter vestiging van een representatieve zetel van het bedrijf in 's lands hoofdstad. Het is een mooi zeventiend'eeuws grachtenhuis met marmeren gang en trappen.
Van de verdiepingen zijn voorraadmagazijnen gemaakt, en in het sousterrain is de expeditieruimte. De benedenverdieping heeft kantoor en ontvangkamer, die gescheiden zijn door een glaswand, ingedeeld in een groot aantal kleine
| |
| |
ruiten, waarop de glazenier Pieter Wiegersma uit Deurne de geestige versiering van witte gematteerde figuurtjes heeft aangebracht, die betrekking hebben op de ontwikkeling van de kousendracht en op de producten van het Schijndelse bedrijf. Aan de achterzijde van de benedenverdieping ligt een antichambre, die door vaklieden van de timmerwerkplaats in Schijndel met goeden smaak in ouden stijl is gerestaureerd en waarvan het interieur met ouderwetse meubelen een stemmige aankleding heeft gekregen. De magazijnen onderhouden een omvangrijken voorraad voor afnemers, vooral voor leden van inkoopverenigingen, die zich in dit Amsterdamse Jansen de Wit huis van de Schijndelse kousen en sokken kunnen voorzien en rechtstreeks met het bedrijf in relatie kunnen komen.
Van grote betekenis was de fabrieksuitbreiding in 1942, toen de nieuwe vier verdiepingen hoge betonbouw tot stand kwam, de Maartenbouw, aldus gedoopt naar den zoon van Mathieu, die den eersten steen had gelegd: de bedrijfsruimte werd met dezen nieuwbouw niet minder dan 5800 vierkante meter vloeroppervlakte groter.
In de bovenste verdieping van dit nieuwe gebouw werd een personeelscantine ingericht. Voor het bedrijf was een cantine niet iets nieuws. Er was er voor het vele personeel, dat uit de omgeving kwam en 's middags overbleef, al eerder een geweest. Maar van de nieuwe cantine was uit een oogpunt van goede personeelszorg alle werk gemaakt. Ze was ruim, mooi en gezellig; en ze had een keukeninrichting, die met die van een behoorlijk hotel-restaurant kon wedijveren. Dat kwam bijzonder goed van pas toen ter aanvulling van de altijd teruglopende rantsoenen der levensmiddelenkaarten dagelijks van 1200 tot 1500 warme maaltijden werden verstrekt aan allen, die in de fabriek werkten. Deze cantine is met den Maartenbouw tijdens de gevechtshandelingen in het najaar van 1944 verwoest. Maar ze is door een nieuw afzonderlijk cantinegebouw vervangen, dat nog veel mooier is en ruimer, en veel beter ingericht; met alle accommodatie voor feestavonden en muziek- en toneeluitvoeringen. In 1943, toen een nieuwe waterpijpketel was geïnstalleerd, verrees de vijf en veertig meter hoge tweede schoorsteen. De eerste schoorsteen werd toen tot dezelfde hoogte opgetrokken, om met den ander dat tweelingpaar te vormen, dat, al van uit grote verte gezien, zo karakteristiek is in het silhouet van het gebouwengeheel. De beide schoorstenen hebben alle bombardementen en artillerievuur in september en oktober 1944 ongedeerd overleefd.
Nadat in 1938 de duizendste arbeider was ingeschreven, was de personeels-
| |
| |
| |
| |
sterkte snel blijven toenemen tot reeds 1435 in 1939, in één jaar tijds een groei tot bijna de helft meer. In de bezettingsjaren 1941 en 1942 liep het cijfer iets terug tot 1394 en 1283, om in 1943 weer te stijgen tot 1322. De ontwrichte productie stond toen niet meer in verhouding tot de personeelsbezetting. Maar in den wanhopigen toestand, waarin ons vaderland zich bevond, gold een sluitende bedrijfseconomie niet meer op de eerste plaats. Als afweer tegen de Duitse deportatie van arbeiders werden er baantjes gemaakt en onderduikers kregen werk in het bedrijf. Het maken van werkgelegenheid was in een grootbedrijf als dit altijd wel mogelijk: de splitsing van functies, houthakken toen de kolenvoorziening steeds slechter werd, het maken en onderhouden van verduisteringen voor de ontelbare ramen van de fabrieksgebouwen en kantoren; - zelfs tot het ontginnen van woesten grond nam men zijn toevlucht. Zo kon de bedrijfsleiding erin slagen de mensen te vrijwaren voor deportatie naar Duitsland.
In dit streven vond men steun bij de rijksbureaux voor de textiel, die samenwerkten met de bedrijven. De rijksbureaux voor handel en nijverheid hadden hun oorsprong in de kernbureaux, die de regering voor den oorlog gevormd had ter voorbereiding van de economische verdediging van de Nederlandse bevolking. De voorraden door regeringsaankopen voor deze verdediging opgeslagen hadden in het onzijdig Nederland schaarste moeten voorkomen. Nu vielen ze ten prooi aan de mateloze vorderingen van den bezetter, die wist dat hij in een uitstekend bevoorraad land kwam. Hij gebruikte de rijksbureaux als apparaten ter voorziening in de behoeften van de bezettende macht. De rijksbureaux hebben er hun strijd tegen gevochten. De voeding en de kleding van ons volk waren de hoofdvoorwaarden, die vervuld moesten worden, wilde ons vaderland zonder grote schade voor de volksgezondheid de bezetting overleven. Een tweede doel was de instandhouding van het productie-apparaat. Dat van de textielbedrijven moet tot de grootste van het land worden gerekend. Deze tweevoudige zorg hebben de rijksbureaux voor de textiel, waarmee ook de kousenindustrie te maken kreeg, nooit uit het oog verloren. Aan deze zorg wijdde dr. C.N.F. Swarttouw een dissertatie, die in opdracht van de regering tot een omvangrijk werk over het gehele onderwerp der textielvoorziening in den bezettingstijd werd uitgebreid. Het productieapparaat van de gezamenlijke Nederlandse textielnijverheid betekent een enorme waarde aan geïnvesteerd kapitaal. Maar meer nog betekent het aan productievermogen, waarmee het een
| |
| |
van de grondpijlers is van de nationale economie. De totale omzet over 1939 was, volgens de gegevens, van dr. Swarttouw, 900 millioen gulden. Uit sociaal oogpunt betekende instandhouding van dit apparaat de instandhouding der broodwinning van tweehonderdvijftig à drie honderd duizend mensen. Zijn de rijksbureaux er in geslaagd dit grote nationale belang te verdedigen tegen de afbraakpolitiek van den bezetter? Dr. Swarttouw waarschuwt voor de betrekkelijke betekenis, die gevolgtrekkingen uit cijfers hebben. Maar hij beantwoordt de vraag beslist niet ontkennend. Er werden tegen de rigoureusheid van den bezetter verliezen geleden. Maar er zijn evenzeer successen geboekt. De rijksbureaux vonden veel steun in de hechte industriële organisatie van de textielnijverheid: te samen weerden ze zo veel mogelijk de Duitse aanslagen af. Die aanvallen verscherpten in den nazomer van 1941, toen de moeilijkheden met de kolen en electriciteitsvoorziening begonnen. Binnen een paar weken was die voorziening het grote probleem, dat het bestaan van vele bedrijven bedreigde en de behoeftedekking van Nederland tot een laagterecord deed teruglopen. De Duitsers wilden de productie tot enkele grote bedrijven concentreren en de andere stilleggen. De concentratie van de productie, het sluiten van bedrijven, de afvoer van het personeel daarvan naar Duitsland, zo mogelijk gevolgd door het wegslepen van de industriële outillage met als einddoel beknotting van de Nederlandse industrie ten behoeve van de Duitse, ziedaar, aldus dr. Swarttouw, wat de bezetter voor had met de scherpe rantsoenering van het kolenverbruik. In den strijd tegen deze Duitse eisen was het krijgen van uitstel, het manipuleren met den tijd een van de meest gebruikte wapens. Het rijksbureau voor de textiel bereikte een uitstel van de concentratie in de tricotage-industrie, waartoe ook de kousenbreierijen behoorden, tot juni 1942. Er werd sterk de nadruk op gelegd, dat door de lichte
apparatuur van deze bedrijven de concentratie toch maar weinig zou bijdragen tot de bezuiniging op het verbruik van kolen en electriciteit. Toen in augustus 1942 de Duitsers eindelijk de concrete opdracht tot de concentratie gaven, die nu vóór 1 oktober haar beslag moest hebben, delegeerde het rijksbureau, om opnieuw tijd te winnen, de zaak naar de betrokken vakgroep. Deze kwam, zoals trouwens ook van haar verwacht werd, niet tot resultaat. Door de Duitsers voortdurend maar te wijzen op het ingewikkelde van de geschiedenis kon men de zaak blijven rekken tot augustus 1943, een uitstel in zijn geheel van meer dan twee jaar. Bij de beslissing die toen viel werden er van de 185 bedrijven 50 stilgelegd, die 11 procent uitmaakten van de gezamenlijke capaciteit. De stilgelegde bedrijven waren met een zekeren toe- | |
| |
leg van sanering gekozen, het waren bedrijven die geen artikelen konden maken, welke aan kwaliteitseisen voldeden. Bij een tweede concentratiegolf werden nog zeventien bedrijven stilgelegd, waardoor het percentage van de totale stilgelegde capaciteit 15 werd. De concentratie had daarmee nog een relatief geringen omvang. Fabrieken van kousen en sokken werden er weinig door belast. Voor de cottonkousenindustrie had bij het rijksbureau bijzonder het belang gegolden van het behoud der uiterst waardevolle machine installaties en het hier houden van de hooggeschoolde arbeiders, die eraan werkten.
Het bedrijf in Schijndel schrijft de gelukkige omstandigheid, dat het de hele bezetting door het volledige personeel kon handhaven aan de medewerking toe, die het van de rijksbureaux ondervond. Het is dank verschuldigd aan de heren J.A. Panhuyzen, directeur van het rijkstextielbureau te Arnhem, dat hoofdzakelijk de kunstzijden garens distribueerde, mr. B.J.M. van Spaendonck, directeur van het rijksbureau voor wol en lompen in Tilburg, dat voor de verdeling van de wollen garens zorg droeg, en H.G. Hey, directeur van het rijksbureau Distex, dat de textieldistributie beheerde.
De personeelshandhaving en het voortgaan van de productie in het Schijndelse bedrijf zijn leerzaam te toetsen aan het kolen en electriciteitsverbruik gedurende de bezettingsjaren. In 1939, het jaar van de maximale personeelsbezetting van 1435, gebruikte het bedrijf 2650 ton steenkool en 1 150 200 kW electriciteit, met een motorenaantal van 276. In 1940, met het begin van de bezetting in de meimaand, verminderde het kolenverbruik tot 2418 ton; maar het electriciteitsverbruik steeg tot 1 174500 kW met een motorenaantal van 274. In de bezettingsjaren 1941, 1942 en 1943 liep het kolenverbruik terug tot respectievelijk 1606; 948 en 1020 ton, een daling tot minder dan 40 procent van het verbruik over 1939. Het electriciteitsverbruik was in dezelfde jaren, met 338 en 342 motoren: 1 033000, 1 039 100 en 923 650 kW. In deze jaren werd met hout bijgestookt. Het was in den tijd, dat ook het vervoersprobleem zo formidabel was met de houtgasgeneratoren op de auto's, waarbij de pook te pas kwam. Ter vergelijking met de cijfers van het energiegebruik in de bezettingsjaren mogen hier de cijfers volgen over 1954, toen er twee duizend mensen werkten in de fabriek. Het bedrijf gebruikte dat jaar 3948 ton kolen, bijna het dubbele van 1939 en meer dan het viervoudige van 1942, en 2 902 406 kW electriciteit, met een motorenaantal van 692, een verbruik, dat zowat het drievoudige van dat der middelste bezettingsjaren is.
In 1940 was het bedrijf vijfentwintig jaar in Schijndel gevestigd. Met dit
| |
| |
jubileum viel dat van den heer Harry Jansen samen, die vijfentwintig jaar directeur en firmant was geweest. Hij had zich in die vijf en twintig jaar ‘zijn koninkrijk van den arbeid’ gebouwd in het vervullen der grootse taak, van een bescheiden begonnen bedrijf een mooi, modern grootbedrijf te maken, waarin een hele gemeenschap van mensen met vreugde haar werk doet. Mijnheer Harry was bij zijn mensen zeer geliefd en men had het feest graag gevierd. Maar over dit mooie moderne grootbedrijf, evenals over heel ons leven, lag die benauwende druk van een vreugdebenemende, knevelende bezetting. De tijd was te somber voor feest. Het werd daarom eerst in 1941 in een huiselijke, stille plechtigheid gevierd. De Kamer voor koophandel en fabrieken te 's Hertogenbosch verleende den jubilerenden directeur in Schijndel voor zijn grote verdiensten den zilveren erepenning der kamer. De heer Jos Meyring kwam de onderscheiding op den feestdag overhandigen. Het personeel kreeg een treffend deel in het zilveren jubileum. De directie schonk f 35000,- ter storting in het door haar gestichte bedrijfspensioenfonds.
De jaren 1943 en 1944, waarin de Duitse bezetting hoe langer hoe meer een moorddadig schrikbewind werd, verliepen voor het bedrijf minder rustig dan de eerste drie bezettingsjaren. De geest onder het personeel was uitstekend. Het was trouw aan het bedrijf en afkerig van den bezetter in een groeiend patriottisme, waarin we ons tegen de Duitse denationaliseringspogingen te weer stelden. Men liet zich door de levensvervalsing en het leugen gerief der leuzen van het afschuwelijke nationaal socialisme niet van de wijs brengen. Het Nederlandse arbeidsfront legde een gedwongen personeelsvergadering op, alle arbeiders en arbeidsters moesten komen. Aan de letter van het bevel werd gehoorzaamd. Van zijn opdracht de bijeenkomst te openen kweet Harry Jansen zich met de woorden: ‘Ik ben gedwongen, deze bijeenkomst te openen; hiermee heb ik gezegd’. Het personeel keerde zich daarop met den rug naar den spreker, die voor het houden van een rede was overgekomen. Deze deed precies het verkeerde, om zijn figuur te redden. Hij barstte in scheldtirades los, en verloor het helemaal. Toen hij uitgeraasd was keerden zijn onvrijwillige toehoorders zich weer naar hem om en kreeg hij gelegenheid hun in het gezicht te zien. Het slot werd een demonstratie van aanhankelijkheid aan de directie, die aller vertrouwen had. Het arbeidsfront was zulke échecs gewend. Niettemin probeerde het nog indruk te maken met allerlei dreigementen. Geen van die bedreigingen is echter uitgevoerd. En verdere pogingen om de mensen in Schijndel voor de nieuwe orde te winnen zijn niet gedaan.
| |
| |
De steeds scherper dwangmaatregelen van den bezetter ter registrering van de arbeiders voor Arbeitseinsatz en deportaties vergden van de leiding van een grootbedrijf veel tact en omzichtigheid. Het behoedzame beleid wist ongelukken te voorkomen.
In de zorgen van de nijpende schaarste kreeg het personeel wat opluchting doordat het altijd op bescheiden wijze in de gelegenheid werd gesteld, sokken en kousen te kopen. Men kon die voor zichzelf en het gezin gebruiken, maar ze waren ook een zeer gewild artikel in den ruilhandel. De herinnering hieraan leeft voort in den naam, dien men aan dien tijd gaf: de linkse periode.
De staking na het terugroepen van de Nederlandse voormalige soldaten in Duitse krijgsgevangenschap in mei 1943 had ook hier haar weerslag. De Duitsers waren volkomen verrast door den omvang, dien ze aannam. Als een golf verspreidde ze zich over het hele land. Ze werd in het bange vooruitzicht van wat ze aan bloed zou kosten door ons volk gevoeld als een voorspel van den dag, waarop de tyrannie voor goed zou worden afgeschud. De sommaties aan de arbeiders, om aan het werk te gaan, hielpen niet. Toen barstte een onbarmhartige standrecht-terreur los. De kranten brachten lange lijsten van executies. Bij Philips in Eindhoven werd op een fabrieksterrein een aantal arbeiders neergeschoten. De bewakingsdienst van de fabriek weigerde de bloemen weg te nemen, die een paar dagen later een meisje neerlegde op de plaats, waar de mannen waren gevallen; de bloemen werden toen door de Duitse Werkschutz verwijderd. In de Schijndelse kousenfabriek deelden de arbeiders in dit massale verzet tegen de ondraaglijkheid van het Duitse juk: ook zij gingen allen in staking. De willekeurige standrecht-terreur eiste hier geen slachtoffers. Maar de Duitsers dreven de mannen en jongens en meisjes met de bajonet op het geweer de fabriek in.
Ook nog op andere wijze nam het bedrijf deel aan het actieve verzet tegen den vijand. De illegale strijders van Schijndel zouden er hun hoofdkwartier vestigen. De bedrijfsleiding slaagde erin contact op te nemen met het gijzelaarskamp in Sint Michielsgestel voor allerlei handreikingen en hulpverleningen. Het lukte de directie met vertrouwensmannen van de gijzelaars samenkomsten te hebben buiten het kamp, op plaatsen waarheen ze hen onder voorwendsels, die de kampleiding misleidden, wist te doen overbrengen. Van deze plaatsen van samenkomst zijn verschillenden van deze vertrouwensmannen, o.a. professor
| |
| |
Schermerhorn, de eerste minister-president in het bevrijde Nederland, per auto naar het kantoor van de fabriek meegenomen, om daar door middel van een geheime telefooninstallatie politieke contacten levendig te houden en de eerste maatregelen te bespreken voor de constellatie in het Nederland van na den oorlog.
Toen kwam de dag van de invasie der Amerikaanse en Engelse legers in Noord Frankrijk. De Duitse berichtgeving ontkende het slagen van de grootse onderneming. Maar uit de Londense berichtgeving wist men beter. Al gauw tekende men op de kaart met vlaggetjes de vorderingen van de geallieerden bij de Seinemonding aan. Engelse vliegers strooiden boven Nederland Ger brandy's boodschap uit. Ze sprak van de siddering van ontroering, die door ons heenging, nu de geallieerde mokerslag op Hitlers Atlantikwal was neergekomen. Gerbrandy waarschuwde: geen daden van openlijk geweld, want de represailles van de Duitsers, wier dagen geteld waren, zouden vreselijk zijn, en buiten elke verhouding onschuldigen treffen. Maar wel passief verzet, en wachten op het woord, wanneer krachtiger actie werd verwacht.
Na D-day was er in de Schijndelse fabriek geen sprake meer van enig geregeld bedrijfsleven. De toenemende geallieerde bombardementen, de Duitse V-1's, die in Engeland en langs de Franse kust Montgomery's leger van zijn bevoorrading moesten afsnijden, opdat de Duitsers, zoals hun bericht luidde ‘het automatisch zouden kunnen oprollen’, noodzaakten tot ingespannen beveiligingswerk. De schuilkelders werden voor langduriger verblijf ingericht. Er werden oefeningen gehouden in het snel bereiken van deze kelders. Op een van de betonbouwen had de Schijndelse luchtbeschermingsdienst zijn uitkijk- | |
| |
post, om bij naderend gevaar de loeiende alarmsirenes te doen horen. Ze waarschuwden dikwijls. Overal moesten reserves worden aangelegd van zand, van carton, van stuthout, van allerlei andere materialen, die dienstig konden zijn als er een ramp gebeurde. Dit alles vergde veel inspanning. Productie was helemaal nevenzaak geworden. Er golden nu heel andere dingen. En sterker dan alles was de spanning van het wachten op de vrijheid, die in aantocht was.
Montgomery's legers, die Hitler automatisch had willen oprollen, naderden zegevierend en rolden de Duitse legers voor zich uit. Den vijf den en zesden september zag ook Schijndel hun panische vlucht in auto's, in vrachtwagens, op karren, op fietsen, in autobussen met Franse en Belgische routenamen, op gemeentelijke reinigingswagens van Franse en Vlaamse steden, op elk voertuig wat ze te pakken hadden kunnen krijgen om een ijlings heenkomen te zoeken. Zij die met den bezetter hadden geheuld maakten zich in allerijl uit de voeten op dien dag der verwarring, die als dolle Dinsdag bekend gebleven is. De regering in Londen had de spoorwegstaking bevolen, en de spoorwegmannen hadden gehoorzaamd: geen trein reed meer. De burgemeesters doken onder, om Duitse gevangenschap te ontgaan. In Schijndel werd de heer Harry Jansen, die wethouder en loco-burgemeester was, nu waarnemend burgemeester. Hij kreeg daarmee al de zorg van het burgervaderschap in de moeilijkste dagen die Schijndel zou kennen toen het in de frontlijn kwam en daar een maand lang in zou blijven. De eerste noodkaarten voor levensmiddelen werden uitgedeeld, want de kringbureaux van de distributie konden de dorpen niet meer bereiken.
De Amerikaanse en Engelse legers stormden door België. Den 11 den september passeerden de eerste geallieerde patrouilles de Nederlandse grens. Den vijftienden september trok het eerste Amerikaanse leger Maastricht binnen, het tweede Engelse leger Valkenswaard. Door de radio hoorde men één luide jubeling, nu de bevrijdende legers den vaderlandsen grond hadden betreden. Na het passeren van het Maas-Scheldekanaal dreven de Amerikanen een wig naar de Nederlandse rivierovergangen, om bij Arnhem aan de overzijde van den Rijn den toegang tot Duitsland te vinden. Hiervoor werden luchtlandingstroepen ingezet, die daalden langs den helen weg uit het zuiden tot Arnhem en Nijmegen toe, om den corridor te vormen, waarlangs het tankleger oprukken zou. Ook boven Schijndel vlogen veel vliegtuigen met de slepen van gliders achter zich aan. Den 17 den september waren er meer in de lucht dan tevoren, en in het dorp waren de mensen er getuige van, hoe plotseling in dien zonnigen
| |
| |

H.P.C. Jansen * 24 april 1896 † 2 december 1950
| |
| |
najaarshemel, die vol was van een zwaar geronk, honderden parachutes klein als stippen neerdwarrelden en zich openvouwden als was het een verrassend spel van Japans vuurwerk. Het was een grootse aanblik, maar een spel was het allerminst. Het was een onderneming van verbeten ernst, een neerkomen van tot de tanden gewapende mannen, die een hachelijke taak kregen in het vol vijanden zittende gebied. In Schijndel waren er veel gedaald in de Koevering, waar ze zich snel groepeerden. De mensen gingen er 's avonds opgewonden naar kijken, niet anders denkend dan dat het begin van de bevrijding was gemaakt. Ze werden er zó onthaald op lang ontbeerde heerlijkheden als thee, koffie, cigaretten, chocolade en op uitgedeelde parachutes, dat velen, bang eraan tekort te komen, er met bakfietsen en karren op uittrokken. De parachutes moesten later op het gemeentehuis worden ingeleverd. 's Avonds slopen de Duitsers het dorp weer binnen. Schijndel kwam aan den rand te liggen van den corridor, waarlangs het tankleger de luchtlandingstroepen zou volgen en dat, helaas, voor de Rijnbrug bij Arnhem te laat kwam. Maar de Waalbrug bij Nijmegen werd niet meer prijsgegeven. De dorpen Veghel, Sint Oedenrode en Uden werden bevrijd. In Schijndel twijfelde men er niet meer aan, het was een kwestie van een dag, dat men in den feestjubel van de bevrijde strook zou delen. De eerste onzekerheid duurde tot 22 september. Al dien tijd zat men met de Duitsers, die van de spoorlijn Boxtel-Gennep een strategisch punt maakten voor hun tegenacties, zodat het dorp in de onmiddellijke frontlinie bleef en voortdurend onder vuur lag. In het Sint Lidwinagesticht en in de kousenfabriek werden centra ingericht voor de vluchtelingen, die hun huizen in het onmiddellijke gevechtsgebied hadden moeten ontruimen.
Maar den 22sten september 's morgens kwamen de Amerikanen. Zij bevrijdden inderdaad het dorp. Zij maakten 300 Duitsers krijgsgevangen en brachten die naar de kousenfabriek van Jansen de Wit, want daar hadden de ondergrondse strijders, die nu in verbinding met de Amerikanen openbaar optraden, hun hoofdkwartier. Daar zaten en lagen nu de Duitsers op en rond de trappen van het filtergebouw, vermoeid, haveloos, zonder helm, zonder koppelriem en geweer. Als men ze in die dagen zo zag wekten ze altijd de herinnering op aan de verzekering van Hitler tot de wereld: ‘wo der Deutsche Soldat steht kommt kein ander.’ Maar de mensen in Schijndel hadden toch het onbehaaglijke gevoel, dat ze niet echt bevrijd waren. De Amerikanen waren met te weinigen. 's Avonds maakten ze een plotselinge haast met de registrering en het afvoeren van hun gevangenen. De Duitsers konden niet in Schijndel blijven, de mannen van de
| |
| |
illegaliteit moesten hen naar Veghel brengen. En toen trokken ook de Amerikanen af en lieten het dorp achter als het niemandsland, waarin gauw genoeg weer Duitse troepen terugkeerden. Geen soldaten van de Wehrmacht nu, bij wie de verschijnselen van oorlogsmoeheid duidelijk waren, maar fanatieke SS-ers en Falschirmjäger met artillerie, luchtafweer- en antitankgeschut. Hiermee begonnen de vier weken, die de Schijndelse bevolking later de vier granaatweken zou noemen, vier weken van onbeschrijfelijke oorlogsellende, verwoestingen, branden, evacueren, achterlaten van have en goed, dat door de Duitsers in een onbeteugelden Strassenraub werd vernield en geroofd, en angstig en onzeker leven in volgepropte schuilkelders.
De nieuwe Duitse troepen bezetten ook de kousenfabriek. Ze richtten de hoge betongebouwen als uitkijkposten in en op de platte daken plaatsten ze hun afweergeschut, waarmee ze de fabriek tot doelwit van geallieerde luchtaanvallen maakten. De evacué's waren uit de schuilkelders gezet als represaille, zogenaamd omdat een Duits officier door burgers zou zijn doodgeschoten: de fabriek en de omgeving moesten worden ontruimd. De waarnemende burgemeester, wien het bevel was medegedeeld, moest het aan de mensen gaan zeggen. Voortdurend trouwens zou hij in de komende weken de zorgen hebben voor evacué's, voor de voedselvoorziening onder de moeilijkste omstandigheden, voor hulpverlening aan de volkomen ontwrichte gemeente, waarbij hij zich uitsloofde, om het leed zoveel mogelijk te verzachten. De vluchtelingen uit den schuilkelder van de kousenfabriek zochten toevlucht in het noordelijke deel van de gemeente of trokken weg naar de dorpen in de buurt, den Dungen, Gemonde, Sint Michielsgestel, die de Schijndelse mensen zoveel mogelijk hielpen. De evacué's, die in Schijndel zelf onderdak vonden, waar de mensen allemaal hun best deden voor elkaar, hadden toch weer een onzeker lot. Want dan werd dit, dan weer dat gedeelte van de gemeente ontruimd, en alle huizen lagen telkens onder het vuur van vernielende beschietingen. De platbranderijen van Maarten van Rossem, waar de Schijndelse geschiedenis van meespreekt, waren van een barbaarser tijd, en de moderne oorlog is ook technisch methodischer dan de woeste beschietingen van Staatsen en Spanjaarden en Fransen. De tanks, zegt men, konden met meetkundige instrumenten nauwkeurig het aangegeven doel zoeken. Langs den corridor was veel Duits geschut te zien, dat recht in de loop was getroffen, die gespleten neerhing als de verstijf de schil van een ontvelde banaan. Maar deze voltreffer was zelden het eerste schot geweest. Gewoonlijk waren er enige aan voorafge- | |
| |
gaan, die de omgeving hadden
afgetast; en de omgeving was die van kwetsbare dorpshuizen.
Op 26 september teisterde een zwaar bombardement het dorp. De kousenfabriek, waarin de Duitsers zaten en waar het luchtafweergeschut op het dak stond, was natuurlijk ook het doel van de vliegers. Ze kreeg zware slagen te verduren. Het kantoorgebouw, de magazijnen, de vormerij, de opslagplaatsen vlogen in brand. In het dorp, dat onder het bombardement ontredderd lag, kon geen hulp worden ingeroepen tegen het vernielende vuur. Er was geen water en er waren geen brandblusmiddelen. Lijdzaam moest men toezien, hoe het vuur het grote werk verwoestte, dat door zoveler arbeid met inspanning van alle krachten van jaar op jaar was tot stand gebracht. Wat het vuur nog had gespaard, werd later vernield door de granaten-regens. Puin van instortende muren en zolderingen viel over de machines heen. Het werd één vreselijke ravage, die blootgesteld werd aan weer en wind. De machines werden gehavend en ontzet door voltreffers en roestten in de regens. Kousen, sokken, naalden, verfstoffen, meubels, schrijfmachines, het was een ontredderde inventaris, die de buit van de Duitsers werd; ze roofden elk ding, wat maar van hun gading kon zijn. Ze hadden er volledig vrij spel in, want na 1 oktober mocht niemand meer in de fabriek komen, die te dicht bij de frontlijn lag. Er zat niets anders op dan gelaten van verre aan te zien, hoe in korten tijd werd verwoest wat in lange jaren was opgebouwd.
In het dorp hadden het bombardement en het granaatvuur ontzettende vernielingen aangericht. De Duitse evacuatiebevelen volgden elkander op. Ongeveer 2200 mensen evacueerden naar de omliggende bevrijde dorpen. Anderen, die uit hun huis moesten, bleven in Schijndel. In kelders en sousterrain van het moederhuis der Zusters en het Sint Lidwinagesticht vonden naar schatting zevenhonderd gevluchten verblijf. Het zat er volgepropt. Bovendien verbleven er een tijdlang tien Duitsers, die er kamers vorderden en beslag legden op de keuken. Tijdens de eerste gevechten hadden de Amerikanen twee van hun eigen gewonden in het ziekenhuis gebracht en ook Duitse gewonden, die ze gevangen hadden genomen, en bij wie ze een Duits officier van gezondheid hadden achtergelaten. Na de daarop gevolgde ontwikkeling van den strijd moesten nu de Amerikaanse gewonden angstvallig voor de Duitsers verborgen worden gehouden. Bewonderenswaardig zijn de rustige moed, de practische zin en de doortastendheid, waarmee de zusters het
| |
| |
werk deden voor die te hoop gedreven vluchtelingen. Ze brachten grondig orde en regel in de overvolle noodverblijven en maakten een dagindeling, waaraan ieder van deze samengeschoolde gemeenschap zich had te houden. Niet minder bewonderenswaardig is de kalme onverschrokkenheid, die zij in dit gevaarlijke trefpunt van twee vijandelijke machten aan den dag legden. Men kan het lezen uit het dagboek van een van de zusters, waaruit een aantal bladzijden is opgenomen in het geschriftje: ‘Schijndel in de Frontlijn’. Niet alleen de gewonde Amerikanen moesten voor de Duitsers verborgen worden gehouden, er waren ook nog tien Amerikaanse piloten binnengebracht, die door de mannen van het verzet in een bos, waar ze zich schuil hielden, waren aangetroffen. Zelfs de wapens van deze piloten mochten worden opgehaald, om in het moederhuis te worden verstopt. Door de bemiddeling van de verzetstrijders stonden de Amerikanen van Sint Lidwina in verbinding met hun hoofdkwartier. Daaraan danken wij het, zegt de vertellende zuster in haar dagboek, dat het gesticht behouden bleef. Want de Amerikanen lieten later de zusters een kaart zien, waarop Sint Lidwina met een roden cirkel stond aangetekend als een plaats, die absoluut moest worden gespaard. De toon in deze dagboekbladen is treffend; hij is warmgestemd waar hij van medeleven met alle ellende spreekt, en tegelijkertijd nuchter, lakoniek en van een ontspannenden humor. Twee gesneuvelden werden in Sint Lidwina binnengebracht, een reus van een Canadees en een schriele kleine Duitser. Broederlijk worden ze naast elkaar gelegd, broederlijk worden ze in een en hetzelfde ‘dubbel-lang’ graf op het Boschwegse kerkhof begraven. Gewonde Amerikanen en Duitsers gaan opmerkelijk vriendschappelijk met elkaar om. Het dagboek spreekt van een paar ‘arme kerels van Oostenrijkers’, ze krijgen in Sint Lidwina een warm bad en een goed ontbijt. Als de tien Duitsers er zijn willen de officieren van
gezondheid het hele ziekenhuis zien. Het wordt hun vriendelijk toegestaan. Maar bij de kamerdeur van de gewonde Amerikanen bidt de begeleidende zuster: ‘O, onze Amerikanen, Sint Jozef, zorg!’ Ze zegt de Duitsers, dat dit de kraamkamer is. Twee verpleegsters, die dit horen, hebben het onmiddellijk door. Ze pakken in de gang bij de lift, waar veiligheidshalve de babies staan, er twee uit de wieg en gaan er de kamer van de Amerikanen mee binnen; - de Duitsers trekken zich bescheiden terug. Maar daarbinnen hebben de Amerikanen, als het hun uitgelegd is, het hoogste pleizier en smoren hun onbedaarlijken lach onder de dekens. In deze dagboekbladen van een kloosterzuster staan geen hatelijkheden tegen de Duitsers. Maar wel wordt een onder- | |
| |
scheid aangetekend. Als de Duitsers vertrekken nemen ze ‘per vergissing’ het geleende tafelgerief mee en een dure infrarode lamp. De Amerikanen echter brengen uit dank een lading medicamenten, verbandstoffen, zeep en verplegingsartikelen. En de Engelsen doen dat later nog eens over.
Want de woestijnratten en de 51ste Highland division van Montgomery's vermaarde achtste leger bevrijdden in een aanval op den Bosch den 23sten oktober eindelijk Schijndel, nadat ze tevoren met tweehonderd vuurmonden een verwoestend spervuur op het dorp hadden gelegd. De oorlogscorrespondent van de Daily Herald schreef in zijn blad van 24 oktober: ‘Toen we met de jeep Schijndel binnenreden zagen we, welk een kracht er stak in onze artillerie. Geen huis was onbeschadigd. De kerktoren was kapotgeschoten, de kousenfabriek had het er niet veel beter afgebracht, en heel wat huizen waren eenvoudigweg losse brokken ruwe steen.’
Tussen 20 september en 23 oktober waren in het dorp zesenzeventig burgers gedood. Er waren 286 huizen totaal verwoest, 264 waren zwaar en 473 licht beschadigd en bij 586 huizen beperkte de schade zich tot vernielde ruiten. Kerk, toren en klooster in de zwaar geteisterde Wijbosch waren puinhopen. Het Schijndelse raadhuis, in de negentiende eeuw als het mooiste van de ganse omgeving geprezen, was een ruïne. Maar temidden van alle rouw en van alle troosteloze puinhopen barstte toch de jubel over de bevrijding los. Men zag dat overal in de dorpen in en langs den corridor, een niet te bedwingen vreugde, verbeten soms, als die van de boeren, die van oogst, van have en goed beroofd, op het puin van hun huis in uitbundige blijdschap de weer vrije Nederlandse vlag plantten. Want de vrijheid had dat bedwelmende, waarvan een dichter in den benauwenden bezettingstijd geschreven had: - men zou ze eenmaal drinken, men zou ze eten als goed brood.
De onverschrokken overste van het Sint Lidwinagesticht, Moeder Veronica, in de wereld mejuffrouw H. Seelen geboortig uit Deurne, ontving na den oorlog bij beschikking van de Head Quarters U.S. Forces de onderscheiding van de Medal of Freedom voor de uitzonderlijke waardevolle diensten, gedurende de periode van 18 september tot 27 oktober 1944 aan de Verenigde Staten bewezen in hun oorlog tegen den vijand op het Europese Vasteland. Ook van Nederlandse zijde werden haar verdiensten erkend: 13 september 1946 werd zij benoemd tot ridder in de orde van Oranje Nassau.
Zuster Teresa, in de wereld mejuffrouw Maria Theresa Rutten, die in die bewogen dagen de tolk was geweest ontving een vererend schrijven van generaal
| |
| |
Eisenhower, waarin deze haar den dank van den President der Verenigde Staten overbracht voor haar hulp bij het ontsnappen van geallieerde vliegers.
De kousenfabriek van Jansen de Wit was er verschrikkelijk aan toe. Toen zij, wier levenswerk deze fabriek was, tot de ravage konden doordringen, kneep de aanblik hun hart te samen. Als men de foto's ziet van de ontzettende chaos, van den warhoop van bergen puin en gebarsten leidingen, vloeren van neergeplofte verdiepingen, kapotte doorschoten en roestende machines, kromgetrokken verwrongen stalen balken, dan begrijpt men niet, hoe de menselijke moed te vinden was, hieraan nog te beginnen. De fabriek bewees inderdaad, welke kracht er stak in de Engelse artillerie. En ze bewees, welke kracht er stak in de verniel- en roofzucht van de Duitsers. Alles wat bruikbaar was hadden ze meegenomen. In de magazijnen, waar men een millioen paar kousen had teruggehouden om ze na de bevrijding ter beschikking te hebben voor de bevolking, was geen kous meer te bekennen. Alles was verbrand en waar het vuur niet had gewoed was alles geroofd, tot het laatste toe. Verfstoffen, grondstoffen, alles was weg, in 't vuur vernield of geplunderd. Toen men in het dorp zich er rekenschap van gaf, hoe het met de fabriek gesteld was ging de mare: Jansen de Wit is van de kaart.
Maar Jansen de Wit was toch niet van de kaart. In die dagen hoorden we altijd, dat Nederland herrijzen zou. Het klonk als een rhetorische leus, die we nodig hadden ter eigen bemoediging. Maar Nederland ging inderdaad onmiddellijk aan den slag, om uit de ontreddering te komen. En ook bij Jansen de Wit deed men dat. Nadat aan het personeel het achterstallige loon over zes weken gedwongen werkloosheid was uitbetaald en de kolenvoorraad van de fabriek
| |
| |
onder de bevolking van Schijndel was gedistribueerd, werd nog in de oktoberdagen met het opruimingswerk begonnen. De eerste arbeidersploegen baanden zich een weg door het puin. Ze brachten er zelf hun werktuigen en bijlen voor mee en slepen ze scherp op een handdraaisteen. De andere arbeiders bleven die eerste dagen nog thuis, ze waren daar hard nodig voor het herstelwerk aan hun deerlijk gehavende woningen. In de bouwvallen der garages van de fabriek herstelden mannen van de R.E.M.I., de Royal Electrical Mechanical Engineers, Engelse tanks en pantserwagens. Ook de Royal Pioneers hadden hier hun werkplaatsen; de fabriek was het centrum, van waaruit de aanleg van het grote Schijndelse vliegveld werd geleid. In drie weken hadden de vijfhonderd Royal Engineers dit vliegveld klaar. Hier stegen de vliegtuigen op voor de verkennings- en aanvalsvluchten, ter voorbereiding van den doorstoot over den Rijn. In de Schijndelse dorpsstraten veegden bulldozers het puin opzij. De wegen werden breder gemaakt en verhard. Het gehavende en nauwelijks nog bewoonbare Schijndel werd een belangrijk strategisch voorbereidingspunt in de grootse onderneming van de verbonden legers, die langs zeventig Rijnovergangen Duitsland zouden binnenstromen en de Duitse ineenstorting in het westen zouden voltrekken.
Naarmate de arbeiders van Jansen de Wit thuis de boel dicht en weer een beetje bewoonbaar hadden gemaakt, kwamen ze in groter getale naar de fabriek, om daar het werk aan te pakken. Voor den herstelarbeid werden voorlopig driehonderd arbeiders in dienst genomen. In het stilliggende bedrijf kon natuurlijk niet het hele personeel aan het werk worden gezet. Velen hadden bij de distributie, bij de H.A.R.K., bij de Noodvoorziening Eindhoven en op het Schijndelse vliegveld een tijdelijke werkgelegenheid gevonden. De overigen werden met de vrouwen en de meisjes en het personeel van buiten de gemeente in een wachtgeldfonds ondergebracht.
Toen de eerste balans van de vernielingen werd opgemaalt bleek, dat van verschillende gebouwen alleen nog maar het skelet overeind stond: een fabrieksruimte van 8800 vierkante meter vloeroppervlakte, was verloren gegaan. Van de kantoren was niets overeind gebleven, alle administratiebescheiden en personeelsarchieven waren verbrand, en er was geen schrijfmachine, geen blocnote en geen potloodje meer. Als een kleine bunker stond midden in de ruïne de geblakerde kluis: er werd een boekhoudmachine in aangetroffen, die binnen de kluiswanden de ramp had overleefd. De productiegebouwen van het bedrijf
| |
| |

Na de bevrijding, 23 oktober 1944
| |
| |
als ketelhuis en filtergebouw waren niet onherstelbaar beschadigd. Van hieruit werd het herstelwerk aangevangen. Ondanks de invallende novemberkou en gebrek aan ieder hulpmiddel zetten de arbeiders door. Toen kreeg men welkome hulp uit Turnhout. Het bedrijf daar had niet geleden en werkte weer. Toen ze er uit de radioberichten van Schijndels bevrijding hadden gehoord waren ze eens poolshoogte komen nemen en hadden den ontstellenden toestand van de Schijndelse fabriek gezien. Ze stuurden uit België gereedschappen en vooral veel glas en stopverf. Het militair gezag, dat zijn hoofdzetel in Brussel had, werkte mee en zorgde voor ruime glastoewijzingen, waarvan niet alleen de fabriek profiteerde. Mijnheer Harry, wien na de bevrijding verzocht was als waarnemend burgemeester van Schijndel aan te blijven, zorgde, dat uit de Belgische glaszendingen ook de zwaar getroffenen in de gemeente werden geholpen. De firma van de Kamp in Sint Oedenrode sprong bij met werktuigen en opruimingsgereedschap. Dit alles verhoogde het enthousiasme van de arbeiders en al na enkele weken was de aanblik van de fabriek minder troosteloos. De silhouet van de gebouwen was gebleven en tekende zich tegen den hemel af: en daar rezen altijd nog de beide schoorstenen boven uit, die wonder boven wonder overeind waren gebleven. Ze hadden midden in het geweld gestaan; de granaten hadden langs hen heen gefloten. Zij waren rossig geweest van den brandgloed en hadden omhuld gestaan van den dichten rook der vlammen. Ze hadden in de zwartgeblakerde puinhopen en in de jammerlijke roestige onttakeling daarbeneden neergekeken. Ze waren blijven staan als het zinnebeeld van de onwrikbaarheid, waarmee het in zijn levensnerven geschokte bedrijf op zijn grondvesten bleef. Ze waren de van verre zichtbare bakens en richtingwijzers gebleven voor het bedrijf, dat niet van de kaart was. Ze waren getuige van het moeizame en langzaam vorderende herstel van het bedrijf. Ze bleven de wachters ervan nu
het uit den chaos herrees en de gaafheid herwinnen zou van het imposante geheel, dat het eens was en waarboven zij weldra hun trage, lange rookpluim weer zouden zenden, ten teken dat de bedrijfsarbeid daarbeneden in zijn rusteloosheid weer voor immer was hervat.
De arbeiders, dag in dag uit bezig met het herstel, kregen het koud toen de winter inzette. Ze waren vindingrijk genoeg, om geïmproviseerde kacheltjes te maken uit de oliedrums, zoals ze dat de Engelsen in hun werkplaatsen zagen doen; en het materiaal daarvoor was bij de Engelsen genoeg voorhanden. Toen staken, net als bij de bevrijders, gauw genoeg de kachelpijpen door de dichtgemaakte ramen. De stopverf van die dagen was niet zo best, hij hield niet tegen
| |
| |
de overdreunende V1's en hun explosies, zodat een onuitputtelijk geduld nodig was, om steeds weer opnieuw ruiten in te zetten, of triplex te timmeren als er geen glas was. In januari had men de daken toe en de ramen dicht. Nu waren koude en vocht geweerd en konden alle tijd en zorg besteed worden aan de vreselijk gehavende machines, die maandenlang aan weer en wind blootgesteld waren geweest. De machines zagen er zo uit dat het onbegonnen werk leek, ze onderhanden te nemen. Maar nu er tekening kwam in het herstelwerk, dacht men er niet aan, den moed op te geven. Wilde men de fabriek weer op gang krijgen, dan mocht geen moeite worden ontzien. En de arbeiders begonnen het eindeloze geduldswerk. Alle machines werden uit elkaar gehaald. De breiers waren nu poetsers. Met schuurpapier, met kaardenband werd er geschuurd, gewreven, gepoetst. Onderdeel voor onderdeel kreeg zijn grondige beurt. Naaldje voor naaldje uit de rondbreimachines en uit de lange kammen van de cottonmachines werd bekeken en gezuiverd. Elke dag opnieuw was een aaneenschakeling van bewijzen van wat menselijke arbeid en menselijke inspanning vermogen. Ook in de primitieve, nog provisorische kantoren werd hard gewerkt om zo gauw mogelijk klaar te zijn met de voortzetting van het bedrijf.
Het wachten was op electrischen stroom. Aanvankelijk had men een eigen stroomvoorziening geïnstalleerd, doch dra kreeg men van de P.N.E.M. een ruimere rantsoenering en toen ook de ketels weer in orde waren zonden de zwarte monden van de hoge schoorstenen hun rookpluim langs het silhouet der fabrieken, waarin het leven was teruggekeerd. En nu duurde het niet lang, of reeds draaide de eerste herstelde machine.
Die aanblik werkte aanstekelijk. Nu was er het tastbare bewijs, dat herstel wel degelijk mogelijk was. Met vernieuwden ijver werd het grote reinigingswerk voortgezet. De arbeiders waren maar van één gedachte vervuld: dat zo gauw mogelijk uit puin en stof en roest vandaan de machines weer zouden glimmen en zoemen en dat ze in een heldere werkplaats weer kousen en sokken zouden breien. Wat vroeger zo vanzelfsprekend leek, scheen nu een wonder, dat verwezenlijkt moest worden. Het was niet eens zoveel jaren geleden, dat de fabriek in haar eerste opkomst den tegenstand moest overwinnen van haar landelijke omgeving. Nu had die landelijke omgeving slechts één vrees gehad, dat de fabriek te zwaar getroffen zou zijn om nog verder voort te bestaan en haar omgeving ontvallen zou. De arbeiders waren bezield door de gedachte, dat dit, als het van hen afhing, nooit gebeuren zou. Zij hadden hun gehecht- | |
| |
heid aan de fabriek, die hen had geschoold, die hun het gevoel gaf nuttig te zijn en hun daarvoor een bestaan en welvaart verzekerde. Met niets ontziende toewijding gaven zij zich aan hun taak, het bedrijf in zijn gaafheid te herstellen en er het voortbestaan van te verzekeren, opdat het hun bestaan weer verzekeren zou. Het grote reinigingswerk werd bekroond door het eindelijke wonder, gelijk aan dat van de vroegere vanzelfsprekendheid: de eerste kous, die weer van de machine kwam. Dat was in april. Aan de toekomst van het bedrijf behoefde niet meer te worden getwijfeld.
De voorjaarslucht was vol van de belofte der naderende bevrijding van het ganse vaderland. De blijmare van de bevrijding ging van mond tot mond, van hart tot hart, dien buiïgen avond van den vijfden mei, toen aan gevel naast gevel de Nederlandse vlag zich ontvouwde; en nooit had zij zulke ontroerende kleuren. Bij Jansen de Wit werd de bevrijding gevierd. De vroegere vormerij, voor kort één troosteloze ravage van puin, rommel en verwrongen staalbalken, was nu de feestzaal, waar werd gedanst op de bedwelmende muziek van een draaiorgel. Liepen niet eens de Schijndelse meisjes van haar werk de straat op, als ze 't daar hoorden? Nu was het de fabriek binnengehaald om de dansmelodieën te spelen tot een feestelijk praeludium op het lied van den arbeid, dat weldra door de wijdgeopende poorten de meisjes weer naar haar werk zou doen gaan.
|
|