| |
| |
| |
Vijfde hoofdstuk
Uit puin opgeworsteld tot grootbedrijf en vertelling van den spinragteren kous
Naarmate de machines weer als nieuw uit de handen van de herstellers kwamen raakte de productie op dreef. Het werk vorderde goed. De breiers, die nu poetsers waren, spanden zich in, om zo gauw mogelijk weer breiers te zijn. De herstelarbeid aan de machines bewees, hoe vakbekwaam de arbeidersbezetting van het Schijndelse bedrijf was geworden. De fabriek zelf was scholing geweest, en ambachts- en nijverheidsonderwijs hadden groot werk gedaan onder deze Brabantse dorpsjongens; zij deden in bruikbaarheid voor de jongens in de stad niet onder. Nadat vroeger allerlei overwegingen tot de vestiging van het bedrijf in Schijndel hadden geleid, was die aanvankelijke tegenvaller der moeilijke aanpassing van de plattelandse arbeidsjeugd aan het industriële bedrijf langzaam in zijn tegendeel verkeerd. Men kon geen betere arbeiders wensen. Hun werk en inspanning hebben het snelle herstel van het bedrijf mogelijk gemaakt.
Door de vernieling aan machines en door de plundering van alle materialen was er een tekort aan alles. Zo gauw toen de regering met Dakota's voor verbindingen met het buitenland zorgde, vlogen de heren Jansen naar Engeland en Amerika, en naar Frankrijk en Zwitserland, om machineonderdelen te kopen en grote hoeveelheden naalden, die men bij tienduizenden nodig had. Geleidelijk aan kwamen de materiaalzendingen binnen, waarmee steeds meer machines weer bedrijfsklaar konden worden gemaakt. Het gebeurde, dat de monteurs uit twee machines, die elk voor zich niet bruikbaar meer waren te maken, met deze onderdelen één machine konden opbouwen.
De grondstoffen voor de kousen en sokken kreeg men uit de rayongarens van de A.K.U., uit de voorraden, die de Nederlandse regering in Londen had aangelegd, en uit de fijne Engelse garens, die alleen Manchester kon leveren. En dan zorgde ook de spinnerij in Geldrop weer volijverig, dat het op gang komende bedrijf in Schijndel over wollen garens kon beschikken.
Van het oorlogsgeweld had de Geldropse spinnerij niet noemenswaard geleden.
| |
| |
Ze hadden er flink wat glasschade gehad, maar dat was het ergste niet. Er waren ook een paar granaten gevallen op de fabriek, waarbij enkele machines waren getroffen, doch ook die schade bleek snel te herstellen. Bij de bevrijding hadden de geallieerde strijdkrachten de fabriek gevorderd. Daardoor had de productie korten tijd stilgelegen, maar nu was het bedrijf weer volop in gang. Het merkwaardige verschijnsel deed zich voor, dat de spinners door het verwerken van allerlei vervangingsstoffen, het spinnen van zuivere wol zo waren ontwend, dat ze het weer opnieuw moesten gaan leren. Ook de machines waren de zuivere wol ontwend; ze hadden zwaar geleden door al die kunstwol en gesneden rayonvezel en moesten grondig in de revisie, om overeenkomstig hun natuurlijke bestemming weer natuurwollen garens te spinnen.
Met verschijnselen als deze, die een invloed van den oorlog overhielden, was de nawerking vergelijkbaar van den ongunstigen invloed, dien de oorlogstijd op de mentaliteit van de mensen had gehad. Vertraging van de productie, het kunstmatig scheppen van baantjes, om zoveel mogelijk arbeiders aan den gang te houden, waren uitstekende verweermiddelen tegen den bezetter geweest. Maar nu waren die dingen uit den boze, en het kostte moeite om de arbeiders weer aan de totaal veranderde omstandigheden te doen wennen. Het soms op heel makkelijke manier geld verdienen, zoals dat in den bezettingstijd door den sluikhandel in de hand was gewerkt, had ook het plichtsgevoel aangetast, alsof men het begrip had verloren, dat het loon verdiend moet worden met gestadigen en ingespannen arbeid. Het behoorde tot de algemene verschijnselen, die men overal zag bij ons volk, de moeilijkheden van het vallen en opstaan bij den overgang van de ellende der bezetting naar een weer gewoon leven.
Uit de tijdens de bezetting al voorbereide vernieuwing der arbeidsverhoudingen in het na-oorlogse Nederland ontwikkelde zich een program van eisen, waaraan het bedrijf gevolg heeft gegeven in een veelzijdigen socialen opbouw. Hierover zal in bijzonderheden worden verteld in een aan dit onderwerp gewijd hoofdstuk.
Intussen nam van week tot week de productie toe. Kousen en sokken voor kinderen, herensokken, sportkousen en dameskousen werden het eerste jaar na de bevrijding weer met honderdduizendtallen gemaakt. Het half jaar van juni tot en met 31 december 1945 had al een productie van bijna een vierde van die van 1940. Het jaar daarop, 1946, waren er al weer 1116 arbeidskrachten in het bedrijf werkzaam, 714 mannen en 402 vrouwen. Het cijfer
| |
| |
liep snel op naar het maximale cijfer van het jaar vlak voor den oorlog. De productie steeg in 1946 tot reeds meer dan de helft van die van 1940. Het herstel van de productie zou zich in dit tempo niet kunnen blijven ontwikkelen, als men ook de verloren gegane ruimte niet terugkreeg. Men zat naar alle kanten te benauwd. In 1947 was men eindelijk zo ver, dat men aan het bouwen kon gaan. De eerste betonbouw werd in zijn geheel een verdieping hoger opgetrokken en er werd een linkervleugel naast gebouwd. Van de verloren gegane 8800 vierkante meter vloeroppervlakte had men er nu 2200 teruggewonnen, dat is precies een vierde. En in 1948 kwam er een einde aan het gesukkel met de kantoorruimte. De verwoeste vroegere vormerij werd opgebouwd tot een kantoorgebouw van drie verdiepingen, waarin de administratie behoorlijk kon worden ondergebracht. Met dezen nieuwbouw was aan bedrijfsruimte weer 1428 vierkante meter vloeroppervlakte teruggewonnen. Het jaar daarop werd tussen de tweede verdiepingen van de kantoren en den betonbouw een brugverbinding gemaakt, ter vergemakkelijking van de communicatie.
De sporen van den oorlog begonnen langzaam te verdwijnen. Het zou niet lang meer duren, of het bedrijf zou met ongekende snelheid een ontwikkeling doormaken, waarin het van omvang dubbel zo groot zou worden als het den oorlog was uitgekomen en een productie zou krijgen, die het tienvoudige van die van dit ogenblik bedroeg. In een paar jaar tijds groeide het bedrijf meer dan gedurende de gehele periode van zijn vestiging in Schijndel. Het was mee opgenomen in de vaart, waarmee het Nederlandse bedrijfsleven na den oorlog de hoogconjunctuur van nu tegemoet ijlde, die wel eens een superconjunctuur wordt genoemd. Overal zijn er handen tekort, zodat men zich begint af te vragen, of het regeringsbeleid, dat voor de overbevolking een uitweg zoekt in een emigratie van vooral de landelijke bevolking, wel het juiste beleid is. Een minder eenzijdige agrarische gerichtheid van de plattelandse jeugd zou haar bruikbaar maken voor de industrie, die gebrek aan arbeidskrachten heeft. Het Schijndelse bedrijf is er een voorbeeld van, hoe de moderne grootindustrie een uitstekend klimaat heeft in de plattelandse omgeving.
Allerlei factoren droegen in die eerste naoorlogse jaren bij tot het snelle productieherstel van de Schijndelse kousenfabriek, zoals de grotere mogelijkheden van uitvoer naar België, dat een gunstige economische positie had, en naar Duitsland, waar de kousenindustrie toen goeddeels was uitgevallen. Maar wat het meest zou bijdragen tot den overrompelenden uitgroei van het bedrijf in de weinige jaren na 1948 was de uitvinding van het nylongaren, dat in de dames- | |
| |
kous een omwenteling zou brengen, groter nog dan die, welke het gevolg was geweest der vinding van de rayongarens.
Onmiddellijk na den oorlog kon men in België op de vrije markt de nylonkous kopen. Het was daar toen een duur weeldeartikel, er werden soms prijzen van 2000 tot 3000 frank per paar voor betaald. Deze kous was een nieuwe emotie voor de vrouw, die tevoren zulk een charme voor haar benen niet had gekend. Geen andere kous was met deze vergelijkbaar in het wonderlijke vermogen, het been volmaakt te kleden door den indruk te wekken, dat het onbekleed was. De nieuwe kous kreeg dichterlijke omschrijvingen in de aankondiging van de reclame. Hij werd met een toespeling op zijn doorschijnendheid glas- en kristalkous genoemd, twee stofnamen, die ontleend zouden kunnen zijn aan hun geliefdheid in het sprookje, dat met voorkeur spreekt van de onwaarschijnlijke glazen muiltjes der prinses en het onwaarschijnlijke kristallen paleis van den prins. Van het glazen muiltje naar de kous als glas is het slechts één stap, de stap van het behaagzieke vrouwenbeen. Voor de heren Jansen was op dat ogenblik de glaskous geen verrassing meer. Zij hadden voor den oorlog een paar nylonkousen uit Amerika meegebracht en die in de kluis van de fabriek bewaard. Want in Amerika was die kous net voor den oorlog in den handel gebracht, als eindelijk resultaat van jarenlange proefnemingen met de gevonden synthetische vezel.
Nylon is geen eigennaam, maar de soortnaam voor een nieuwe klasse synthetische producten, die in hoedanigheid van elkaar afwijken maar dezelfde of soortgelijke eigenschappen hebben. Het wordt gemaakt in den vorm van poeders, strengen, vellen en garens. Grote ontdekkingen worden dikwijls bij toeval gedaan; ook in die van nylon speelt het toeval een rol. In de laboratoria van de firma E.I. Dupont de Nemours te Wilmington in Delaware van de U.S.A. waren in 1928 enige geleerden bezig te onderzoeken, hoe en waarom zekere kleine moleculen zich tot grote vormen, zoals in hout, katoen, rubber, zijde en hars. Ze hadden alleen maar een wetenschappelijk doel op het oog. Ze wilden de kennis omtrent het verschijnsel, dat hen bezig hield, met de resultaten van hun moeizaam en kostbaar onderzoek vergroten en dachten niet aan een vinding, die commerciële betekenis zou krijgen. Ze ontdekten, dat ze nieuwe grote moleculen konden maken, die ze lengte- of draadpolymeer noemden en die ze verkregen door kleine moleculen met de einden aan elkaar te verbinden, zoals men paperclips aan elkaar snoert. Een van de onderzoekers deed in 1930 bij
| |
| |

M.C.C. Jansen
| |
| |
toeval de vinding, die zou leiden tot de productie van nylon. Hij ontdekte namelijk, dat een gesmolten polymeer - die grote moleculen dus, die ze uit aan elkaar gehechte kleine hadden gemaakt, - als de kleine, kleurloze massa, die ze was, uitgetrokken kon worden tot een lengtevezel. Was die vezel weer koud, dan was hij rekbaar tot verschillende keren zijn eigen lengte. De vezel, die op die manier ontstond, was sterk, elastisch, glanzend en zijdeachtig. Toen kwam men op de gedachte, dat hieruit een nieuwe textieldraad zou zijn te maken. Na jarenlange nieuwe onderzoekingen werd er in het laboratorium een heel bijzonder polymeer gemaakt, waaruit een elementair draad was te trekken, die dunner dan een haar was. Want die draad had de fijnheid van 15 denier, en een mensenhaar is 50 denier. Het garen van dien draad was stevig, krimpvrij, tegen schimmel bestand, nam geen vocht op, kon koud worden gewassen en droogde onmiddellijk. De firma Dupont bouwde een proeffabriek, die in den zomer van 1938 klaar kwam, en waarin het garen werd gemaakt. De proefnemingen met de fabricage slaagden. In oktober van hetzelfde jaar werd aan de wereld medegedeeld, dat een nieuwe vorm van textielvezel door den mens was gemaakt en dat de naam ervan nylon was. Dat was natuurlijk niet de laboratoriumnaam. Met zijn laboratoriumnaam had de nieuwe textiel moeten heten: polycondensaat van adipinezuur en hexamethyleendiamine. In den zin waarin deze naam veelzeggend is, is nylon nietszeggend. Zoals de vezel is ook de naam nylon synthetisch en hij heeft de klankbetovering van de welluidendheid. Bij Dupont hadden ze dezen naam gekozen, omdat hij kort was, pakkend, aangenaam in het gehoor en niet licht verkeerd uit te spreken.
Dupont de Nemours bouwde in Seaford in Delaware een enorme fabriek voor de commerciële nylonproductie. Op 15 mei 1940 lagen in de steden van de Verenigde Staten de nylonkousen voor de étalages, - en twee lagen er geborgen in de kluis van de Schijndelse kousenfabriek. Op de New Yorkse tentoonstelling dat jaar maakte nylon in allerlei verbluffende toepassingen furore. In 1941 bouwde Dupont de Nemours een tweede grote fabriek te Martinsville in den staat Virginia. In hetzelfde jaar ging ook Engeland nylon maken; de British Nylon Spinners, de enige Engelse nylonindustrie, hadden de eerste fabriek gebouwd, die al in 1942 door den bouw van een tweede werd gevolgd. De beide fabrieken maakten toen uitsluitend garens voor oorlogsdoeleinden. Want uit nylon worden opvouwbare boten gemaakt, hoezen, die over vliegtuigvleugels worden getrokken tegen ijsafzetting, valschermen, banden voor vrachtwagens en voor landingsgestellen van vliegtuigen, ballonnen,
| |
| |
die dienst doen bij het bergen van gezonken schepen, en nog allerlei andere zaken, waaraan de oorlogvoering behoefte heeft.
Bij Jansen de Wit had men alle aandacht voor de Amerikaanse nylons, die als een verrassing in België op de markt kwamen en voor het succes, dat ze er betekenden. Het besluit stond al vast, dat het bedrijf ook dezen kous zou gaan maken, waarvan de ragfijnheid door geen enkel ander materiaal kon worden geëvenaard. Het bedrijf had na den oorlog de contacten met het buitenland hersteld en nog aanmerkelijk uitgebreid. In 1947 stuurde een bevriende relatie in Engeland een sneeuwblanke cone nylongaren. Voor de mensen in het bedrijf betekende dit de eerste kennismaking met het nieuwe, opzienbarende materiaal.
De Schijndelse meisjes waren, zonder te weten wat het was, er al eerder mee in aanraking gekomen, toen ze in de bevrijdingsdagen uit de valschermen van de Amerikaanse luchtlandingstroepen bloesjes hadden laten maken. Ze hadden die bloesjes gewassen en heet gestreken, en niet begrepen, waarom er na die behandeling geen model meer inzat. Ze hadden eruit afgeleid, dat de stof voor kleding onbruikbaar was. Nu moesten ze vertrouwd worden gemaakt met de eigenschappen en met de behandeling van nylon. Zoals ook de cottonbreiers en de ververs en allen, die er mee te doen zouden krijgen, er vertrouwd mee moesten worden gemaakt. Want die eerste sneeuwblanke cone nylongaren werd door hele zendingen uit Amerika gevolgd, en het garen, dat in fijnheid den draad van het spinneweb beschaamt, kwam op de machines. Sommige machines van voor den oorlog konden door de monteurs veranderd worden, zodat er nylons op konden worden gebreid. Maar het bleek toch wel nodig ten behoeve van de nieuwe kous, met den aankoop van de garens, tegelijk gelden te inves- | |
| |
teren voor het aanschaffen van de na den oorlog weer verbeterde en vervolmaakte machines, die speciaal op de eisen van de steeds weer fijner wordende nylonkous waren ingesteld. De rondbreimachine met steeds meer, dat wil ook zeggen, steeds fijner naalden in haar cylinder, de cottonmachine met een steeds hoger gauge, dat wil zeggen met steeds meer en fijner naalden op elke inch van haar eindeloos lange naaldenbed, moesten in de schijnbaar onbeteugelde drift van hun raadselachtig snel tempo zich wel intomen tot de luchtigste aanraking in het spel met den draad. Slechts lichtelijk beeft op de cottonmachine de groeiende, gazige kous in zijn spanning als, bij de maatgang van slag en weerslag van het felle geluid, het naaldenbed den draad tot de voor het oog onzichtbare steken legt in de weer toegevoegde toer. Tweeëndertig kousen losgeknipt van de een paar ogenblikken stilstaande machine, -het betekent niets, zou men
geneigd zijn te zeggen. Het betekent weinig aan tijd. Maar het betekent zo eindeloos veel aan menselijk vernuft, aan menselijk vermogen, en aan arbeidsinspanning ook van hem, die de machine bedient en haar in het oog houdt om in te grijpen in haar snelheid, als het moet. De nylon was een allerluchtigste nieuwigheid in het bedrijf, zó luchtig, dat hij geen gewicht schijnt te hebben op de schaal, die heftig doorslaat onder een stuk of wat wollen nonnenkousen, waarvan er niet zo bijster veel in een kilo gaan. Zou het Schijndelse meisje met het ragtere nylonweefsel kunnen omspringen? Want heel de nabewerking is aan haar toevertrouwd. De manicure kwam er voor in de werkplaats en verfijnde met electrische vijltjes de vaardige vingers, die er zich gewillig aan overgaven. De meisjes bleken voor dit specifiek vrouwelijke fijne werk, dat de nabehandeling van deze afgebreide kous is, zeer geschikt. Zoals de jeugdige geschoolde arbeiders uit de dorpen al eerder bewezen hadden, in geen enkel opzicht voor de jongens uit de steedse centra onder te doen, zo bewezen de dorpse meisjes, voor het aanleren van het fijne werk, dat met de nieuwe kous van haar werd gevraagd, niet onder te doen voor de meisjes uit de stad. De industrialisering van het platteland effent geheel deze vaardigheidsverschillen. In het zich eigen maken van de vereiste bedrevenheid zijn het dorpsmeisje en het stadsmeisje aan elkander gelijk.
In de grote, helderlichte ruimten zitten de meisjes aan rijen en in groepjes in haar witte werkschorten. De zacht pratende stemmen vermengen zich met het gedempte geluid van de lichte machinale apparatuur tot een acoustisch geheel, dat als een muziek van bedrijvigheid is. De nylons, die hier ongeverfd aankomen, stapelen zich rond haar op tot de luchtige bergen blanke tule, die in
| |
| |
deze sfeer van jonge vrouwelijkheid zo'n bruidelijken indruk geven. Er zijn meisjes, die de kousen dichtnaaien; zij leggen zorgvuldig de beide lengteranden samen, die de telkens kort opzoemende, met den voet aangezette machine hecht tot de fijne lijn van den naad. Andere zitten aan ronde machines, waarop de teen wordt dichtgeketteld. Weer een ander meisje schuift vliegensvlug de binnenstbuiten gekeerde kous over een als eboniet glimmenden, gladronden horizontaal geplaatsten beenvorm en scheert met een electrische tondeuze alle uiteinden der versterkingsdraden weg, - een handgreep, en reeds is ze met den volgenden kous bezig. Weer elders speuren meisjes met de loupe naar de geringste feiltjes in de kous en mazen ze weg met een electrisch apparaatje, licht, alsof het een spelletje is met een miniatuur toverstaf.
De luchtige bergen van blanke tule verhuizen van hier naar de ververij. Men ziet daar ook altijd de zware bovenhelften van de automatische kruisspoelverfmachines, met ronde rijen cones beladen, hun zwevende reis maken langs de luchtrail tot boven den benedenvloersen ketel, waarin ze, met een druk op de schakeling van het electrisch snoer, statig neerdalen. Er zijn machines, waarin garens aan strengen worden geverfd. Er zijn rijen machines, waarin de kunstzijden kousen hun verfbad krijgen. De methode voor het verven van de nylon komt overeen met die, welke voor andere vezels wordt toegepast. Hij wordt echter in een veel grotere reeks kleurstoffen geverfd dan kousen uit andere materialen en neemt de verven weer anders op. Zo moesten dus op hun beurt ook de vakmannen van de ververij hun vertrouwdheid krijgen met de nieuwe kous. Met dozijnen in lange toegesnoerde verfzakjes gaat hij in de roterende machine en hij komt er uit in de bijna ondefinieerbare tinten van beige, pastel, champagne, de donkere wazige toon van zwarte kant en in al de verfijnde schakeringen, die het carnaat van het been benaderen.
En ook in de vormerij vereiste de ragfijne nylon een behandeling, die nieuw was en waarvan de methode moest worden aangeleerd. De kous wordt in opgespannen toestand voorgevormd in hete lucht en daarna gefixeerd onder een druk van meer dan honderd graden Celsius. Wonderlijk is het schouwspel, dat men hier ziet. De zorg van de manicure schijnt voor dit werk ontoereikend te zijn, de meisjes hanteren het fijne weefsel met zwarte handschoenen aan. Met vaardige handen trekken ze den kous over een verticalen metalen vorm, die hem spant, en die vorm is die van een vrouwenbeen, dat onderstboven is gekeerd. De aldus beklede benen bewegen zich voort in hun stoet op een roterende schijf langs een voorvormerij, waarin de opgespannen kous onder verse stoom
| |
| |
komt, en ijlen dan voort naar een tweede stoombad, waarin bij een temperatuur van ongeveer 110 graden vorm, lengte en steken van de kous duurzaam tot hun spinragfijne volmaaktheid worden gefixeerd. Van verre gadegeslagen geven die zich voortbewegende sierlijke benen, uiterst elegant gekousd, het teenpuntje aan de teergewelfde voet hups ten hemel gericht, den bevalligen en zonderlingen indruk van den statigen aanvang van een ballet, dat onderstboven wordt uitgevoerd, - als de frivole gril van een Broadway-fantasie. Met dit ballet aan beide zijden der Turkse baden is de kous aan het einde der fasen van bewerking, die hij heeft te doorlopen. En via sorteerderij, verpakkingsafdeling en expeditie kwam zo de Schijndelse nylon van Jansen de Wit op de Nederlandse markt, die hij veroverde.
De uitgroei van het bedrijf, dat nog slechts enkele jaren geleden ten dele verwoest en geheel ontredderd was, kreeg nu een nauwelijks bij te houden tempo. In 1951 was de productie al bijna het viervoudige van 1946. Werkten er in 1946 ruim duizend arbeidskrachten, in 1951 zouden de tweeduizend zijn overschreden. Meer dan ooit tevoren vormde de export een onderdeel van den omzet, en dit was geheel in overeenstemming met het streven van de Nederlandse regering, om door verbetering van de deviezenpositie 's lands economie weer op gang te helpen. Toen de gunstige ontwikkeling van het naoorlogse herstel in ons land en de Marshall-hulp het mogelijk maakten, konden in het Schijndelse bedrijf grote kapitalen worden geïnvesteerd voor de vernieuwing en uitbreiding van het machinepark, die zo broodnodig waren, om de onderneming aan de gewijzigde productiemethoden aan te passen. Steeds sneller ontwikkelde zich het bedrijf tot een modern geoutilleerd grootbedrijf. Er waren dag aan dag meer mensen nodig, en het woningvraagstuk speelde hierbij een belangrijke rol in een dorp, dat door de oorlogshandelingen zoveel woonruimte had verloren. Het bedrijf bouwde een aantal goede arbeiderswoningen. Ze bieden altijd nog een welkome huisvesting aan de personeelsleden, die graag in de gemeente zelf wonen, waar ze hun dagelijksen arbeid verrichten. Maar met deze poging tot het opvangen der gevolgen van den ongemeen snellen groei van het bedrijf was men er nog lang niet. In 1940 had Schijndel 9600 zielen, in 1949 had het er ten naaste bij 11000. De snelle bevolkingstoename kon geen gelijken tred houden met de dynamische expansie van de kousenfabriek. Er kwam een nijpend tekort aan vrouwelijke arbeidskrachten in het dorp zelf. Het bedrijf kon meisjes uit de onmiddellijke omgeving halen en deed dat ook. In Schijndel werken meisjes uit Eerde, Zijtaart, Sint Michielsgestel, Sint Oedenrode, Den
| |
| |
Dungen, Berlicum, Heeswijk en Dinther. Deze dorpen liggen alle dichtbij en het bedrijf regelt het autobusvervoer van de meisjes. Maar altijd moest nog in de fabriek specifiek vrouwelijke arbeid door mannen worden gedaan. Uit nog verdere omgeving meisjes naar de fabriek in Schijndel te halen was geen wenselijke oplossing van de moeilijkheid. Meisjes, die 's morgens vroeg met een autobus naar het werk in een andere gemeente vertrekken en eerst 's avonds weer thuis komen, zijn heel den dag ver van gezin en eigen omgeving vandaan. Die dagelijkse lange bustochten verlengen met gaan en terugkeren den arbeidsdag en hebben een ongunstigen invloed. Het was doorgaans ook niet gemakkelijk meisjes, te bewegen van ver naar Schijndel te komen en dikwijls gingen deze even gemakkelijk als ze waren gekomen weer weg, om het weer eens ergens anders te proberen. Men vond de juiste oplossing van de moeilijkheid door in de dorpen van de verre en nabije omgeving ateliers te vestigen voor de afwerking van de gebreide kous, een vrouwelijke taak, waarmee ook in Schijndel een groot deel van de meisjes is belast. Met deze decentralisatie beoogde men ook een rechttrekken van de getalsverhouding tussen mannelijke en vrouwelijke arbeidskrachten in het gezamenlijke bedrijf.
De eerste ateliers waren die in Oploo en Uden, die in 1948 in gebruik werden genomen. Dat van Oploo was maar klein en het werd, toen het jaar daarop in Boxmeer een atelier geopend werd, daarnaar overgebracht. In 1951 en 1953 volgde de oprichting van de ateliers in Veghel en Sint Oedenrode. Ze kwamen alle in bestaande gebouwen. Dat in Oploo was gehuisvest in een herbergzaaltje, dat De Gruyter in Den Bosch in gebruik had als lokaal, waarin een kleine twintig meisjes suiker en pudding verpakten. Toen de kleine afdeling zou worden opgeheven nam Jansen de Wit de meisjes over: ze konden terugkomen, maar dan kregen ze heel ander werk. De meisjes kwamen inderdaad terug en troffen een totaal veranderde werkplaats aan, waaruit alle sporen van suiker en pudding waren verdwenen. Het was nu een atelier met de lichte machines voor de afwerking van de kous, dichtnaaien, kettelen en scheren, en de apparaten zijn niet zwaarder te bedienen dan een electrische naaimachine. Meisjes uit Schijndel kwamen de nieuwelingen in Oploo het werk leren. Het atelier van Boxmeer was een oude sigarenfabriek, die al een keer van bestemming was veranderd, toen de ambachtsschool van Boxmeer er een noodhuisvesting in kreeg. Maar de gemeente had een mooie, nieuwe ambachtsschool gebouwd, en Jansen de Wit kocht de vrijkomende fabriek, en liet ze verbouwen, vernieuwen en inrichten tot een ruim, luchtig en helder meisjesatelier; het had een vloer- | |
| |
oppervlakte van 1000 vierkante meter. In Boxmeer werd deze werkgelegenheid voor meisjes warm verwelkomd, burgemeester en pastoor gaven al hun medewerking. Op dit atelier zijn nu een 125 à 150 meisjes geplaatst. Dat van Uden was een vroegere timmerfabriek, die niet meer herkenbaar is in de verandering, welke ze heeft ondergaan. Het is een mooi atelier, en groot, het heeft een ruimte van 1400 vierkante meter vloeroppervlakte. Er werken ongeveer 140 meisjes; het atelier is speciaal ingericht voor de afwerking van sokken, sportkousen en
kinderanklets. Twee kersenboomgaarden liggen op het terrein van het gebouw met al het lokkende van hun witten bloesem in de lente en het rijpen van de kersen in den zomer. Ook het atelier van Veghel is een vroeger fabrieksgebouw; het had den naam van De Blauwe Kei. Er was een industrie van draadproducten in geweest, waarvoor een gunstiger ligging was gezocht langs de Zuid Willemsvaart. Jansen de Wit kocht het leegstaande gebouw aan en liet het inrichten tot een atelier, waarin 140 à 150 meisjes werken, die zich hoofdzakelijk bezighouden met de afwerking van sokken. Het is in ruimte het grootste van de ateliers, het heeft een vloeroppervlakte van 1492 vierkante meter. In het jongste atelier, dat van Sint Oedenrode, gelegen aan den weg naar Son met uitzicht op den tuin van een oud zusterklooster, was vroeger een sigarenfabriek van Mignot en de Block in Eindhoven. Het is een gebouw van twee verdiepingen met een ruimte van 1000 vierkante meter vloeroppervlakte. Het werd veranderd om het geheel aan te passen aan het werk, dat er nu in gedaan wordt. Vloeren en verlichting werden helemaal vernieuwd, het is wat de Amerikanen noemen colour conditioned in een beschildering van zacht groen en beige. Voor de ramen hangen zachtgroene gordijnen en overal ziet men bloemen in dit vriendelijke interieur.
En zoals het in Sint Oedenrode gegaan is, zo is het gegaan met al die oude fabrieksgebouwen, die nu Jansen de Wit-ateliers zijn. Ze zijn mooi opgehaald, nieuw ingericht, met entree's in den glansverf. Ze hebben een smaakvol ingericht kantoor voor den bedrijfsleider, een ontvangkamer, een spreekkamer voor de sociale verzorgster uit Schijndel, die speciaal met het werk voor de ateliers is belast. Ze hebben keurige garderobes en ruime wasgelegenheid met heldere tegelvloeren. En ze hebben allemaal voor de meisjes een vriendelijke cantine met lichte wanden, veel ramen, een bedieningsbuffet, bloemen op de tafeltjes, en die sfeer van huiselijkheid, waarin de rusttijd prettig is door te brengen. De werkruimten zijn licht en vrolijk geschilderd. Want kleuren hebben niet alleen uitwerking op het oog, maar ook op de gemoedsgesteldheid, en de
| |
| |
| |
| |
lichte en vrolijke bevorderen de opgewektheid, waarmee men zijn werk verricht. De ramen zijn groot, ze hebben geen matglazen benedenruiten, zoals die vroeger in de fabriek den blik insloten, om afleiding van het werk te voorkomen. Ze zijn in deze ateliers de onbelemmerde verbinding met buiten en verwijden den blik naar regen en zonneschijn. Die vroegere draadproductenfabriek in Veghel is nu van buiten een witgeschilderd, aantrekkelijk gebouw, en een paar krotwoningen, die in de buurt stonden, zijn gesloopt, om ruimte te krijgen voor een tuin, die er in aanleg is. Waar het maar mogelijk is worden deze ateliers met gazons en bloemen omgeven, waarop men in de werkruimten uitzicht heeft. Zoals ze ook van binnen de vriendelijkheid hebben van bloemen in de vensters. ‘Wat is dit voor een fabriek?’ vroeg op een zondagmorgen een kind, dat met zijn moeder voorbij het atelier kwam aan den Sonsen weg in Sint Oedenrode. Een meisje van het atelier, dat daar op de bus stond te wachten, ving het op en hoorde het antwoord van de moeder: ‘Dat is geen fabriek, maar een meisjesschool of zo iets, dat kun je wel zien aan al die bloemen voor de ramen’. Het meisje van het Sint Oedenrodense atelier, dat dit vertelt in het huisorgaan van het bedrijf, zegt, dat zij nadacht over wat zij hier opving, en ze dacht ook aan den tijd der potdichte fabrieken met matglazen benedenramen. En ze maakt haar gevolgtrekking: ‘We moesten er met de bedrijfsleiding op uit zijn, om het geheel nog gezelliger en mooier te maken’. De verzorging der sfeer van de werkplaats is geen vriendelijkheid zonder meer van de bedrijfsleiding. Idealisme, zegt Chesterton, beschouwt de dingen in hun practischen zin. De verzorgde arbeidssfeer, waarin de meisjes werken, is een sociaal belang, maar ze is tegelijkertijd ook een productiebelang. Door het werk in de omgeving van de meisjes te brengen trok men de beste aan, en de verzorging van de sfeer van het atelier
bevorderde dat: weer gaan het belang van het meisje en dat van het bedrijf samen. Reeds is gewag gemaakt van den socialen verzorgingsdienst, die het bedrijf in Schijndel voor het omvangrijke personeel had ingesteld. De sociale verzorgster bezocht de gezinnen, waaruit de meisjes voor de ateliers werden aangenomen. Hierin ligt reeds de waakzaamheid voor de goede keuze. Dat de sociale verzorgster op de hoogte is van het gezin der meisjes en van de zorgen en moeilijkheden, zo die zich daar voordoen, is in het belang van de meisjes, maar het dient evenzeer weer het bedrijfsbelang, in een betere en hechtere binding aan het atelier. Dat sociaal en economisch belang, onafscheidelijk met elkaar verweven, elkaar dienen, schijnt zó eenvoudig, dat men achteraf de moeizaamheid en de bitterheid niet begrijpt van den maatschappelijken
| |
| |

W.A.C. Jansen
| |
| |
strijd, waarmee dit inzicht moest worden verworven. Het Brabantse bedrijfsleven draagt in een veelzijdige samenwerking met wie om dit grote vraagstuk bekommerd zijn tot deze emancipatie uitstekend bij in het verjongde gewest. Dit kreeg daardoor met het opkomende industrialisme geen somberder, doch integendeel een helderder aanschijn, ook waar het, zoals bij het onderhavige bedrijf doorgedrongen is naar de dorpen. Hoe de kousenfabriek van Jansen de Wit daarin een levendig aandeel heeft zal uit nog overtuigender gegevens blijken in het hoofdstuk, dat aan den socialen opbouw van het bedrijf is gewijd.
Rond de decentralisatie van het bedrijf in Schijndel is een merkwaardige marge ontstaan. In enige zusterkloosters van beschouwende orden, die in hun eigen onderhoud moeten voorzien, is een hoekje van den refter ingericht tot atelier voor de afwerking van de kous, van anklets en kinderkousjes; maar ook de nylon gaat er luchtig door de vlijtige, devote hand. De zusters Penitenten van Lithoyen en van Haren bij Megen, de Carmelitessen van Boxmeer, de Reguliere kanunnikessen van Sint Augustinus in Deursen en de Augustinessen van Sambeek houden zich met dit werk bezig. Het is roerend, de dankbaarheid van de zusters te lezen als er weer een zending kousen uit Schijndel ter afwerking de kloosterdeur is binnengekomen.
De vestiging van ateliers in de omliggende dorpen had het aantal vrouwelijke arbeidskrachten van het bedrijf met ruim vierhonderd vermeerderd. Het gelijktijdig daarmee beoogde doel, het ontlasten der werkverdeling in Schijndel en het rechttrekken van de getalsverhouding tussen het mannelijk en vrouwelijk personeel, was eveneens bereikt. In 1953 waren de cijfers respectievelijk 1009 mannen en 1086 meisjes.
Met grote energie was het herstel van het bedrijf voortgezet. Na den nieuwbouw van 1947 en 1948, waarmee van de verloren gegane 8800 vierkante meter vloeroppervlakte bedrijfsruimte, een oppervlakte van 3300 vierkante meter was terugverkregen, waren nog allerlei kleinere werken ter vergroting en verbetering van de gebouwenoutillage uitgevoerd. Maar in 1950 zou een begin worden gemaakt met een omvangrijk werk, dat den wederopbouw groots zou voltooien. De bouwput werd gegraven voor het huidige hoofdgebouw. De administratiekantoren zouden er in worden ondergebracht, de representatieve ruimten, een cantine voor het kantoorpersoneel, de directiekamers met een privé-cantine, de toonkamers, magazijnen, vormerij, sorteerderij en expeditie. Het gebouw zou een vloeroppervlakte krijgen van 7400 vierkante meter. Met
| |
| |
dezen nieuwbouw werd alle gebouwenverlies ingehaald en meer dan dat: men kreeg nu ruim 2000 vierkante meter meer vloeroppervlakte dan het bedrijf vóór de verwoesting had gehad. En het nieuwe gebouw zou fraai worden. Het zou aan de Hoofdstraat met zijn architectonisch prachtige façade uit rode baksteen met natuurstenen penanten rond de weidse entree het tot algehele gaafheid herstelde bedrijf een voornaam en waardig aanzijn geven.
Maar toen werd de bedrijfsleiding voor de tweede maal in de jonge geschiedenis der Schijndelse periode door een droevig verlies getroffen. Weer ontviel een der directeuren aan de groot geworden onderneming, net op het ogenblik, dat de toekomst zich zo onbewolkt liet aanzien. Het was Harry Jansen, die in december 1950 op vierenvijftig jarigen leeftijd plotseling overleed.
Van meet af aan een stuwkracht voor de onderneming had hij haar door het punt van haar diepsten neergang heengeholpen, toen de ontredderde machines onder puin en regen lagen te roesten en toen Schijndel, waarvan hij op dat ogenblik waarnemend burgemeester was, voor een groot deel lag verwoest. Het is tragisch, dat de dood hem verraste juist nu alles weer zo in opgaande lijn was; - de dood belette hem de vruchten van de zegeviering te zien. Groot was de verslagenheid in het bedrijf zelf, waar hij zeer geliefd was. En groot was de verslagenheid in het dorp, waarvoor hij juist ook in dien zwaren tijd, die in het nog jonge verleden lag, zoveel had betekend. Zijn begrafenis op den Sint Nicolaasdag was een aangrijpend getuigenis van het medeleven van heel de dorpsgemeenschap, waarin hij welvaart had gebracht en aan wier leven hij zo veelzijdig deel had, ook in het doorwerken van zijn socialen en emanciperenden arbeid in het centrum van het bedrijf zelf. Nooit werd tevergeefs een beroep op hem gedaan als zijn raad en bijstand en zijn medewerking nodig waren, of zijn hulp gevraagd werd, als ergens nood moest worden gelenigd.
Wie iets nauwer met het bedrijf in aanraking komt wordt getroffen, zoals zijn nagedachtenis bij allen voortleeft als die van een groot directeur en een goed mens. Zo werd hij ook genoemd, toen in de nieuwe personeelscantine van het Schijndelse bedrijf zijn borstbeeld werd onthuld, dat het personeel had laten maken, om het hier te plaatsen. Maar ook in Geldrop in de spinnerij, in het Turnhoutse dochterbedrijf, waar een uit het personeel zijn portret schilderde dat daar in de fabriek een plaats kreeg, leeft hij in de herinnering voort als iemand, over wiens begaafdheid men met eerbied spreekt en die voelbaar de harten van zijn mensen had gewonnen, die allen van hem hielden.
| |
| |
Het gereedkomen van het nieuwe hoofdgebouw was een groot en gewichtig ogenblik in de geschiedenis van het bedrijf.
Het gebouw had vele, zeer grote ruimten, waarin allerlei afdelingen van het bedrijf onderkomen vonden. Een deel werd tot werkplaatsen ingericht, zoals dat voor de expeditie en de magazijnen, en, op elke verdieping afwerkingsaf delingen. Als men hier binnenkomt is men geneigd de hand boven de ogen te houden, om de verre overzij te zien. Heel de lengtewand aan de straatzijde is raam, een nauwelijks onderbroken glaswand, waardoor men vrij uitzicht heeft over het grootse panorama der dorpen, beken en landouwen van de Bossche Meierij. Deels is het gebouw ingericht tot ruime kantoren voor de omvangrijke personeels- en bedrijfsadministratie, die er comfortabel gehuisvest zijn. De directie heeft er haar kantoren, het administratiepersoneel zijn gezellige cantine, mooi als de foyer van een modernen schouwburg. Zeer fraai is de entreehal met haar dubbele glazen deuren en tochtdeuren en met haar brede trap en haar lift. Overal ziet men het tweevoudige beginsel toegepast van de moderne bedrijfs- en kantoorgebouwenarchitectuur: ruimte en licht. Groot en wijd is de ontvanghal, ze is zó spatieus, dat het ene pratende gezelschap er het andere niet stoort. Een hoog, breed raam doet aan als een glaswand en geeft uitzicht op de fabrieksgebouwen en de bedrijvigheid op de terreinen daar tussen in. Gezeefd door de kleuren en de grisailles zal het licht erdoor vallen als het gebrandschilderd raam erin is geplaatst, dat Charles Eyck maakt als een geschenk van het personeel bij het drievoudig feest, dat het bedrijf nu tegemoet gaat: dat der herdenking hoe honderdvijfentwintig jaar geleden de voorvader Martinus Jansen als kousenbreier de grondlegger van de onderneming werd, dat van het veertigjarig bestaan van het bedrijf in Schijndel, en dat van het zilveren jubileum van Mathieu Jansen, die, toen in 1929 de N.V. Jansen de Wit was opgericht, in de leiding zijn plaats van directeur innam. De directie heeft een cantine met keuken, voor den bezoeker, die slechts met een vluchtige
lunch de besprekingen kan onderbreken. Toonkamers zijn er op de verdiepingen en een keuze van kousen en sokken velerhand ligt er in vitrinekasten en op de tafels. En hier, en in het trappenhuis en in de cantine van het kantoorpersoneel en aan het einde van gangen en in de sorteerderij, overal heeft men door de brede ramen het uitzicht over het blauw en roodgedaakte Schijndel met kerken en torens van de Sint Servaas, de Onze Lieve Vrouw, Sint Lidwina, Sint Paulus en de Wijbosch, en over het vergezicht onder een open of neveligen of bewolkten hemel tot waar de horizon zich voor het oog verliest.
| |
| |
Met het gereedkomen van het nieuwe hoofdgebouw, dat met zoveel vreugde was betrokken, lag het bouwen niet stil. Het ging door. Eigenlijk was er geen moment, dat niet tussen de gebouwen in, nadat slopers er ruimte maakten, weer een vergroting, een nieuwbouw tussen de bekisting stond. En zoals het in Schijndel ging, zo ging het ook in de groeiende nevenbedrijven in Geldrop en Turnhout.
Al in 1948 was aan het bedrijf in Geldrop een nieuwe ringspinnerij toegevoegd. Er werkten toen 192 mensen. Deze personeelssterkte zou tot 233 in 1955 toenemen. De spinnerij spint niet minder dan ongeveer een half millioen kilogram kamgarens per jaar en tweehonderdduizend kilogram strijkgarens. Op zijn beurt is het een omvangrijk bedrijf geworden.
De ruwe wol, die er wordt verwerkt, wordt ingevoerd uit landen onder andere hemelstreken. Hoog opgestapeld liggen er in de voormagazijnen de geweldige balen wol uit Australië, uit Nieuw Zeeland, uit de Kaap van Zuid-Afrika en uit Zuid-Amerika. De wol wordt gelijkelijk vermengd: een baal uit Montevideo, een uit Australië en een uit Kaapstad vormen een mengsel, waarin de verhoudingswijze verdeling het vakwerk van den menger is. Het mengen van de wol vergt al evenzeer het ervaren oog en de vingergevoeligheid van den vakman als het mengen van tabakken den ervaren smaak van den vakkundige vereist, om een geheel te bereiken, dat de hoogste hoedanigheid heeft. Er staat een zware, ijzeren machine van een lengte, die op het eerste oog zonder einde is. Het is op zijn wijze een ijzeren man, een robot, waarvan de in elkaar grijpende tandraderen een dreunend geluid maken. Men heeft hem den naam gegeven van Leviathan, het draakachtige monster, waarvan sprake is in het boek Job. Het is boeiend, deze automatische reus van de horizontale lengte aan het werk te zien, hoe hij de wol grijpt, voortbeweegt met de lopende band, in het schuimende bad duwt langs de spoelende walsen, hoe de tanden van opleggers als reuzen grijpvingers de dansende wol uit het bad tillen en met een zwaai door de lucht weer verder doorgeven van machinedeel naar machinedeel, tot ze aan het einde druipend en sneeuwblank wordt opgevangen. Spookachtig is het, als iemand de handle van de machine overhaalt, zonder dat er wol is, want nu doet ze volkomen redeloos haar zelf den plicht. Ze verricht al haar grijp-, duw-, hef-, voort- en doorgeefbewegingen in het ledige. Niets is er, waar ze wol neemt, en niets geeft ze verder met het loze gebaar, en al de razende walsen verkwisten hun inspanning, even ijverig als ze ze op andere ogenblikken nuttig aanwenden.
| |
| |
Dit zich inspannende en totaal niets uitvoerende monster wekt zonderlinge associaties met het vreselijk wezen, dat door Job bij den ongeest wordt geplaatst. Zoals het de wol grijpt en zoals het niets grijpt, zo grijpt het iemand, die op het bijna uitgelokte krankzinnige denkbeeld zou komen, hier het machinale bad te nemen; en men zou hem beurtelings geheven, weggeslingerd en tussen de walsen verdwijnen zien, zoals Charlie Caplin in de Leviathan-machine van zijn film Modern Times.
De gereinigde wol laat een gewicht aan dik, gelig vet achter, dat verzameld wordt en weer elders wordt verwerkt. Het is bijzonder geschikt voor omzetting tot een schoonheidscrème. Liggen deze dreunende Leviathan en de geurige salons van Elisabeth Arden niet zo ver uit elkander, - terzijde van deze wolreiniging bloeien buiten op het fabrieksterrein bloemen en distels, opgeschoten uit de zaadhuisjes, waar in Australië het schaap grazend langs streek en die de wol hierheen bracht. Er schiet maïs omhoog uit korrels van een maïsveld uit Zuid-Amerika.
De lopende band brengt die sneeuwwit gewassen wol in den roterenden cylinder van het drooghuis. Daar waait een hete wind, want warme lucht wordt er ingezogen en ingeblazen. En vandaar gaat de wol langs een ondergrondse leiding naar de krempelarij, en men ziet ze hier op de machines tot een vlies worden bewerkt, waarvan de brekelijke vezels parallel gaan liggen. Dan krijgt men de splitsing tussen lange wol, die kamgaren moet worden, en korte wol, die strijkgaren zal worden. De machines kaarden, mengen en kammen de wol, waardoor de vliesachtige vezels, hoe langer hoe meer aan draden gelijkend in hun ongesponnen en dus brozen toestand, steeds meer parallel naast elkaar komen te liggen. Totdat de kamband als product van de kammerij gereed is en de kamling, dat is de uitgekaarde korte vezel, naar de strijkgarenspinnerij gaat. Die mengt deze vezel met de korte wol, en dit mengsel wordt op zijn beurt hier gekaard. Zorg voor zorg wordt aan het proces besteed. De kamband gaat ten dele langs de ververij naar de voorspinnerij, ten dele wordt hij ongeverfd verder verwerkt. De voorspinnerij mengt en rekt. Steeds dunner en fijner wordt de immer nog ongesponnen draad, tot hij de dikte heeft van tien à twintig maal het garen, dat hij moet worden. En na al die voorbewerkingen komt deze woldraad in de eigenlijke spinnerij. Ze heeft twee afdelingen, die van de selfactors, in- en uitlopende wagens, waarachter men den spinner soms ziet meelopen om haastig een gebroken draad te herstellen, en de ringspinnerij met de op de plaats blijvende machines, die in 1948 als een omvangrijke uitbreiding aan het bedrijf
| |
| |
| |
| |
is toegevoegd. De selfactors spinnen dunne garens, de ringspinmachines de middelmatige en dikke.
Het proces van de bewerking is een boeiend proces. Het is met wonderen van machines sterk geautomatiseerd. Maar de behandeling laat voortdurend alle waarde aan het natuurlijke product, dat de wol is. Kaarden, kammen, het voorspinnen, het eigenlijke spinnen, twijnen en conditioneren, zijn natuurlijke behandelingen, die slechts zijn gemechaniseerd. Dit gemechaniseerde proces blijft om zo te zeggen nog dicht bij de methode van de spinster aan het spinnewiel. De wol wordt niet gedenatureerd, zoals de synthetische vezel de denaturering is van de stof, uit de chemische afscheiding waarvan hij kunstmatig ontstaat. Toch heeft de Geldropse spinnerij ook met de synthetische vezel te maken, namelijk met de enkalon-, nylon- en celvezel, die er als een schuimige, uiterst luchtige, tè witte en zijige wol uitziet, en die ook in Nederland in de enkalonfabrieken van de A.K.U. in Emmen, waar ze den nylondraad spinnen, als nevenproduct voor de garenspinnerijen wordt vervaardigd.
De productie van de Geldropse spinnerij voorziet in de behoefte van de kousenfabriek in Schijndel. Maar ze heeft daarnaast ook een grote productie van garens voor weverijen van wollen stoffen en tricotages.
De kousenbreierij in Turnhout had in de eerste jaren na den oorlog met moeilijkheden te kampen. Maar die kwam ze in 1948 te boven. Van dat ogenblik af maakte ze een snelle ontwikkeling door, die met den laatsten nieuwbouw nog lang niet aan de eindfase is. De ontwikkeling heeft er duidelijke verschijnselen, waaruit een verdere en snelle uitgroei is af te leiden.
Vlak na den oorlog was er in alle landen een grote schaarste aan textiel. De Belgische kousenindustrie maakte te meer een moeilijken tijd door, omdat de regering om de een of andere reden de deuren wijd openzette voor de Amerikaanse nylons - dezelfde, die de heren Jansen al gauw in België hadden aangetroffen op de vrije markt tegen de hoge prijzen van twee en drieduizend frank per paar. De glas- en kristalkous maakte een ware furore onder de Belgische vrouwen. De Belgische kousenindustrie kon daardoor haar rayonkousen slechts in beperkte mate afzetten. Het duurde tot 1948 vooraleer de eerste contingenten nylongarens ter beschikking van de Belgische fabrieken kwamen; - hetzelf de jaar, waarin men ook in Schijndel met de vervaardiging van de nylonkousen begon. Nu had men in Turnhout wel de garens, maar niet de machines, die voor het breien van de nieuwe kousen nodig waren. In Schijndel, waar men
| |
| |
met hard werken bezig was de laatste sporen van de oorlogsverwoestingen te doen verdwijnen, sprong men het Turnhoutse bedrijf bij. Er werd in het kleine bedrijf ruimte gemaakt, om er de nieuwe machines te plaatsen. Het oude administratiekantoortje met zijn zolder verdween onder den slopershamer voor den eersten nieuwbouw: een gebouw met ketelhuis en een grote, ruime breizaal. Een maand later kwamen de eerste machines, waarop de nylons konden worden gebreid. En kort daarna kwam de Turnhoutse fabriek in België met de nieuwe, veelgevraagde kous op de markt. In 1950 volgde al een tweede uitbreiding, een nieuwbouw, waarin beneden kantoren gevestigd werden, met daarboven een verdieping, waarin vormerij en sorteerderij werden ondergebracht. Na de eerste machines voor de nylonkousen, kwamen er jaar op jaar nieuwe machines bij, die kousen breiden van 45 tot 66 gauge. Van 1945 tot 1948 hadden er altijd ongeveer dertig mensen in het bedrijf gewerkt. Maar daarna nam de personeelssterkte snel toe: in 1949 was ze tot vijftig gestegen en na 1950 overschreed ze reeds de honderd. Er meldden zich jonge monteurs voor de montagewerkplaats. Er bleven steeds nieuwe jonge mannen komen, om het vak van machinebreier te leren, en meisjes, die geschoold werden in het kettelen en afwerken van de kous. In 1950 werd een terrein bij de fabriek aangekocht, waarop drie huizen stonden, die werden gesloopt om ruimte te maken voor weer nieuwe uitbreidingen. Het werk viel er samen met de uitvoering der plannen voor het grootse nieuwe hoofdgebouw in Schijndel. In 1953 werd een begin gemaakt met een groten betonbouw, waarin breizalen en ruimten voor de afwerking van de kousen werden ingericht en een mooie moderne personeelscantine. In 1954 was de personeelssterkte er al 156, waarvan 58 mannen en jongens en 89 meisjes in de werkplaatsen en 9 arbeidskrachten, die de staf vormen van het kantoorpersoneel. Nieuwe uitbreidingen zijn er weer in uitvoering voor den verderen uitgroei van
dit nevenbedrijf buiten de staats- en tolgrenzen, dat zijn levenskracht bewees en waarvan de ontwikkeling die van het grote moederbedrijf in Schijndel blijft volgen.
Voor de nylon zou de Nederlandse textiel- en tricotageindustrie niet van het buitenland afhankelijk blijven, de synthetische vezel zou ook hier worden gemaakt. Het research-instituut van de A.K.U. had zich al jaren lang bezig gehouden met de voorbereiding van de productie van een geheel synthetische grondstof voor de textiel. Het resultaat van de zelfverworven kennis werd op aantrekkelijke wijze aangevuld door een licentie-overeenkomst met de onder- | |
| |
neming Dupont de Nemours, de Amerikaanse pioniers op het gebied van de nylon. En na een productie op kleine schaal van de nieuwe vezel en draad besloot de A.K.U. een fabriek op te richten voor de productie in het groot. De synthetische grondstof zou niet nylon maar enkalon heten. Haar formule is ook anders, zij is een polycondensaat van caprolactam. Maar de methode van samenstelling na de chemische afscheiding uit de grondstof en de eigenschappen zijn geheel aan die van de nylon gelijk. De naam van deze synthetische vezel is in verschillende landen een variant op het Amerikaanse origineel: perlon in Duitsland, grilon in Zwitserland, risan in Frankrijk, stylon in Polen, amilan in Japan. En er zijn allerlei derivaten zoals orlon en dacron, waarvan de toepassingsmogelijkheden velerlei zijn.
Aan de keuze der plaats voor de vestiging van deze voor ons land geheel nieuwe industrie liet de A.K.U. een methodisch onderzoek voorafgaan, wat ook de regionale arbeidsmarkten in de bestudering betrok; en de gewestelijke economische technologische diensten en landelijke instanties gaven hierbij hun advies. De keuze viel tenslotte op de Bargermeer bij Emmen in Drenthe, in overeenstemming met den wens van de regering. Want de turfwinnerij in het oude veengebied van de Bargermeer was niet langer rendabel en de vestiging van een omvangrijk industriebedrijf zou de verdwenen werkgelegenheid op gelukkige wijze vervangen. In die oude veenkolonie begon de A.K. U. in 1950 met den bouw van het grote aantal fabrieksgebouwen, dat als een miniatuurstad het geheel vormt van dit samengestelde bedrijf. Wie voorbij de portiersloge de poort ingaat tot deze moderne arbeidsstad, denkt niet in een wonderoord te komen. Maar wel vraagt hij zich af, hoe al die hoge gebouwen, waarlijk aan straten en pleinen gelegen, nodig zijn voor het maken van een draad, - een draad, die in zijn ragfijnheid heeft te wedijveren met dien van de spin. De spin, die het spinvocht bij zich draagt, is er met een druk van twee poten tegen het achterlijf eerder mee klaar. Dit is overigens niets dan de inval van een misschien niet eens ter zake doende gedachte. De bezoeker heeft waarlijk ernstiger indrukken te verwerken. Het gebouwen-geheel heeft een open structuur. Er lopen straten door en er liggen pleinen tussen, gazons en sportvelden. Heel de opzet is van een uitgewogen, beredeneerde doelmatigheid, maar het is gelijktijdig fraai als geheel. Zoals ook de gebouwen op zichzelf, uit beton met penanten metselwerk in gelen Waalsteen, mooi zijn als zuivere, rationele doelmatigheidsbouw; - de ‘nieuwe zakelijkheid’, waarvan de organische vormen zuiver zijn en verder niets behoeven. Het garengebouw heeft een rij conditionerings-
| |
| |

Selfactor spinmachines
| |
| |
schoorstenen voor de regeling van een constante, relatieve vochtigheid en temperatuur, die de nabewerking van het product behoeft. Ze zijn wat ze efficient moeten zijn. Ze zijn niet rolrond, maar met kantige hoeken, en de lijnen tussen de betonvlakken zijn als canneluren in de hoge schacht. Ze doen een beetje denken aan de zuilen van propyleeën en men ziet ze van overal. Het zijn de propyleeën-zuilen, waarin de architect bouwkunstig de genius opvangt van een wetenschappelijke industrie. Elk van al deze gebouwen heeft een wand, die demontabel is; bij het bouwen zijn de uitbreidingen in de toekomst ingerekend. Heel deze orde van opstelling is tegenovergesteld aan die van de fabrieken van Jansen de Wit in Schijndel. Bij Jansen de Wit kwam de expansie deelsgewijs, telkens opnieuw bekeken in den dynamischen uitgroei uit een heel bescheiden begin. Uit de ene uitbreiding moest de investering groeien voor de volgende. De nieuwe ontdekkingen van de rayon en later van de nylon waren overrompelende fasen in een groei, waarin de conceptie mee moest groeien en rijpen voor iedere nieuwe uitbreiding, die werd gevraagd. De A.K.U. was, toen zij met de fabrieken in Emmen begon, reeds een machtig apparaat. Zij kon op het vrije terrein de zaak ineens tot stand brengen met een naoorlogse kapitaal-investering, die honderd veertig millioen beliep, waarbij is inbegrepen die voor het herstel der oorlogsschade in Arnhem en die voor de uitbreiding der rayonproducten met een hele reeks nieuwe. Daarom kon de hele fabriek worden uitgedacht in een bouworde op een terrein, groot naar believen, met inrekening van een toekomstige ontwikkeling, die die bouworde niet stoort maar organisch uitlegt.
Voor de grondstof, het polycondensaat van caprolactam, met nog een omega ervoor, is een overeenkomst aangegaan met de chemische bedrijven van de staatsmijnen in Limburg, die het leveren. Deze chemische bedrijven halen het uit de cokes. Zo voltrekt zich die wonderlijke combinatie vol contrasten, de verbinding tussen wat er gebeurde millioenen jaren geleden en wat er nu gebeurt. De oerwouden in het geologische proces van den voortijd verzonken diep in de aarde en verkoolden er. Die kool komt nu aan het licht met de geheimzinnige mogelijkheden der grondstoffen, die in een bereidingsproces van vele étappes er uit zijn af te scheiden. Ze brengt door het medium van het menselijk vernuft den sneeuwblanken draad onder dezelfde zon, die in den oertijd de blaren bescheen der bomen, waaruit ze in het donker der aardlagen ontstond.
Het caprolactam heeft den vorm van stijve schubben en ziet er blauwachtig wit uit. Het komt in metalen vaten bij de enkalonfabrieken aan. Het resultaat
| |
| |
van het omzetten tot polymeer en het smelten daarvan is een grondstof, waaruit de voorzittershamer is gemaakt, die in het directiekantoor van het bedrijf op de vergadertafel ligt, hard en glad als elpenbeen, en het blauwe kleed is er uit geweven, dat hier den vloer bedekt. Dit omzetten tot polymeer, het proces van de kleine moleculen, die zich laten aaneenhechten tot de ketenmoleculen, waaruit de synthetische vezel bestaat, en van het smeltspinnen, dat den draad vormt, die na allerlei nabewerkingen het textielgaren wordt, is een ingewikkelde geschiedenis. Maar het verhaal, waartoe ze is te vereenvoudigen, behoudt al het boeiende ervan. Het caprolactam heeft een smeltpunt van tachtig graden Celsius. De textiel, die eruit gemaakt moet worden, moet tegen veel hogere temperaturen kunnen. Daarom wordt het in autoclaven gesmolten en omgezet van monomeren tot een polymeer, dat gespoten wordt tot een dikken draad. Hij lijkt in verschijningsvorm op uit de tube geknepen tandpasta. Hij verhardt onmiddellijk en wordt tot korrels gehakt, die een beetje lijken op de korrel van parelrijst. Die korrels worden gewassen en daarna gedroogd in reusachtige, roterende metalen trommels, die, om hun as draaiend, gelijktijdig ook in hun lengte op en neer bewegen, als gondels in een stoomcaroussel. Het bewegingsmechanisme in de moderne, lichte industrie heeft telkens die associatie met het bewegingsspel. Het metaal van de wentelende trommels is weerkaatsend als spiegelglas en men ziet er het zich vervormende beeld in rijzen, kantelen en weer wegglijden van deze ontzaglijke werkhal, hoog als een kathedraal. Opdoemend uit den achtergrond van machinerie duikt er af en toe het beeld in op van langskomende arbeiders in witten overall. Zij lopen langzaam, ongevoelig voor het megafonische gezoem, dat de geluidssfeer is in de moderne fabriek, waar alles raast met de fantastisch opgevoerde toerentallen, die het bevattingsvermogen verbijsteren. Maar de ingewijde, die de toerentallen
noemt, glimlacht bij de verbazing van den leek.
Doch eens worden die droogtrommels stilgezet en geledigd. De polymeerkorrels gaan naar de spinnerij en daar worden ze in de spinmachines gebracht. Het zijn hoge, kolomachtige apparaten, die van boven een voorraadtankje hebben, waarin de korrels worden gestort. Die kolommen zijn in gesloten rijen tegenover elkaar geplaatst tot wanden van de smalle gang tussen hen in. Ze hebben boven en onder een lampje voor indirecte belichting, om oog te geven op het smeltproces en op het ontstaan van den draad, en die lampjes vormen lijnen van licht in het perspectief van de gang als een speelse, ingetogen illuminatie. Het smelten in de kolommen gebeurt op een rooster onder een tempera- | |
| |
tuur van 250 graden Celsius. De gesmolten massa wordt via een spinpomp door een spinplaat geperst, die gaatjes heeft waardoor de draad komt, vochtig nog, doch vijf meter lager na deze blootstelling aan de lucht verhardt tot den draad, die meteen wordt opgewonden op een spoel met een snelheid van duizend meter per seconde. (Ook hier gezoem, een glimlach bij den ingewijden technicus en verbazing bij den leek.) Het spinnen van een natuurproduct is langs fases van een natuurlijke, zij het gemechaniseerde behandeling te volgen, en lijkt in niets op het spinnen van de spin. Er is echter een paradoxale combinatie van het spinnen van enkalon en het spinnen wat de spin doet, die ook uit een smeltomzetting in het spinzakje met haar pootjes als pomp, door een gaatje het spinvocht spuit, dat aan de buitenlucht blootgesteld tot draad verhardt.
Maar men herinnert zich de uitrekbaarheid van het gesmolten polymeer tot meer dan driemaal zijn eigen lengte. En die rek mag er in de textiel niet zijn. Daarom wordt de pas gesponnen en gespoelde draad op vernuftige machines tot drie à viermaal zijn eigen lengte gerekt. En na deze behandeling wordt hij getwijnd, gewassen, gesterkt, en eindelijk ziet men hem in al zijn zijïge sneeuwblankheid op cones gespoeld.
In opwikkelinrichting, in garenhal, in conerij, overal ziet men op vlakke, lage machines, die in volmaakte evenmaat in lange rijen achter elkaar zijn opgesteld tot waar hun lijnen in de verre diepte voor het oog in elkaar vervloeien, diezelfde sneeuwblankheid terug in een onafgebroken, zoemende wenteling. Slechts hier en daar beweegt zich een arbeider in witte overall door die eindeloze smalle gangen tussen de zoemende machines in, bukt zich en tast naar een spoel, een cone, een draad. Of men ziet er een, die een licht, stalen wagentje duwt, dat op kleine wieltjes loopt en dat rekken vol witte spoelen of cones vervoert. Er is een andere onmetelijke ruimte, waarin men eerst geen mensen ziet, tot men aan het einde een groepje arbeiders vindt, een paar die staan, een paar die zitten voor een brede spoelmachine. Ze controleren met scherp turende ogen - om de inspanning daarvan worden ze om de twee uren afgelost - honderden draden, die uit de verte op hen toeschieten als een kruiselingse bundel van sidderende, tastbaar geworden zonnestralen, zoals die diagonaal kunnen binnenvallen tot een brede lichtkolom door een hoog venster. De ruimte is van de suizende wentelingen doorgonsd. Maar de mannen zwijgen, want hun waardevolle aandacht mag niet worden afgeleid. In dit zwijgen tegen den achtergrond der geluidssfeer van de fabriek voelt men weer deze paradoxale
| |
| |
stilte, deze eigenaardige eenzaamheid van een ontvolkte stad vol razend jachtende machines. De bijna volledige automatisering van het moderne bedrijf verdringt den mens. Het was de woede der Engelse handbreiers tegen de machines, die uit de vinding van William Lee ontstonden en die het einde van hun handwerk betekenden. Uitgelaten benden sloegen de machines in de fabrieken kort en klein. De woede van de massa kan indrukwekkend zijn en soms vruchtbaar, want er kwamen omwentelingen uit voort, die de toekomst vernieuwden. Maar ze kan evenzeer redeloos zijn, als ze zich richt tegen een idee, waarvan de verwezenlijking aan de toekomst behoort. De opgewonden massa's, die de machines vernielden uit wier vernuftig beginsel die van William Cotton voortkwamen, keerden zich omwille van het verleden tegen een toekomst, die ze niet kenden en waarin ze er zelf niet meer zouden zijn. Ze hadden ongetwijfeld meer behagen in het opwindende genoegen der vernieling dan doorzicht in wat ze bestreden. Als men aan de jaarproductie der tientallen millioenen kousen denkt bij Jansen de Wit, verbijstert de krankzinnige ongerijmdheid van het denkbeeld, dat al die kousen met de hand had willen doen breien. En dit denkbeeld behoorde toch tot de niet doorgedachte idee, die een definitief einde wilde maken aan de breimachine, net toen ze begon.
In de werkplaatsen van de enkalon-fabrieken werken gezamenlijk een dertien honderd à vijftien honderd mensen, uit een gemeenschap, voor wie deze werkgelegenheid in haar omvangrijkheid een uitkomst is en een zekerheid in haar bestaan. Ze werken bovendien in drie ploegen, want het is een continubedrijf, en die ploeg van vier à vijfhonderd mensen maakt, over de uitgestrektheid van het bedrijf verspreid, geen overweldigenden gezichtsindruk, - voortdurend ondervindt men het tegendeel. Het bedrijf, dat zo geautomatiseerd is, had behoefte aan een omgeving van een gunstige arbeidsmarkt als hier, waar het geen tekort aan mensen had. Want hoe geautomatiseerd het moderne bedrijf ook is, de mens blijft er onmisbaar in en men schijnt het een bestendigheidsverschijnsel te achten in de huidige ‘superconjunctuur’, dat hij er nodig is in evenmaat met de toename van bevolking en behoeften. (Anderen wijzen op het geforceerde in het verschijnsel, doordat de dienstplicht beslag legt op een groot deel der mannelijke arbeidsjeugd).
Het enkalonbedrijf heeft afdelingen, minder geautomatiseerd, waar een drukker menselijke bedrijvigheid is. En menselijke bedrijvigheid is er ook in het laboratorium, waar in hun witte jassen de physici en hun assistenten bezig zijn met
| |
| |
kolven, mengvaten en reageerbuizen en op hun ondoorgrondelijke handelingen turen met al de scherpe aandacht, die ook de mannen hadden, die de draden gadesloegen op hun sidderende lange afstandsvluchten van spoel naar spoel. Dit laboratorium, dat er uitziet als de geheimzinnige werkplaats van een modernen Faust, die noch den steen der wijzen zoekt noch het alchemische goud, maar de goudwaardige bedrijfszekerheid en bedrijfsmogelijkheid van de synthetische vezel, is de hersenkamer van dit wonderlijke, van machines luide en van mensen stille bedrijf. Het is overigens het kleine cerebrum, het grote is het research-instituut van de A.K.U. in Arnhem.
Niet alleen wordt in deze werkplaatsen de enkalon tot draad gesponnen. Maar een lint-dik spinsel wordt gestrekt, gekroesd, gesneden tot vezels, gewassen en gedroogd, en geaviveerd tot iets wat gelijkenis heeft met een zijige wol of een bijeengeplukte hoeveelheid lokveen, zoals het in de vennen der veengronden bloeit. En zo'n vezel wordt op de ringspinnerijen tot draad gesponnen.
Zo is ook in Nederland het proces gade te slaan van het ontstaan van het garen, waaruit de nylon in de Schijndelse kousenfabriek met honderdduizenden dozijnen van de machines komt. Een grote nieuwe Nederlandse industrie, vrucht van Nederlands kunnen en Nederlands ondernemingsvermogen, voegt in de Schijndelse materiaalmagazijnen de hagelwitte cones toe aan die, welke de kousenfabriek betrekt uit andere nylonmakende landen. En de grondstof zelf voor dit materiaalproduct is eveneens een voortbrengsel van Nederlands vernuft; en ze is van Nederlandsen bodem. Ze komt uit de chemische bedrijven van de Nederlandse staatsmijnen.
Maar niet alleen de kousen, waarvan het materiaal puur voortbrengsel is van menselijke vinding, worden in Schijndel gebreid. Het bedrijf combineert het product uit de geheel en half synthetische garens met dat, waarvan de grondstof natuurlijk is, zoals de wollen garens van de eigen spinnerij in Geldrop dat zijn. Het breit uit wol en katoen, uit fil d'écosse, uit macco; en het breit kousen uit natuurzijde. Het verwerkt rayon en het verwerkt in de omvangrijke verscheidenheid van kousen en sokken geheel synthetische garens, nylon, enkalon, perlon, grolon, agilon, orlon, grilon, de nylonmousse, de stretch-nylon en chadalon. En het breit kousen en sokken uit fantasiebindingen van natuurlijke met synthetische en half-synthetische garens.
De productie van de vele tientallen soorten kousen en sokken bleef toenemen. Bedroeg ze in 1951 ruim 125 pct. van 1940, in 1954 bereikte ze bijna het
| |
| |
| |
| |
dubbele van vóór den oorlog. Voortdurend werd het personeel uitgebreid, in de Schijndelse fabriek en in de ateliers in de dorpen van de omgeving. Maar ook de arbeid werd geïntensiveerd door verhoging van de functionele taakverdeling en verbetering van de werkmethode. Dit diende gelijktijdig het belang van de mensen, die in het bedrijf werkzaam zijn. De collectieve arbeidsovereenkomst hield een loonstop in, die niet is te doorbreken, tenzij een wetenschappelijke arbeidsmethode wordt gevolgd. Daarom is men in overleg met de vakbonden en den inmiddels gekozen ondernemingsraad hiertoe overgegaan, waardoor een hogere productie wordt bereikt en de lonen aanmerkelijk stijgen. Het berust op de beginselen van de arbeidskwalificering, dat is het waarderen van de eisen, die aan een bepaalde functie zijn gesteld, en de arbeidsmeting, dat is de ontleding van den arbeid in elementen, die teruggebracht worden op een normaal tempo, vermeerderd met korter of langer rust naarmate het werk licht of zwaar is.
Naast deze productieverhoging door betere organisatie en vermeerdering van de efficiency, is het doel van dit wetenschappelijke systeem ook verbetering van de werkmethode. De opzet daarbij is om met zo weinig mogelijk inspanning een zo groot mogelijke prestatie te bereiken. Men heeft speciaal ten behoeve van de afwerking van de kous Amerikaanse werkmethoden ingevoerd waardoor men eveneens betere arbeidsprestaties bereikt.
Zo was in de Schijndelse fabriek wat door oorlogshandelingen was verloren gegaan geheel teruggewonnen: het bedrijf was groter dan te voren en had na de oorlogsjaren een ongemeen sterken groei doorgemaakt, die in tempo de vooroorlogse ontwikkeling verre overtrof. Na het gereedkomen van het nieuwe hoofdgebouw waren de uitbreidingen van den bedrijfsbouw doorgegaan. Het ketelhuis kreeg een verdieping. Er werden nieuwe verbindingen tussen de gebouwen gemaakt. Er was een nieuwe, geheel moderne ververij ingericht. De betonbouw werd vergroot met een ruimte van 880 vierkante meter vloeroppervlakte. Gedurende dezen verwoeden heropbouw, die het herrezen bedrijf allen armslag gaf tot zijn weergaloos snellen groei, had het personeel zich beholpen met allerlei noodoplossingen voor de cantine, die verloren gegaan was met de verwoesting van den Maartenbouw. De directie bereidde evenwel een definitieve oplossing voor, die voor het ongerief van de geïmproviseerde oplossingen ruimschoots zou schadeloos stellen. In 1954 kwam de nieuwe cantine klaar. Het is een afzonderlijk gebouw, groot, ruim, met royale entree en garde- | |
| |
robes, een fraaie, lange zaal met een toneel, dat alle accommodatie heeft met inbegrip van kleedkamers voor toneeluitvoeringen. En is er een keukeninstallatie, die er op berekend is, heel veel mensen in korten tijd te bedienen: in twintig minuten voorziet ze driehonderdtwintig cantine-bezoekers van een kopje koffie. Wanden en kap van de zaal zijn in crêmekleur geschilderd, het houtwerk, dat de kap stut, is groen. De zaal heeft een prettige riftvloer, een allergezelligste aankleding met stoelen en tafeltjes, aan een der lange zijden hoge brede vensters met kleurige gordijnen. In den tegenoverliggenden lengtewand is het terugliggende, enorm brede buffet ingebouwd, uitgevoerd in een prachtige houtsoort en met helder betegelde achterwand. En het is toegerust met volautomatische koffie- en afwasmachines. Het toneel heeft een met gordijnen
afgesloten proscenium in de zaal, met aan beide zijden een trap langs het fraai houten front. De nieuwe cantine werd 2 november 1954 feestelijk in gebruik genomen en plechtig ingezegend door den deken van Schijndel. Het opgetogen personeel, dat de met groen en bloemen versierde zaal vulde, bood bij die gelegenheid het door Peter Rovers vervaardigde borstbeeld van den overleden directeur Harry Jansen aan, dat door diens jongsten zoon Harry op het podium werd onthuld. De cantine heeft als toneel- en concertzaal en als gehoorzaal reeds goede diensten bewezen. Bij dit alles biedt zij een gezellig verblijf gedurende de rusttijden tussen het werk. Zo'n groot interieur in zijn verzorgdheid, zijn kleuren en onberoerde orde als niemand erin is, is mooi om te zien. Maar het krijgt zijn eigenlijke betekenis als het volstroomt met mensen, die het werk in de fabriek voor een uur, voor een half uur onderbreken: mannen en jongens, en de groepjes van honderden meisjes. Ook de bedrijvige cantine heeft haar geluidssfeer: het opgewekte rumoer van het praten van vele stemmen. Er wordt gegeten. Daarna wordt er gerookt, gekaart of een ander spel gedaan, gelezen en druk verteld. De huiselijkheid van het verblijf bant de gedachte aan ‘personeel’ en ‘productie’. Het is een gezelschap mensen, mannen, jongens en meisjes, die helemaal zichzelf zijn. Voor de mannen en voor de jonge mannen ligt de toekomst wel hier, voor hen is het werk in het bedrijf de arbeidstaak van hun leven. Voor de meisjes niet. Het werk in de kousenfabriek is voor haar een tussenperiode, een overgang van enige jaren naar een andere bestemming, waarvan de bedrijfsleiding zich bewust is. We zullen in een volgend hoofdstuk zien, hoe in de sociale bedrijfszorg ook de vorming van de meisjes is opgenomen voor de plaats, die zij, als zij haar natuurlijke bestemming gaan volgen, zullen innemen in het eigen huis. De taak, die haar daar wacht, is niet de taak van één
| |
| |
ding, zoals hier. Het is een taak, die Chesterton gekenschetst heeft als een van de avontuurlijkste, die er zijn. De vrouw vervult honderd rollen tegelijk, die van een angstwekkende nuttigheid zijn en van een volstrekte universaliteit. Zij verzorgt babies en leidt kinderen binnen in dat heelal, dat hun vragende nieuwsgierigheid oproept. Zij is costuumnaaister, kookster, huishoudster, verstelster, en dat zijn nog maar enige van haar honderden plichten, waaraan zij niet haar beste, maar àl haar krachten geeft. En bij dit alles, dat haar tot middenpunt van het huis maakt, is zij de dienende en in haar nuchteren werkelijkheidszin beslissende gezellin van dat veeleisende wezen, dat haar man is.
De fabriek bereidt haar tot die huishoudelijke taak niet voor, - dat bezwaar, dat gemaakt wordt tegen het werkende meisje en tegen de fabriek, die met hoger lonen en een arbeidstijd, die veel meer vrijheid laat, de moeilijkheid schept, om aan huishoudelijk personeel te komen. Het is niet alleen de klacht van de mevrouw, die tot haar gemak haar personeel houdt, en wier ongerief in Amerika tegemoet gekomen wordt door automatisering van het huiselijk werk en de volautomatische keuken. Het is eveneens de klacht van hen, die de moeilijkheid zien en ervaren van de grote gezinnen, welke geen huishoudelijke hulp kunnen missen en waarin het meisje een leerschool zou hebben, die haar beter voorbereidt op haar toekomstige taak. Het werkende meisje is niet meer weg te denken uit de samenleving en uit de structuur van de industriële ontwikkeling, afgezien nog van de onmogelijkheid, dat ze allen zouden zijn op te vangen in de huishoudens, zo ze te verplichten waren daar lust in te hebben. En wat haar toekomstige taak betreft, waar die bezwaren zo den nadruk op leggen, deze ziet het industriële bedrijfsleven voor de daarin werkende meisjes in zijn socialen opbouw niet voorbij. Wat het Brabantse bedrijfsleven in dit opzicht doet vindt een van zijn goede voorbeelden in het onderhavige bedrijf, een bedrijf overigens, waarin het meisje een specifiek vrouwelijke arbeid vindt; - kloosterzusters zegenen hem met het gebed van haar noveen, als hij haar in handen wordt gegeven. Men kan voor ogen houden, dat de arbeid zelf het meisje een zekere handvaardigheid bijbrengt, die haar ook in haar latere taak van pas kan komen. Zoals de werkmethode, de aangekweekte ordezin, en zelfs de verplichting dat de cantine de ordelijkheid behoudt, die voor gezelligheid en huiselijke sfeer onontbeerlijk is, betekenis kunnen hebben in hun invloed voor later. Als het Sint Oedenrodens meisje zich erover verheugt, dat anderen de bloemen zien voor de ramen van haar atelier, verheugt ze zich
later wellicht, dat haar kinderen de bloemen zullen zien, die zij zet voor het venster van haar huis. Dit is bijkomstig
| |
| |
nog in vergelijk tot het onderricht, dat de meisjes krijgen in samenwerking tussen het bedrijf en de vormende school.
Bij den aanblik van deze volle cantine doe ik wat het meisje uit Sint Oedenrode deed. Ik denk aan
het verleden, aan de matglazen ramen, die den blik naar buiten verboden en hem dwongen tot den gezichtseinder van de werkplaats. Mijn herinneringen gaan verder terug, naar de arbeiders met hun drinkenskruik neergehurkt tegen den somberen fabrieksmuur, waar een eindje verderop de meisjes tegen leunden, den boterham in de hand, - en dan de hypocrisie in de verontwaardiging, als ze zich als ‘brutale meiden’ gedroegen en iets schilderachtigs riepen tegen iemand, die voorbij kwam. En nu voor de arbeidsonderbreking deze rust, dit tehuis, aan de sfeer en de gezelligheid waarvan niets is gespaard. Er ligt de tijdsduur van een geslacht tussen toen en nu. Er is wat gebeurd in Brabant. En als wij van de emancipatie spreken van ons gewest sedert het begin van deze eeuw, dan kunnen we die van de industrialisering daaruit niet wegdenken. Ook zij draagt bij tot het helderder Brabant. Welvaart alleen is niet genoeg. En productie en arbeid zijn levenstaak, opgelegd in het woord dat van het zweet des aanschijns sprak, maar zij zijn slechts het onvermijdelijke en uitstekende middel tot het levensdoel. Bij den werkenden man, de werkende vrouw, het werkende meisje gaat het om den man, de vrouw en het meisje. De mens is het doel, zegt een foldertje dat inlicht over de stad Tilburg en haar industrie.
|
|