Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Iskander. De roman van Alexander den Groote (1995)

Informatie terzijde

Titelpagina van Iskander. De roman van Alexander den Groote
Afbeelding van Iskander. De roman van Alexander den GrooteToon afbeelding van titelpagina van Iskander. De roman van Alexander den Groote

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.31 MB)

XML (1.09 MB)

tekstbestand






Editeurs

Oege Dijkstra

Jan Robert

H.T.M. van Vliet



Genre

proza

Subgenre

historische roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Iskander. De roman van Alexander den Groote

(1995)–Louis Couperus–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

De roman van Alexander den Groote


Vorige Volgende
[pagina 376]
[p. 376]

XXI

Er waren ontevredenheden. Onder het schijnbaar rustige kampleven der Macedonische soldaten troebelden zij telkens op als bellen in een stil water. Deze langdurige oorlog, dit diepe doordringen in Azië, waarvan hen de beteekenis ontging, dit nu dagenlange kampeeren in een barbaarsch land, dat zij niet noodig meenden te veroveren, zoo rustig zich de bevolking hield achter bergen en rotsen, deed de ontevredenheid telkens borrelen. De vele Perzen, die Alexandros omringden, zijne Perzische kleedij en gewoonten... het maakte de Macedoniërs fronsend afkeerig van hun jongen vorst, eenmaal in hunne harten, zoo niet op hunne knieën - als hij het nu wenschte - aanbeden. In de doellooze rust werden de eerste draden gespannen, weefde zich, hoe ijl nog, het webbe.

Er was een samenzwering. Het was niet tusschen de Vrienden, al waren ook zij niet allen tevreden, Perdikkas, Ptolomaïos niet, Koinos niet en Meleagros. Die samenspanning begon tusschen de mindere officieren, in de zijlinksche afdeelingen van het kamp.

Eenmaal, reeds laat, verliet Filotas de tent des Konings. Met Alexandros had hij zich, feestend en schertsend, lang onderhouden. De Koning was zijn ontstemming te boven gekomen. Filotas was gelukkig om de nieuwe genade, die hij genoot; hij glimlachte zijn blijden glimlach...

Buiten den cirkel der schildwachten naderde hem een jonge man.

- Filotas...

- Wie zijt gij?

- Ik ben Kebalinos.

- Die naam zegt mij niets. Wat wilt gij?

- Ik ben een der wapenknechten bij den legertros, voor de pakwagens.

- Wat wenscht gij?

- Luister eén oogenblik, Heer. Dit is zeér gewichtig. Mijn broeder is Nikomachos...

[pagina 377]
[p. 377]

- Wat zeggen mij uw namen! Wat wènscht ge?

- U mededeelen een allergewichtigste ontdekking.

- Een samenzwering?

- Ja, Heer...

Filotas lachte. Hij had gevraagd uit hoogen maar argeloozen scherts, ontstemd over dien trosknecht, die hem in den weg trad. Er traden zoo dikwijls minderen voor, deze laatste tijden, die zich beklaagden over dit, over dat.

- Een samenzwering tegen wien? vroeg Filotas, reeds bij voorbaat ongeloovig.

- Tegen den Koning.

- Het is niet waar, fronste Filotas, onwillig te gelooven.

- Het is waar, Heer. Hoor mij. Nikomachos is die blonde knaap, die...

- Nu herinner ik mij. Is hij uw broeder? Hij is het ‘broêrtje’, geloof ik van velen, met zijn blonde krullen.

- Neen Heer. Juist niet. Hij is alleen het ‘broêrtje’ van Dymnos...

- Wederom een naam! Wie is Dymnos?

- Een onderofficier in Perdikkas' falanx. Een Macedoniër uit Chalestra...

- Zijn hij en het blonde broedertje de samenzweerders?

- Alleen Dymnos, Heer. Mijn broêrtje Nikomachos juist niet. Maar de onderofficier vertelde uit liefde en vertrouwen van de samenzwering aan Nikomachos. Mijn broeder schrikte hevig en vertelde mij alles over. Ik kom u waarschuwen. Ik wist, dat gij dezen avond bij den Koning waart. Keer terug en waarschuw den Koning, bid ik u, Heer.

Ontevreden, ontstemd zag Filotas den trosknecht aan.

- Hoe kan ik u gelooven? Op welk gezag? Gij spreekt van uw broeder, in het leger bekend om de gunsten, die hij verleent. Gij spreekt mij van zekeren Dymnos, die zijn vriend is en dien hij verraadt als samenzweerder tegen den Koning. En gij wilt, dat ik dit alles als gewichtige waarheid aanneem, terwijl het misschien niet meer is dan duister gekuip van minderen en een schandknaap tegen elkander. Ga uws weegs, ik keer naar mijn tent.

[pagina 378]
[p. 378]

- Mijn Heer, ik bid u. Sla mijn woord niet in den wind. Waarschuw den Koning, in wiens tent ik geen toegang heb. Laat onderzoeken. Onderhoor Dymnos.

De ernstige toon van den man deed Filotas denken. Zoo niets van dit alles waar was, zoû hij zoo dringend niet spreken al was natuurlijk zijn geheime bedoeling met het blonde broêrtje beloond te worden voor dit aangeven van samenzweerders. Maar Filotas was ge-ergerd om deze verhindering, deze ergerlijkheid in de nacht: hij verlangde naar Antigone. Toch zeide hij:

- Het is goed. Ik ga den Koning waarschuwen!

- Dank, dank, Heer! Ik ben trouw aan Alexandros! Herinner u mijn naam Heer: ik heet Kebalinos...

Filotas, bijna aarzelend, ging terug.

- Ellendige dingen! dacht hij. Waarom schonk mij juist die kerel zijn vertrouwen...

Hij begreep, dat het een verloren nacht was. Deze dingen, van weêr over te brengen wat mindere menschen, die hij verachtte, hèm hadden over gebracht, stuitten hem tegen de borst. In den strijd aarzelde hij nooit, in zijn jonge dapperheid, die niet anders dan levensvreugd was. Nu was hij verveeld. Geheel zijn blijde, lichtzinnige wezen kantte zich tegen deze duistere boodschap, hem, Filotas, bijna opgedragen door een trosknecht! Toch trad hij Alexandros' tent binnen en vroeg toegang.

- Gij hebt wat vergeten? vroeg de Koning joviaal.

Hij had Filotas wel weêr lief, met een ietwat grillige genegenheid. Hij deed zich juist ontgespen door Bagoas en de jonge eunuchen, die hem den laatsten tijd dienden als kamerknechten. Filotas lachte. Ja, zeide hij, hij had vergeten den Koning de grap te vertellen, die het vervolg was van zijn vorigen scherts. Alexandros, gevoelig voor toespelingen, voor scherts en grap, verzocht hem te spreken. Maar zond Bagoas en de eunuchen niet weg.

Filotas, snel verzinnende, vertelde de grap. Alexandros schaterde. Ook Filotas schaterde, zich bewonderend, dat hij op dit zelfde oogenblik deze geest-en-kortswijl verzonnen had. Toen hij ver-

[pagina 379]
[p. 379]

trok en Alexandros zich te ruste begaf, had hij niet verteld wat Kebalinos hem had toe vertrouwd.

Hij haalde de schouders op en ging naar zijn tent. Vast sliep Antigone... Hij wekte haar niet, ontstemd om hij wist zelve niet meer wat...

Den volgenden dag wachtte hem Kebalinos op. En vroeg hem:

- Heer, hebt gij den Koning...?

- Ja, ja! zeide Filotas ongeduldig en brauwe-fronsend en ging voorbij.

En haalde de schouders op. Hij besloot, dat hij van dezen achterklap Alexandros niets melden zoû. Het was dwaas en minderwaardig: er wás wellicht geen samenzwering: er was vermoedelijk niet meer dan vijandschap onderling tusschen die minderwaardigen, die elkander ten val wenschten te brengen: een onder-officier-falangiet, een trosknecht, een schandjongen... Te hoog voelde hij zich, zich in te laten met dezen.

Zoo besluitende, won hij zijne tevredenheid terug. En dacht niet meer aan het gebeurde... en wat wellicht gebeuren kon...

Er gingen twee dagen voorbij.

Kebalinos vermoedde, dat Filotas niet te doen wilde hebben met deze zaak.

- Het zal hem spijten, zeide hij woedend tot het blonde broêrtje, beiden spijtig, dat de gewenschte belooningen hun zouden ontgaan.

- Wij zullen het Metroôn zeggen, zei Nikomachos. Dien ken ik.

- Wie is hij?

- Opzichter bij het arsenaal, bij de afdeeling der schilden.

Het was in het arsenaal, tusschen honderden bij elkander gezette schilden, een fluisterende samenspraak. Metroôn zeide tot Kebalinos:

- Ik ga zelf den Koning waarschuwen.

- Durft ge...? vroegen zij beiden.

- Ik durf, zeide Metroôn. Kebalinos, gij blijft hier. Nikomachos, het is beter, dat gij ter zijde gaat.

Zoo werd het. Alexandros stond Metroôn onderhoud toe.

[pagina 380]
[p. 380]

- Heer, zeide de wapenopzichter. Het is Dymnos, een onderofficier in Perdikkas' falanx...

En hij zeide het. Hij zeide, dat Dymnos het had toevertrouwd aan Nikomachos, Kebalinos' blonde broêrtje. Dat Kebalinos Filotas gewaarschuwd had...

- Wanneer? vroeg de Koning.

- Drie dagen geleden, Heer.

Alexandros riep om zich Hefaistion, Krateros, Koinos, Meleagros, Perdikkas, Leonnatos...

- Wat beteekent dit alles? vroeg Alexandros.

Hefaistion twijfelde aan Filotas' schuld; Krateros was zeker daarvan.

- De trosknecht wacht in het arsenaal, Heer, zeide Metroôn. Zoo gij hem wellicht ondervragen wilt, kan het daar gebeuren, zonder opzien.

De Vrienden dachten aan verraad. Zij omringden allen den Koning op weg naar het arsenaal, in het arsenaal.

- Wie zijt gij? vroeg Alexandros den trosknecht.

Hij zeide wie hij was. Wie Nikomachos was, zijn broêrtje, aan wien Dymnos overgebracht had, dat zij samenzwoeren tegen den Koning.

- Hebt gij werkelijk dit alles aan Filotas verteld?

- Bij de heilige goden, ja, Heer!

- Voer dien Dymnos hier voor mij, beval Alexandros. Maar zonder opzien te baren.

Zij wachtten. Het duisterde in het arsenaal, tusschen de gestapelde rondingen der schilden, die schenen honderden ondergaande zonnen, met nog een flauwen koperglans aan hunne welving.

- Is het mogelijk! Is het mogelijk? riep smartelijk Alexandros. Het kán niet mogelijk zijn!

De argyraspiden, gezonden om Dymnos voor den Koning te voeren, kwamen terug.

- Heer, zeide hun onderofficier. Dymnos heeft zich doorstoken. Maar hij leeft nog... Hier brengen de wachten hem...

Op een baar werd Dymnos voor gevoerd. Hij kreunde: als glas

[pagina 381]
[p. 381]

brak het reeds aan zijn oogen. Een plots vermoeden flitste op in den Koning.

- Dymnos, zeide hem Alexandros. Meent gij, dat ik ongerechtig was en dat Filotas beter dan ik heerschen zoude over Macedonië, over Azië...?

De brekende blik staarde in Alexandros' oogen. De veege mond schuimde maar sprak niet. De samenzweerder stierf in Alexandros' blik en vraag.

- Het is onmogelijk, zeide Krateros; dat deze mindere man uit eigen verstand een samenzwering op touw zette tegen onzen Koning!

- Roept Filotas hier! beval Alexandros.

Zij wachtten. Toen Filotas werd voor gevoerd, gevoelde hij plots - feller nog dan dien keer toen de Koning hem barsch had verweten, dat hij hem niet hoofsch genoeg groette - dat het gedaan met hem was... Deze duisterende arsenaal-barak, met de ondergaande zonnen der schilden... dit lijk op die baar; Kebalinos, dien hij herkende, de sombere blik der Vrienden rondom Alexandros...

Filotas voelde een koude huiver als ijzig water gesmeten over zijn rug. Maar hij zette zich schrap op zijne voeten, hij blikte strak uit zijn gelaat. Hij had lief alles wat van het leven was en wilde het niet verliezen: verdedigen zoû hij zijn jeugd, zijn glans, zijn geluk niet alle krachten, die de goden hem gunnen zouden.

Alexandros vroeg, wijzende op Kebalinos:

- Heeft deze man, als hij zegt, u gesproken van dezen andere?

Hij wees op den doode.

- ...U gesproken over Dymnos, die samenzwoer tegen mij? En u verzocht mij hiervan te verwittigen?

Filotas ontkende niet.

- Koning, ja.

- Waarom liet gij dit na? Gij vernaamt dit drie dagen geleden, zoo ik dezen man vertrouwen mag. Waarom behoeddet gij mij niet dadelijk voor levensgevaar? Ontken, dat hij waarheid spreekt en ik geloof u. Gij hebt in mij een gunstig gezind rechter: eer acht

[pagina 382]
[p. 382]

ik Kebalinos zelven in staat tot een misdaad, dan u, Filotas, mijn Vriend en mijn veldheer.

- Koning, Kebalinos sprak de waarheid. Hij verwittigde mij van Dymnos' samenzwering en verzocht mij u te waarschuwen. Ik liet dit na.

- Waarom?

Filotas, trotsch, haalde de schouders op.

- Waarom? Ik weet het niet. Het scheen mij achterklap toe van duistere minderen. Ik hoorde namen, die mij van geen belang schenen als in een kletsen van oude wijven. Ik hoorde van een schandknaap, zoo edel, dat hij den Koning redden wilde. Ik achtte dit alles niet. Wellicht oordeelde ik verkeerd en had ik u, o Koning, moeten waarschuwen. Ik keerde in uw tent terug maar... ik waarschuwde u niet. Ik schertste, herinnert ge u? Waarom ik u niet waarschuwde...? Ik weet het niet. Ik minachtte geheel dit duister gekuip.

Iets lichtte in Alexandros op.

- Het is waar, zeide hij. Gij zijt zoó. Lichtzinnig en hoog. Gij zijt niet anders. Ik geloof u.

- O, Koning! riep Filotas en het glansde op in zijn ziel. Gij kènt mij toch? Sedert onze jongelingsjaren! Zoû ik ooit, ik...?

Hij snikte van ontroering en blijdschap. Hij knielde neêr. Alexandros hief hem op en omhelsde hem.

- Gij allen, zeide hij, ziende omrond. Spreekt hier niet van.

Zij verlieten het arsenaal.

- Waar zijt gij geweest? vroeg Antigone angstig toen Filotas, nog bleek, terug kwam.

- Nergens! weerde hij af. Er is niets dan het schoone, heerlijke leven...!

En hij geloofde het zelve.

Nu, in zijne armen, verried zij hem eindelijk, dat de Koning haar driemaal ontboden had. Hij verwonderde zeer. Nieuwe angsten rezen in hem. Zij zeide hem, dat zij zeer verzacht had zijne woorden, die de tafelschuimers hadden overgebracht.

- Ontvang niet meer die vrienden, die uit nijd op uw rijkdom-

[pagina 383]
[p. 383]

men vijanden zijn! smeekte zij. En let, mijn lief, op de woorden, die de wijn u laat zeggen...

Nu lachte hij weêr en omhelsde haar.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken