Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Metamorfoze (1897)

Informatie terzijde

Titelpagina van Metamorfoze
Afbeelding van MetamorfozeToon afbeelding van titelpagina van Metamorfoze

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.50 MB)

Scans (13.19 MB)

ebook (3.26 MB)

XML (0.46 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Metamorfoze

(1897)–Louis Couperus–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

XVII.

Er gingen twee dagen om vol stille kleine drukten, die hij deed met Emilie en met zijn broêr. En nu was zij begraven en zij zaten in de donkere kamer beneden, waar haar heengaan iets had gelaten in de atmosfeer, dat niet te zeggen was, heel stil en vreemd, alsof zij onzichtbaar nog een laatste woord zoû moeten zeggen, dat maar niet klonk....

- Hugo.... Kom eens meê.

Mevrouw Van Neerbrugge kwam naar hem

[pagina 353]
[p. 353]

toe, waar hij zwijgend zat gedoken in zijn stoel. Hij stond op, zij bracht hem naar de vensterbank, waar zij beiden gingen zitten. Zij was een groote vrouw; zij had die zacht placide waardigheid van vrouwen, die lang zijn in Indië geweest, de eerste naast haar man, in zijn pozitie van gezag en macht. Zij scheen nooit ouder te worden. Hij kende haar al jaren zoo, van kind af aan, met haar heel zwarte haar en matte teint, en zooals Emilie zijn moeder had genoemd, noemde hij haar, al waren zij ook gee familie: tante.

- Hugo.... ik woû eens met je praten. Wat denk je te doen, mijn beste jongen?

- Ik weet niet, tante....

- Denk je weêr op reis te gaan?

- Ik weet nog niet....

- Woû je van avond hier blijven slapen?

Hij zoû alleen zijn; zijn broêr en zuster waren in een hôtel; de meid sliep buitenshuis, omdat zij bang was, nu mevrouw er niet meer was. Hij wist niet, en haalde de schouders op.

- Ik zoû het niet doen, mijn jongen. Je bent zoo zenuwachtig.... Ik woû je voorstellen: kom bij mij. Blijf bij mij, zoolang je nog bent in Den Haag. We waren zulke oude vriendinnen, je lieve moeder en ik.... Ik woû,

[pagina 354]
[p. 354]

dat je, nu ze er niet meer is, in mijn huis iets van een ouderlijk huis terugvond. Slaap van nacht bij ons.... wil je?

Hij knikte van ja, en drukte haar hand.

- U is heel lief.... Ik kan nog aan niets denken. Ik weet niet wat ik doen zal.

- Blijf bij mij, zoolang je wilt. Ik heb je gekend van een kleinen jongen af, en ik mag je wel een beetje beschouwen als mijn kind, niet waar. Wij zullen allen mama missen, Hugo, maar jij het meeste....

Hij knikte weêr. En zij stond op en kuste hem voor zij nu ging. Hij staarde in den tuin, daar, waar Zij altijd had geloopen, met haar langzamen pas, tusschen haar rozen. Ze waren, de rozen, nu omwikkeld in stroo, en zij kon ze niet meer zien herbloeien. Zij was gegaan.... Waarom was zij zoo gegaan, zoo vreemd, zoo in eens, als zonder afscheid, zonder één enkel laatste woord? Zij was gegaan voor altijd.... Want zij was dood. Hijzelve, dien morgen, hij had haar kist onder veel bloemen zien wegstoppen in een kelder, donker en vochtig, dien men noemde een familiegraf. Met ceremonie hadden zij de kist, waarin haar lichaam lag, tot daar gebracht, en toen was ze er in geduwd door ruwe mannen, die

[pagina 355]
[p. 355]

iederen dag zoo deden en niet meer beseften.

Zij was gegaan.... Hij herinnerde zich hoe dikwijls hij gezeten had aan hare voeten, zij met de hand streelende op zijn haar en hoe zij met zoo lief willen begrijpen hem gevraagd had naar zijn werk, in haar trots van moeder, die haar zoon beroemd zag; hij heugde zich hoe hij haar gebiecht had zijn leed: Hélène.... Hij heugde zich hoe zij samen gewandeld hadden, zij aan zijn arm, met langzamen pas, omdat zij was zwaarlijvig.... Maar het was niet alles lief wat hem heugde. Hij heugde zich nerveus gekibbel, bittere woorden nu en dan, altijd om zijn drift en ongeduld, altijd zijne schuld: om niets, om heele kleine kleinigheden. Dan had hij wel eens geboudeerd, en zij altijd maakte het goed weêr, omdat zij leed onder zijn bouderie. Maar later was hij ook wel eens de eerste geweest om bij te leggen den huiselijken twist.... O, wat waren die verzoeningen lief! Dan zat hij weêr aan haar voeten: zij schudde het hoofd en noemde hem, schertsende nu: zenuwachtige driftkop.... Hij hoorde het haar weêr zeggen: zenuwachtige driftkop. Dan hadden zij samen pleizier en lachten er om, beiden. Het was toch ook eigenlijk om niets geweest: een kleinigheid;

[pagina 356]
[p. 356]

zij waren beiden zenuwachtig. Het was wel lief om nu te denken, nooit om iets ernstigs, om groote dingen. Zij hadden elkaâr heel lief gehad, hoewel zij veel verschilden: zij zoo eenvoudig, niets dan moeder, trotsch op haar jongen; en hij, ingewikkeld melancholiek in de nevroze van zijn zieke ziel, die zoo zelden eens blij was om het leven.... Dat had zij hem dan verweten: dat hij maar altijd zuchtte.... Zij plaagde hem, en deed hem na, en zij hadden er beiden om gelachen, en zij hadden beiden gezucht, uit gekheid.... En dan hun eten samen, zoo gezellig: hun lange avonden....

Nu was ze heengegaan.... Juist den laatsten tijd hadden zij niet meer zoo samen geleefd. Lang was hij in Parijs geweest, toen thuis, maar toen naar Rome. Hoe had zij niet geprutteld tegen zijn laatste reisplan, toen, in Chaudfontaine nog.... Misschien had zij een voorgevoel gehad: dat zij elkander niet weêr zouden zien, en dat zij stilletjes zoû glippen weg, zonder een laatsten zoen aan hem te geven....

Nu was ze heengegaan. O, wáarom was ze zóó gegaan, zóó stil, zóó plotseling, zoo zonder laatste woord....!!

Haar arme lichaam hadden zij gestopt onder de aarde. O, dat begraven, dat verbergen

[pagina 357]
[p. 357]

van wat moet vergaan; hij huiverde er van!

Sterven! Dat was afschuwelijk, ten minste voor haar arme lichaam, dat hij toch óok had liefgehad aan haar: de hand, die zijn haar streelde, terwijl zijn hoofd op hare knieën lag; de oogen, die hem tegenlachten en vergaven, vóór nog het hare lippen deden....

- Vergeef me, mama.... o, vergeef me!!

Zij zoû het nooit meer zeggen, het zoete woord, waarmeê zij hem vergaf....

Zij was gegaan, zonder het nog eens voor de laatste maal gezegd te hebben, met woord, en oog, en glimlach: dat zij vergaf, al groote en al kleine kwaad....

En toen besefte hij, dat hij geweest was een bedorven kind, met weldaad overstelpt, die hij nauw gewaardeerd had en maar had onnadenkend aangenomen als heel natuurlijk recht.

O, toen besefte hij, dat zijne moeder, die was heengegaan, was heengeglipt, geluideloos, in donzen sneeuw van stilte, voor hem geweest was, voor hem nu heel zijn verder leven vol verwijt zoû zijn:

Dat wat hij had gehad en nooit genoeg had gewaardeerd....

.... Altijd het Mene Thekel, dat vlammen zoû - te late vermaning, - met letters van

[pagina 358]
[p. 358]

hel weêrlicht, altijd, aan de muren van zijn leven....!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken