Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nippon (1971)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nippon
Afbeelding van NipponToon afbeelding van titelpagina van Nippon

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.25 MB)

ebook (5.33 MB)

XML (0.59 MB)

tekstbestand






Editeur

Rico Bulthuis



Genre

proza

Subgenre

reisbeschrijving


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nippon

(1971)–Louis Couperus–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 64]
[p. 64]

X

Wat ben ik blijde een dag van enthouziasme te kunnen boeken! Het Nijo-Kasteel, dat wij vanmorgen hebben gezien, is een der prachtigste kasteelen - liever tooverpaleizen - die ik ooit en ergens gezien heb.

Ik moet met een enkel woord u eerst historisch inlichten en u herinneren het geslacht Tokùgawa dat, na den beroemden slag van Sekigahara (15 Sept. 1600) in den persoon van Tokùgawa Ieyasu, de Shogùn-macht in handen greep. Reeds sedert de 12de eeuw was alle heerschmacht in handen van den Shogùn (militaire dictator), terwijl de Mikado - steeds gehuldigd als keizer van goddelijke afkomst - eigenlijk machteloos en aanbeden, troonde in zijn paleis te Kyoto achter zijn schutsel, de voeten alleen zichtbaar. Deze Ieyasu stichtte het kasteel Nijo op de plek waar reeds de laatste der Ashikaga's (Shogùns van 1338-1565, dus meer dan twee eeuwen) een zomerverblijf had gebouwd.

Ieyasu - de eenige dus der Tokùgawa's, wier naam u bij moet blijven als teekenend de Japansche 17de eeuw, en wier wapen: de drie bladeren van den esch-boom, ge overal in het Nijo-kasteel op het koperen sierwerk der deuren en balken zult aantreffen - was een der grootste veldheeren en heerschers geweest, waarop Japan bogen kon. In den gemelden slag - een groote dag in de Japansche geschiedenis - versloeg hij zijn vijanden, aanhangers van den onmondigen zoon van Hideyoshi - zijn gestorven mededinger - na diens paleis verbrand te hebben. In deze eeuw en in de vorige moet men zich de historie van Japan voorstellen als een voortdurende burgeroorlog van Taiko's - prinsen of hertogen - en hunne

[pagina 65]
[p. 65]

Daimyo's - baronnen - onder elkaâr, waarboven de steeds door allen gehuldigde Mikado, roerloos en onaangetast blijft, als een goddelijke incarnatie te midden van het verfijnde, artistieke, litteraire, maar onweêrbare hof van Kyoto. Door de heeren daar liet Ieyasu zich spoedig, in 1603, tot Shogùn huldigen. Zijn geslacht bleef het dictatorschap - het eigenlijke heerscherschap - in handen houden tot eerst in 1868 na Amerika's invloed en Commodore Perry's komst het Shogùn-schap werd afgeschaft en de Mikado in werkelijkheid keizer van Japan was.

Het Nijo-kasteel is dus het kasteel der Tokùgawa's hun ‘vaste-voet’ in Kyoto, dicht bij het Keizerlijke Paleis, waar het Hof zich om den Mikado schaart. Het is nu nog met grachten en wallen omringd, wallen van zuiver tegen elkander passende rots. IJzeren, massieve poorten, overdekt door het gebeeldhouwde houten dubbeldak. Dus een Japansche forteres. Maar slechts één oogenblik, van buiten. Binnen de pijnlijk rein gehouden tuin van een keizerlijke villa, dat het kasteel nu is, meer echter: Nationaal Monument. Grillige pijnboom, de vijver met rots en steenen lantarens, drie bloesem-dubbele kerseboomen. De gewild onregelmatige silhouet der paleisgebouwen, het eene dak lager dan het andere, de bijgebouwen lager gedekt dan het forsche, maar elegante hoofdgebouw: het artistiek Japansche diminuendo. Boven aan daken en poorten het prachtige snijwerk: vogels en bloemen, pauwen en pioenen, kraanvogels en lotus, in zachte kleur en dof goud. Dan binnen, terwijl uw ongeschoeide voet over de smettelooze matten glijdt, de uiteenschuiving der troonzalen.

De fusuma's, - de beschilderde wanden, de papieren paneelen - zijn geheel van gouden grond. Het is het stofgoud, atome-vluchtig, dat in vierkante vakjes, door middel van borsteltikken op geolied papier wordt gehecht op zijde van schutten of papier van wanden. En dan, wordt het ge-olied papier weggenomen, achterlaat den geheel gouden grond in vakjes, slechts even afscheiding zichtbaar. Op dezen grond schilderen de schilders. Alle deze wanden en weg-schuivende papieren deuren - soms in omlijsting van brokaat en gelakt hout - zijn de schilderingen geworden van beroemde schilders,

[pagina 66]
[p. 66]

wier decoratie hoogste kunst werd. Aan de schuifdeuren hangen zeer lange, zijden kwasten met koordlussen, die dienen om de deuren weg te trekken.

Het goud der wanden is eeuwen-oud, hoewel hier en daar gerestaureerd. Het oude goud is het mooiste, het is maar even dof of verweerd. Het licht valt uit de zij-galerijen, door de papieren ruitramen en is overvloedig. Soms worden deze ramen weggeschoven en valt de enkele, schaarsche zonnestraal dezer koude Japansche lente over het òplevende, oude goud. Niets is zoo mooi als die nooit verblindende, want steeds zachttonige rijkdom. Het is overal goud, het is niets dan goud. Maar de goudstof is zoo teêr, atoom aan atoom gekleefd, dat het meer is als vlinderwiekstof dan als hard metaal: immaterieel en tooverachtig, als geblazen zijn de gouden gronden der fusuma's. Deze eerste zaal is de Tijgerzaal. Bijna monochroom ziet ge de prachtige tijgers, bijna goud op goud en daarom als paradijs-beesten in Eden-tuinen gluren, gluipen, springen op hun prooi en strijden tusschen ijle, ook bijna gouden of groene bamboe. Hier wachtten de Samurai - de ridders - die in het gevolg der Daimyo's - de baronnen - waren meêgekomen. Andere zalen schuiven dan uit voor het oog: het zijn cederboomen (chamaecyparis) - de beroemde, waaruit deze paleizen, ook deze tempels steeds zijn gebouwd als in Salomo's tijd - en eschboomen, die de schilder als machtig motief heeft gekozen. Soms is er over den breeden, gouden wand, vrij lang, slechts één enkele ceder of esch geschilderd, wonderlijk evocatief, het zomergroen of herfstrood der pijnnaalden of eschbladeren zich aftintend in het goud. Niets dan één boom, die de geheele zaal decoreert. Geen meubels. Een zoldering van dofgouden caissons. De geheele zaal schijnt alleen te bestaan om dien eenen machtig geschilderden esch of ceder. De dikke stam is massief op het ijle gouden fond, de zware takken wringen zich naar omhoog en ter zijde; de stekelkwastbladeren pluimen fijner en fijner uit; de pijnappelen stippelen in den groenen nacht van het loover. Op de zijwanden herhaalt zich het motief, kleiner, verminderd in lijn, toon en kleur; enkele takken nog slechts, ook boven de deuren enkele twijgen, een laatste pluimkwastloovering, de allerlaatste appel stippelt er

[pagina 67]
[p. 67]

zijn donker vlakje aan het allerlaatste twijgje. Het is Kanô-Tan-Yu, de beroemde, die de schepper is dezer boomen.

Boven de tusschendeuren - de schuifdeuren, de geschilderde gouden deuren - zijn de gebeeldhouwde ‘ramma's’, die zijn als doorluchtige tochtramen, breed en lang. Zij zijn door beroemde beeldhouwers in dien tijd gesneden; zal ik u overstelpen met zoo vele beroemde namen, die niet altijd in ons Westersch oor blijven hangen? Spijkers en ijzerwerk aan ceder-balken en deurposten zijn verborgen door prachtige bronzen platen. De zaal is verdeeld in een hooger en lager gedeelte. Op het hooger gedeelte zetelde, op breede, lange kussens, de Shogùn, de knieën wijd, kruisvoets - wij zullen later de houten portretbeelden zien, die deze breede houding, om uitstekend brokaten plooien, goed doen begrijpen. Op het lage gedeelte knielden, of zaten kruisbeens, wie hij in gehoor ontving.

Er zijn ingebouwde laden en laatjes en verlakte bladen, die terzijde een comfort van berging en plaatsing geven. Een soort breede, lage vensterbank is tafel, onder de papieren ruitramen, geheel in dicht bij elkander tralieënde bamboe-stijltjes verdeeld. Geen meubels. Niets dan deze smaakvolle, prachtvolle ornamentatie van den architect en den schilder. En terzijde van den Jòdan - het verheven gedeelte - de verborgen kamer voor de wacht van den Shogùn, eveneens goud van fond, eveneens geschilderd met berglandschap achter wilgen en een vliet, met eenden...

Men vraagt zich af of dit werkelijkheid is. Of het maar niet een sprookje vertelt. Zie, dit waren ruwe krijgers. Deze machtige Shogùns, die hier breed uit in brokaat zetelden met in de hand hun curieuze staf - in den vorm van een dichten waaier of liever nog gewijd tablet - was altijd een geducht veldheer, deze Daimyo's waren geduchte baronnen, al droegen zij op dit oogenblik geen metaal maar zijde; deze Samurai's hadden misschien wel eveneens hunne ijzeren plakkatenkolder afgelegd met de wijd uitstaande, vierkante, metalen schouderbedeksels en heupbedekking, maar deze wachtsoldaten in deze verborgen kamer - die er als een boudoir voor een prinses uitziet - waren zeker in volle rusting met brons gehoornde, breed uit-

[pagina 68]
[p. 68]

staande helmen en kolossale zwaarden en manshooge bogen. Zij zullen den Shogùn daar toch niet bewaakt hebben met een saletdegentje en in zijden kimono! En men vraagt zich af: hoe bewogen zich al deze zwaar gebouwde, sterke mannen en vechtersbazen - zie hun flink gebouwd nageslacht! - in deze gouden papieren tooverzalen, met verlakte treden?! Goed, zij trokken hun ijzerbeslagen schoeisel uit, zooals wij onze laarzen en schoenen, maar hoe bewogen zij zich?! Drukte hun elleboog niet telkens een fusuma in, of minstens een papieren ruit? Knarsten niet deze verlakte treden onder hun stevigen tred? Weêrstond dit gouden kaartenhuis aan hunne viriele energieën en ambities en intrigues? Het heeft eeuwen weêrstaan. Ik los het raadsel niet op. Wij constateeren alleen, dat na de afschaffing van het Shogùnaat (1868), toen het paleis voor een prefectuur werd gebruikt, veel vandalisme gepleegd is; deze vernielingen zijn voor het meerendeel nu smaakvol hersteld. Enkele jaren van deze moderne bureaucratie heeft dus meer vernield - aanteekeningen werden gepenseeld dwàrs over de beschilderde gouden fusuma's heen! - dan eeuwen militarisme met breede sabels en manshooge bogen. Geslachten van Samurai's en krijgsknechten schenen meer gevoel en eerbied voor kunst te hebben dan de ambtenaren, die hier enkele jaren inkt hebben vermorst.

Ik heb van dit paleis, in de omgordeling van een kasteel, een grooten indruk gekregen. Ik heb zelden iets gezien wat er meê te vergelijken was in schoonheid. Het is een van die prachten, die u beloonen voor de verre reis naar dit niet altijd sympathieke land. En dan, men roept op in dit paleis ook een stuk der Japansche historie. De Tokùgawa's hebben twee eeuwen dit paleis-kasteel als een hunner zetels kunnen behouden. Gedurende deze twee eeuwen was er een zekere rust in Japan, zoo men ten minste de periode van 17de tot 19de eeuw vergelijkt met de vroegere Midden-eeuwen, die der oponhoudelijke baronnen-oorlogen en burgerstrijden. Van uit dit Nijo-paleis, vlak bij het Paleis van den Mikado, regeerde de Tokùgawa-Shogùn oppermachtig in de plaats van den vlakbij troonenden Zoon der Zonnegodin. Vreemd, die dynastie, die altijd ten troon bleef zetelen, ware het dan ook

[pagina 69]
[p. 69]

volstrekt machteloos. Het symbool van Japan bleef de Mikado, die nooit uit een ander geslacht dan het mythische oergeslacht stamde! Wij weten niet alle hof-intrigues. Wij weten wel, dat in de 13de eeuw twee takken van het Mikado-geslacht elkander gedurende 60 jaren de macht betwistten en dat er twee keizerlijke zetels waren, in het Noorden van het land en in het Zuiden. Maar beide mededingers stamden af van de Zongodin. Wij weten ook, dat soms een Mikado ziek werd en stierf, of dat er verschillende keizerlijke prinsen, de een na den ander op den troon werden verheven. Deze toestand, niettegenstaande alle intrigue en misdaad, schijnt geweest te zijn als om een stilzwijgende overeenkomst aller adellijke geslachten, die wel de eerzucht hadden het erfelijk Shogùnaat te bemachtigen en de werkelijke macht in handen te hebben, maar niet reikten naar de geestelijke mystieke en wereldlijk machtelooze glorie van het Mikadoschap. Het mythische oergeslacht mocht blijven heerschen; het heerscht nog! Het schijnt, dat deze overeenkomst, de eeuwen door, de eerzucht zuiver wereldlijk heeft gehouden; de Taiko's - de prinsen - der verschillende geslachten die elkander den heerscher-staf ontwrongen, wilden niet meer dan de wereldlijke macht. Is er ironie in deze opvatting en onze beschouwing er van? Ik geloof het niet. De Japansche machthebber vond dien glorievol troonenden Mikado, die slechts door paleis-intrigue wel eens werd opgeruimd of verwisseld, maar nooit invloed uitoefende op de groote gebeurtenissen buiten de paleismuren, een rustpunt voor zijn woelende verbeelding. Het symbool mocht blijven wat het eeuwen geweest was en voorgesteld worden, door zoon na vader, door kleinzoon na grootvader: wat deed het er toe, wat prinsen en keizerinnen daar binnen het keizerlijke paleis goed vonden te bedisselen. Een boodschapper van den Mikado, ontving de Shogùn, hij, lager gezeten dan wie hem bericht bracht, bericht, dat meestal den machtigen dictator koud liet. De vorm werd altijd geëerbiedigd. De Shogùn, hij was de heerscher over Japan, in de stad, in het veld, in het land. Wat kwam het er op aan, welk idool in den keizerlijken tabernakel van Kyoto werd aanbeden!

Aan dezen vreemden toestand, nergens parellel aanwezig in

[pagina 70]
[p. 70]

welke landen ook, denken wij, terwijl wij deze gouden zalen doorglijden. En zelfs de buitenlucht der tuinen, dezer sierlijk aangelegde tuinen - Kobori Enshu is de beroemde tuinaanlegger - vol van den zoeten aroom der dubbelbloesem bloeiende kerseboomen om de vijvers, waarin de gouden karpers tusschen de rotspartijen glippen, schijnt nog iets in zich te houden van de atmosfeer dezer- tijden, vol verfijning van kunstminnende zielen, vol diplomatie van machtminnende geesten: twee uitersten, die kenmerken de Tokùgawa-periode.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken