Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nippon (1971)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nippon
Afbeelding van NipponToon afbeelding van titelpagina van Nippon

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.25 MB)

ebook (5.33 MB)

XML (0.59 MB)

tekstbestand






Editeur

Rico Bulthuis



Genre

proza

Subgenre

reisbeschrijving


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nippon

(1971)–Louis Couperus–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 127]
[p. 127]

XIX

Waar ziet ge de groote Kunst in Japan? Dit is een vraag, die reeds enkele malen bij mij is opgekomen.

Er is een overstelpend groote Kunst - schilder- en beeldhouwkunst - in Japan... ik denk, geweest, be-invloed door machtige Chineesche invloeden. Er is zooveel van deze groote Kunst in dit land geweest - niet minder dan bijvoorbeeld in Italië - dat een lang menschenleven niet genoeg zou zijn om deze schatten te bewonderen, te beschrijven, te catalogizeeren. Waar is al die kunst? In Italië zien wij de groote Kunst overal. Niet alleen in alle musea; ook in aristocratische paleizen - voor een fooi aan den portier - ook op straat. Een bedelaar leunt zijn rug tegen een kunstwerk van Benvenuto Cellini. Waar ziet ge in Japan de groote Kunst, die ge in Italië, in Spanje, in Holland niet hoeft te zoeken?

Ge ziet haar een enkele maal schaarsch, in een museum, als dat van Nara of Kyoto. Ik zag er enkele antieke beelden uit hout gesneden, heremieten en een non, die prachtig, mensche-groot, realistisch waren en toch vol gevoel. Ik zag er de bronzen statue van het verheven Boeddha-kind, dat, nauwelijks geboren, met de eene hand wijst ten hemel, met de andere naar de aarde, om te zeggen, dat hij beide in bezit neemt. Ik zag er de hemelsche zwevende Kwannon, met haar lotosbloem in de hand, en van zoo verrukkende expressie, dat ik mij niet los kon rukken van haar aanblik. Soms zenden ook de tempels hunne schatten tijdelijk naar een museum. Zoo zien wij wel iets van groote Kunst. Maar het is weinig, vooral als men bedenkt, hoe bizonder veel er geweest is, in de eeuwen, die elkander volgden. Waar is dus het meerendeel van Japansche

[pagina 128]
[p. 128]

groote Kunst? Ik zal het u zeggen. Zij is hier en daar nog verborgen in een klein plaatsje, in een antieken tempel, uren sporen ver. Komt ge er na veel vermoeienis en wenscht ge het allereenigste kunstwerk te zien, dat die tempel naijverig bewaart, dan zult ge vernemen van den priester, dat het niet te zien is, dat het heiligschennis is het te toonen, en dat een aardbeving zeker het gevolg zou zijn, zoo de priester deuren ontsloot, gordijnen wegtrok voor de kakemono of de windselen ontrolde van het beeld, waarvoor de vreemdeling was gekomen.

En waar is verder de groote Japansche Kunst? Laat ons zeggen in... Boston, in het Britsch Museum, in vele Amerikaansche private verzamelingen. Dat blijkt ons, naïef-weg, uit een zeer belangrijk werk. Het werk is: ‘Epochs of Chinese and Japanese Art’ door Ernest Fenollosa, eenmaal professor in Kunsthistorie aan de Keizerlijke Universiteit van Tokio.

Professor Fenollosa was jaren lang de zoeker naar de groote Japansche Kunst. Hij vond haar, hij bestudeerde haar, hij maakte zijn uitvoerige noten, hij schreef reeds vele belangrijke bladzijden. Soms repatrieerde hij naar zijn land, Amerika, want hij was Amerikaan, trots zijn Spaansche origine. Hij gaf overal lezingen over Japansche Kunst en verklaarde hare innige verwantschap aan de Chineesche. Hij was opgenomen in de Japansche schildersfamilie Kano, die nog bestaat, vooral omdat zij vele talentvolle schilders als zonen aannamen. Zijn Japansche naam was: de Eeuwige Zoeker. Het is waar; hij speurde veel groote Japansche Kunst op en de Japanners zijn hem steeds dankbaar, dat hij hen en Europa leerde van de schoonheid hunner kunstenaren. De Mikado verleende hem een zeer hooge orde. Men was echter in die jaren, einde vorige eeuw, begin dezer, nog behept met een zekere naïveteit: deze, dat groote kunstwerken, weg gebracht uit de atmosfeer waar zij als bloemen ontloken, in andere atmosfeer het ook wel doen. Het was nog precies als in den tijd toen Lord Elgin de marmeren metopen en friezen van het Parthenon rustig naar het Britisch Museum vervoerde. Tegenwoordig zou dit niet meer kunnen gebeuren en worden de landen naijverig op hun oude kunst. Professor Fenollosa echter, ge-eerd door geheel Japan, kocht

[pagina 129]
[p. 129]

rustig, vermoedelijk voor thans zeer minime prijzen, tal van kunstwerken op - sommige had hij zelve ontdekt en gevonden in vervallen tempels - en liet ze vervoeren naar zijn home in Boston.

Wij kunnen er hem niet om hard vallen. Deze naïveteit van den grooten kunstkenner, waaraan het Japansche gouvernement zelfs niet dacht paal en perk te stellen, was de tijdgeest. Wij hadden misschien in zijne omstandigheden ook zoo gedaan. De zuivere ideeën ontluiken gemeenschappelijk, als vele bloemen in een veld, niet als één enkele bloem aan langen stengel, die uit zou steken. Thans zoû professor Fenollosa echter zich voor een paar jaren vestigen in Japan om zijn boek te schrijven, waarnaar velen hem reeds vroegen. Hij stierf echter onverwachts, den vooravond, dat hij zich in zoû schepen.

Deze tragische dood had een tragisch gevolg. Professor Fenollosa had niet zijn boek geschreven, alleen vele bladzijden, laat ons zeggen, halve hoofdstukken er van. Maar zijne weduwe, Mrs. Fenollosa, die met hem zoo lange jaren meê had geleefd, zoû zijn werk voltooien, neen, eigenlijk schrijven. Zij vond een overstelpende massa notitie's en zette zich aan het werk, gesteund door tal van Japansche artisten en geleerden.

Helaas, als men geen schrijver geboren is, kan men geen boek schrijven. Daardoor komt het, dat het boek ‘Epochs of Chinese and Japanese Art’ by Ernest Fenollosa - het doet mij innig leed dit te zeggen - geen goed geschreven boek is. De overstelpende massa notitie's van haar echtgenoot heeft werkelijk de schrijfster - men hoort in den stijl telkens het accent van eene vrouw, trots de groote geleerdheid - overstelpt. Zij komt er niet uit, zij blijft er in steken. Er is in hare beweringen en beoordeelingen soms een vreemde onlogische verwarring. Zij overstelpt ons op onze beurt met namen, dynastieën, epoken; zij overstelpt ons met groote Japansche kunstbeschrijvingen, waar ook wij niet uit kunnen komen, terwijl wij toch zoo gaarne, trouw aan de gedachtenis van den grooten kunstkenner, haar zouden willen volgen. Helaas, nous pataugeons! zoû de Franschman zeggen.

Als ik nu nog even heb aangestipt, dat de stijl der schrijfster - te onderscheiden van dien van haar echtgenoot - waarlijk

[pagina 130]
[p. 130]

niet altijd litterair is, maar soms zeer onbeholpen en grof, dan wil ik geen kwaad verder zeggen van dit groote boek. Boek, groot om de twee zware deelen; boek, groot ook - trots zijn onvolmaaktheid - om den schat van wetenswaardigheid en fijne beschaving er op elke bladzijde te vinden. Wie hier komt en van groote Japansche Kunst wil genieten, late Fenollosa niet ongelezen, zelfs al ziet hij niets van het beschrevene kunstwerk, dat in een verren tempel òf... in Boston bewaard wordt. Slip over de onvolmaaktheden heen, erger u niet om den soms op uwe zenuwen werkenden, gebrekkigen stijl en geniet alleen van de initiatie in zooveel onbekende schoonheid. En dan... zie de prachtige foto's en reproducties. Het is dan alleen al of ge in een museum dwaalt. En daarom wil ik een oogenblik met u dwalen door dit boekmuseum.

Zie deze staande Kwannon en de Yumedono - de Hal der Droomen - te Horuiji, door professor Fenollosa ontdekt in hare verborgenheid en ontdaan van hare eeuwenoude, vergane windselen: waarom deze heilige beelden omwonden waren, is niet duidelijk. Zij houdt balsemvaas en medicijndoos in de hand, deze Boddhisatwa der Genade. De ‘Boddhisatwa’ is steeds de god-godin, sekseloos, gereed het Nirwana binnen te glijden maar toevende over de aarde ten bate der hulpbehoevende menschheid. Zie dan deze zittende, peinzende Kwannon, de vingers aan de wang. Zelden trof zoo de verwantschap van velen kunststijl, als men deze beelden aanziet. Zij zijn Gothisch. Zij zouden zoo in een Fransche kathedraal kunnen worden geplaatst, zonder dat hare aanwezigheid schokken zoude. De magere, ascetische lijven, de vleeschlooze en toch zoo gratie-volle ledematen in de haar nauw liefkoozende plooien van lang gewaad, zijn Gothisch. Het even door-geknakte der staande - zoodat de buiklijn even naar voren buigt - is als van een Gothische Heilige. De zittende met het grootlijnige aanschijn onder lotosbladige tiara en het schamel gebogen ruggetje en de schuchtere dunne armen, is geheel en al als eene Gothische Maagd. Dit zijn Koreaansche beeldhouwwerken, vermoedelijk van een priester-beeldhouwer. Probeer ze nu eens te gaan zien in den tempel van Horiuji. De priester weet van niets. Uw Murray's Gidsboek brengt u

[pagina 131]
[p. 131]

niet op de hoogte. Uw gids heeft nooit van die vrome meesterwerken gehoord. Ik zou nu wel eens willen weten welke toerist deze beide beelden van groote Japansche - het zij dan Koreaansche - Kunst heeft kunnen aanschouwen. Wij aanschouwen ze alleen naar een fotografie in Fenollosa's boek.

Begrijpt ge nu eenigszins het wanhopige van te willen zoeken in Japan naar Japan's groote Kunst? In denzelfden tempel, zegt mij een volgende reproductie, zien wij een prachtigen Boeddha-kop met zeer ge-ornamenteerden diadeem en de kop is geheel naar Grieksch voorbeeld gebootst: invloed van de Grieksche beeldhouwers, die Alexanders' triomfleger door Azië vergezelden, invloed, die vooral uit het eerst zoo ruwe Baktrië kwam, dat bekoord werd door de invasie der Helleensche beschaving. Als contrast met al deze mystieke en wonderzachte Boeddha's en Boddhisatwa's is de bronzen Knotswerper in den Todaiji-tempel, dicht bij Nara - wel een contrast: met een grimmig verward gezicht, razend rollende oogen, een afgronddiepen, open mond met bliksemtanden en omgoten in een bewerkelijke pantserrusting die Benvenuto Cellini kon hebben gedreven, staat hij daar, op het punt zijn knots te werpen. (Vermoedelijk werk van Giogi, 670-749). Deze violente kunst, die op eens al het Boeddhistische mist, wordt dan wel weêr verzacht in de Vier Koningen der Windstreken, die ter zelfde plaats op een hoog altaar staan en wier breede voeten vertrappen de krinkelende gnomen en slechte aardgeesten. Deze humoristische figuren in een ander, meer uitgewerkt genre, waren te zien te Kokufuji - nu overgebracht naar het museum te Nara - en stellen voor dansende en musiceerende en boogschietende, kluchtige, grijnzende aardgeesten, interessant om het contrast van de toen heerschende mystiek in de sculptuur.

Maar de Kwannon, vooral, is de overheerschende. Deze eenigszins wereldsche, als kakemono, van Euriu-hon-Yen-Li-Pen, naar zijn Chineeschen naam (na-Tang periode) zullen wij kunnen zien in de verzameling van den heer Charles Freer, ik denk in Boston of New-York, dus wel een eindje van Japan af. Het vrouwelijk element overheerscht hier het mannelijk: soms hebben toch de vrouwelijke Kwannon-figuren een dandy-

[pagina 132]
[p. 132]

achtigen haargroei boven lip en op kin. Minder bevalt mij zulk eene opvatting des schilders dan deze volstrekt vrouwelijk gehoudene. Wat een sierlijke figuur is deze zittende, ijl getrokken halo's om hoofd en geheele figuur. Maar zij is meer als een voorname vrouw-van-de-wereld; zij mist mystiek, deze vermoedelijk in een leunstoel - niet te zien - gezetene koningin, die haar eene voet over hare andere knie rust. De handen hangen slap sierlijk af. Zij is weinig de Godin der Genade. Zij is een elegante, hoog gediadeemde vorstin, met een vorstelijk halssieraad van juweelen over haar blooten boezem. Maar zij is interessant. Ach, wij zien haar alleen maar op een plaatje.

De heer Freer toont ons in zijn collectie ergens in de V.S. een andere Kwannon, die de dandy-snor vertoont, waarvan ik sprak. Dit is een kakemono van Godoshi (Chineesche naam Wu-Tao-Tzu) die wel eens de Michel-Angelo van Japan wordt genoemd en geheele paleismuren beschilderde met fresco, weêrgevende Hel en Hemel (Tang periode, helft 8ste eeuw). Een dalende figuur - de snor treft dadelijk en doet niet prettig aan - omdat zij verder als een elegante matrone is. Hetgeen niet wegneemt, dat zij daalt uit een wolk, die als regenschuim aan hare voeten neêrkrinkelt. Het Water is het weldadige element der Kwannon. Een hoog kapsel; een breede, bewerkte halo op en om het hoofd. Dan een gazen sluiermantel, die in ijle kantfiguren en dunne, blanke, zoomlijnen van hoofd af neêrvalt over schouders en opgeheven armen. De fijne puntnagelige vingeren houden wederom balsemvaas en wilgetak, symbolen van weldadigheid. Op aardscher plan beneden zijn twee knapen bezig lotosbloemen in vazen te schikken, symbool der vrome menschheid. Maar een draakachtige wolk, links, drijft aan en beduidt naderend Noodlot. Heel eenvoudig is deze voorstelling van den zeer grooten, zeer beroemden schilder niet. (Hoe gaarne zag ik de kleuren!) In hooge mate gekunsteld lijkt mij deze in uiterste bevalligheid van gazen gewaadlijnen en -plooien uit den regenhemel neêrdalende Boddhisatwa der Genade. Wij zullen er later zien, in kakemono-vorm, die misschien van minder volmaakte kunst, ons roeren zullen door eenvoudiger, vromer geloof. Maar laat ons nog even

[pagina t.o. 132]
[p. t.o. 132]


illustratie
15. Mausoleum van Ieyasu te Nikko


[pagina t.o. 133]
[p. t.o. 133]


illustratie
16. Graf van Ieyasu te Nikko




illustratie
17. In het Ieyasu-Mausoleum te Nikko


[pagina 133]
[p. 133]

profiteeren, dat wij ronddwalen door Mr. Freer's prachtige verzameling (ik geloof, dat wij eigenlijk in Washington zijn) om deze Shaka-Muni (Boeddha zelve) van den machtigen Godoshi te bewonderen. Een geheel nieuwe, ruige oorspronkelijke opvatting; en werkelijk, volstrekt ‘Michel-Angelo’. Wegdoende niet àl zoete mystiek, lijkt de pijnlijk starend peinzende, geheel ‘en face’ genomen Boeddha-figuur alleen op zichselve en op een Profeet uit de Sixtijnsche kapel. Het is ongelooflijk: zijn wij in Japan of in Rome? Het ruige haar, de ruige snor en ruige baard... zijn die van Boeddha?? Die oogen, vol bijtend leed van peinzing om menschen en dingen, goden en wereld, hemel en aarde, zijn zij die van Boeddha, van Boeddha zelven? Neen, toen heette hij nog slechts Shaka-Muni, zooals hij als kind heette Sidoharto, en zoo, als Shaka, als lijdende mensch heeft Godoshi hem eens geschilderd met een verbijsterende psychologie van doordringing.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken