Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De gemeente-onderwijzer (1911)

Informatie terzijde

Titelpagina van De gemeente-onderwijzer
Afbeelding van De gemeente-onderwijzerToon afbeelding van titelpagina van De gemeente-onderwijzer

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.71 MB)

ebook (2.94 MB)

XML (0.25 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De gemeente-onderwijzer

(1911)–Johanna Desideria Courtmans-Berchmans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

VIII.

Het was vijf ure in den namiddag en tegen den zessen was Edward bij den notaris verzocht. Die uitnoodiging had den jongeling, die sedert vijf weken al de folteringen, welke liefde, hoop en vrees teelen, had uitgestaan, merkelijk verlicht.

Hij zou Irma wederzien! Een enkele blik zijner vriendin zou hem uit de onzekerheid trekken, die hem sinds den avond dat hij haar voor de laatste maal zag, doodmartelde.

Maar hoe traagzaam verkroop de tijd die hem van haar scheidde! De uurwijzer wilde niet voort. Wel honderdmaal stapte hij, met kloppend hart en hijgenden boezem, den grooten weg, die door zijnen moestuin liep, op en af. Eindelijk was het kwaart vóor den zessen. Nu kon hij het niet langer meer uithouden; nog eens streek hij de zweetdroppelen van zijn gelaat weg, en ijlde naar de wooning van den notaris.

[pagina 46]
[p. 46]

Terwijl de meester in den moestuin dit lange uur sleet, zat Irma in eenen gemakkelijken leuningstoel door het venster de baan op te blikken, langs welke zij haren vriend verwachtte. Tegenover haar zat hare moeder.

In angstige bezorgdheid, sloeg de goede vrouw al de bewegingen van haar kind gade; want Irma was nog zwak en lijdend.

In eene opwekking van moederlijke teederheid, sloeg mevrouw Blommaert de armen om den hals harer dochter, en sloot het meisje tegen hare borst.

‘Nu zult gij nog lang bij mij blijven, mijne Irma,’ stamelde zij. ‘Gij zijt bijna genezen, en reeds heeft de notaris Haveland uw vaders brief.’

‘Het is ook bij u zoo goed, moeder,’ sprak het meisje, terwijl zij haar hoofd vaster tegen den geliefden boezem drukte. ‘Welligt scheiden wij nimmer.’

‘Ik heb toch medelijden met mijnheer Haveland,’ zeî de moeder, ‘wat zal hij teleurgesteld, wat zal hij bedroefd zijn!’

Irma hief het hoofd op, en zag hare moeder vriendelijk aan, terwijl zij, met eene stem, die vaste overtuiging uitdrukte, sprak:

‘Teleurgesteld, dat is mogelijk; maar bedroefd, neen, moeder; daar wàar men het goed van den eene tegen den bruidschat der andere opweegt, scheidt men zonder hertzeer gelijk men zonder liefde te samen kwam. Maar wanneer men twee harten, die zonder berekening uit samenneiging zijn ineengevloeid, van elkander scheurt, dan werwekt men wonden die bloeden tot de dood.’

‘Irma, wat deert u?’ riep de moeder, ‘gij wordt bleek, en uwe vingers sidderen.’

[pagina 47]
[p. 47]

Het meisje antwoordde niet, en mevrouw Blommaert sloeg het oog door het venster, langs den kant waar hare dochter de blikken gevestigd hield. Daar kwam de meester.

‘Zou Van Dale onze vriendschap zoo ver misbruikt hebben,’ dacht zij. ‘Zou hij ons kind... Doch neen! dat is onmogelijk, daartoe is hij een te regtschapen man.’

De dochter geloofde de gedachten harer moeder, voor wien zij nooit, buiten hare liefde voor Edward, een geheim had gehad, in de rimpelen die zich op haar voorhoofd vertoonden, te lezen.

‘Verdenk mijnheer Van Dale niet,’ sprak zij. ‘Ik ben het die hem verlok.’

De moeder sprong verschrikt van haren stoel op, terwijl zij riep:

‘Irma! waar heb ik dat ongeluk verdiend?’

‘Moeder, wilt gij dat ik geneze?’ vroeg het meisje, en zij liet het hoofd op de borst zinken.

Nu herrinnerde zich de bedroefde vrouw de bede die zij tot de Moeder Gods, bij de sponde van hare bijna zieltogende dochter, had gestuurd.

‘Smeek van uwen lieven Zoon het leven van mijn kind af, al leefde het slechts om mij te bedroeven,’ had zij onder eenen vloed van tranen der Troosteres der Bedrukten toegeroepen. En zou zij nu, bij het eerste leed dat haar kind haar aandeed, morren, als eene onwaardige kristinne?

Arme mevrouw Blommaert, wat moest zij doen. Aan hare zijde zag zij haar lijdend kind, en van den anderen kant wist zij dat haar echtgenoot nooit zijne dochter aan eenen schoolmeester zou geven.

Daar belde de onderwijzer.

‘Ik moet hem weg sturen,’ zegde de moeder, als sprak

[pagina 48]
[p. 48]

zij tot zichzelve.

‘Laat hem komen,’ smeekte de dochter.

‘De meester is daar,’ riep de dienstmeid, nadat zij zachtjes op de deur had geklopt.

‘Dat hij wachte,’ snauwde de ontstelde vrouw.

‘Moeder, aan wie anders dan aan u mogt ik mijn hert openen,’ snikte Irma, ‘heb ik u daar niet aanstonds gezegd dat ik welligt nooit van u scheiden zou? Wanneer heb ik mij tegen uwen wil, of tegen den wil van mijnen vader, verzet? Wel heb ik de hand van mijnheer Haveland geweigerd; maar mogt ik dien man ongelukkig maken?’

Terwijl de dochter aldus sprak, verteederde allengskens de moeder. Zij dacht hoe zij, die veel rijker was dan haar echtgenoot, met hem trouwde, wanneer hij nog geen notaris, maar enkelijk kandidaat was. Een gevoel van dankbaarheid overstroomde eindelijk haar moederlijk hart.

‘Irma, laat mij uwe vriendin, uwe raadgeefster zijn;’ zegde zij. En zonder het antwoord af te wachten, riep zij den meester binnen.

Wanneer Edward in de tegenwoordigheid der twee damen verscheen was zijne houding noch gemaakt, noch gedwongen. De jongeling sloeg een langen liefdevollen blik, die echter de verwittigde moeder niet ontging, op zijne vriendin; maar in dien blik lag zoo veel eerbeid voor het meisje, dat hij voldoende was om de achting te herwinnen, die mevrouw Blommaart den meester vroeger toedroeg.

De onderwijzer stotterde een weinig, wanneer hij Irma geluk wenschte over de herstelling harer gezondheid; eene herstelling die hij echter betwijfelde; want het meisje zag er bleek en vervallen uit.

Het eerste antwoord van Irma op den gelukwensen van

[pagina 49]
[p. 49]

den jongeling was een zoete glimlach, verder zegde zij:

‘Mijnheer Van Dale, binnen veertien dagen hernemen wij de muzieklessen.’

‘Het huwelijksplan is dus verschoven of verbroken,’ dacht de meester.

‘Nu kon ik echter aan de begeerte van u te zien niet langer weêrstaan,’ ging zij voort, ‘ik dank u voor den spoed waarmede gij aan mijn verzoek hebt voldaan.’

Mevrouw Blommaert rimpelde het voorhoofd, ‘het is inderdaad Irma die den meester en niet de meester die Irma verlokt heeft,’ dacht zij.

‘In alle geval, jufvrouw Irma, mogen wij de lessen niet te vroeg hernemen,’ viel de meester koel in. ‘Gij moet eerst ten volle genezen zijn.’

‘Mijnheer Van Dale, gaat gij met de Panddagen niet naar Brugge?’ vroeg Irma.

Noch de moeder, noch de meester verstonden waarom de kranke die zonderlinge vraag deed.

‘Wat zou ik te Brugge verrigten, tenzij ik u daar van dienst konde zijn;’ antwoordde de jongeling.

‘Dat is inderdaad het geval. Vader heeft mij eene nieuwe piano beloofd, en wie kan er beter dan mijn professor eens de Brugsche magazijnen rondzien, of er daar iets goeds, iets prachtigs te krijgen is?’

Er liep eene koude huivering door geheel het aanzijn van den minnenden jongeling.

‘Indien de piano eens een bruidsgeschenk van den vader ware,’ dacht hij. ‘Ach! zij zal toch trouwen.’

‘Het meubel van het kunststuk zou omtrent zoo breed moeten zijn als de opening dàar tusschen de schouw en het

[pagina 50]
[p. 50]

venster, want hier willen wij de nieuwe piano zetten; hier op den planken vloer zal ze beter klinken dan in de achterkamer, en het is hier ook veel vrolijker,’ sprak het meisje.

‘Neen, zij trouwt niet,’ dacht de meester nu. ‘De notaris Haveland zal toch niet hier komen woonen.’

‘Denkt gij ook niet, mijnheer Van Dale, dat wij hier te samen nog vele jaren muziek zullen spelen?’ vroeg Irma.

‘Ik hoop het,’ stamelde de meester, en, te gelijk met de vrees over Irmas huwelijk, ontviel er hem een zware zucht.

‘Zoo, gij zult te Brugge voor mij uitkiezen?’

‘Volgaarne,’ antwoordde de jongeling die gewis de vraag van de belangwekkende maagd met gevoeliger woorden had beantwoord, indien het bijzijn der moeder hem niet gehinderd had.

‘En waar gij ook moet naar toe gaan, mijnheer, is naar den meikoopdag van baas Roelens, in den Ste Margriet-polder, hij valt juist op onzen jaarmerktdag, en dan hoeft gij geene school te houden,’ zegde Irma.

‘Hebt gij al eenen meikoopdag gezien?’

‘Nog nooit,’ antwoordde de meester.

‘Ach kind! sedert meer dan een uur praat gij zonder ademhalen,’ onderbrak de moeder. ‘Kom, neem uw medecijn,’ en zij hield het meisje een vollen lepel van den bitteren drank voor, dien de maagd zonder zuur zien innam.

‘Denk niet dat ik ziek ben, omdat ik nog drankjes neem,’ zeî de halfherstelde, ‘ook schenkt verstrooijing meer levenskracht dan de beste artsenij. Mijnheer de professor, ik voel mij reeds veel beter sinds gij gekomen zijt. Wat ben ik blij over uw bezoek.’

‘Irma, gij spreekt te veel, gij zult hoofdpijn krijgen,’ zeî de bezorgde moeder; maar het meisje gaf daar geen

[pagina 51]
[p. 51]

acht op.

‘Gij hebt nog geenen meikoopdag gezien,’ zoo nam zij weder het woord op; ‘en dat is toch het zien waard. Wel dertig dranktenten, en wel honderd kramen zal men opslaan; en barakken, en wafelkramen en patate frite, zoowel als op den pand.’

De onderwijzer lachte ongeloovig, en nu nam mevrouw Blommaert het woord.

‘Inderdaad, meester, al wat Irma daar opnoemt, is er te zien. Ook krielt er het jong volk uit Zeeland, uit Vlaanderen en geheel het Brugsche Vrije in bonte zwermen dooreen.’

‘En gij zult eens zien de zeeuwsche meisjes uit het land van Tergoes met hare bonte rokken en gouden oorplaten, hare kanten mutsjes met lange keuvels,’ zoo nam de dochter der moeder het woord af, ‘maar wij mogen het niet al vertellen, gij moet het zien, mijnheer Van Dale. Onze twee klerken gaan er ook heen, ik zal hun zeggen dat zij u uitroepen.’

‘Het zij zoo, ik ga naar den meikoopdag,’ zeî Edward. ‘Langer mag ik u niet blijven vermoeijen, mejufvrouw Irma, dus tot na den meikoopdag,’

Irma stak hare kleine vermagerde hand naar den onderwijzer uit. ‘Wees zoo goed aan juffer Roosje te zeggen dat ik haar morgen op een tasje koffij verwacht,’ zegde zij. Ook mevrouw Blommaert noodigde de zuster van den onderwijzer tot het bezoek, en zoo namen de twee gelieven, onder het wisselen van een en liefdevollen blik, van elkander afscheid.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken