Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Hanna de freule (ca. 1900)

Informatie terzijde

Titelpagina van Hanna de freule
Afbeelding van Hanna de freuleToon afbeelding van titelpagina van Hanna de freule

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.59 MB)

Scans (4.55 MB)

ebook (3.21 MB)

XML (0.69 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Hanna de freule

(ca. 1900)–J.J. Cremer–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Achtste hoofdstuk.
Met eigen oogen gezien.

Willem Bronsberg bevindt zich bij het luiden van de morgenbel reeds op het kantoor, 't welk grenst aan de kamers, die hij op Het Kromveld bewoont.

Een pijnlijke trek teekent ook heden zijn edel gelaat, nu hij een paar groepen fabrieksarbeiders, waaronder een aantal kinderen, ziet voorbijgaan.

- Arm volkje! zegt hij onhoorbaar.

En dan, terwijl hij door een der horretjes meer nauwkeurig het oog vestigt op een achteraankomend jongske, 't welk door een bleek en ontzettend smerig meisje wordt voortgetrokken, fronst hij sterker de wenkbrauwen saam.

Zie, het jongske begon te schreien.

‘Ik wil niet!’ roept het luide.

‘Je moet. Kom mee. Toe, of ik knijp je!’ dreigt het meisje en zij trekt het negenjarige jongske - 't welk men zeker drie jaren minder zou geven, zóó hard dat het kind in zijn weerstrevend hellende houding uitglijdt en op den grond valt.

Dat vallen heeft hem niet zeer gedaan, neen, maar zijn onwil moet hij boeten:

‘Leelijke rakker!’ scheldt het meisje; en om den jongen nu tevens wat sneller tot opstaan te dwingen, volvoert ze haar zoo even geuite bedreiging, en knijpt met haar scherpe nagels het kind zoo hard in zijn hand, dat een vreeselijk gegil zelfs het werkvolk, reeds nabij den ingang der fabriek gekomen, doet stilstaan en omzien.

In hetzelfde oogenblik is een kleine, uiterst smerige werkvrouw op de kinderen toegevlogen:

‘Rekels!’ roept ze terwijl ze het meisje met den elleboog een

[pagina 37]
[p. 37]

stoot in den rug geeft, en den gillenden jongen met een ruk overeind trekt: ‘Moet moeder weer helpen!? Vooruit zeg ik, of vader zal van avond rug-pannekoek bakken. Alla bengel, vooruit!’

Juist op het oogenblik dat die moeder den voet licht om met haar klomp het bevel kracht bij te zetten, wordt er een luid geklop op het kantoorraam vernomen.

De vrouw en de werklieden van nabij en van verre, zien naar het raam.

't Venster wordt opgeschoven.

‘Vrouw, jij zult dat kind niet mishandelen!’ roept Bronsberg met krachtige stem.

‘Mishandelen! Ik?’ zegt de vrouw, die in den aanvang een weinig onthutst is, maar zich spoedig heeft hersteld: ‘Neen mijnheer, daar heb ik Goddank te veel koerakter toe. Maar zie je, als zoo'n bengel niet mee wil, dan moet hij maar voelen. Wij menschen willen ook eten, al kunnen we geen tanden in de boter steken, zooals de heeren van 't Kromveld!’

Met zichtbare zelfvoldoening dat ze dien jongen patroon eens terdege de waarheid heeft gezegd, gaat nu de arbeidster haar weg. Naar de kinderen ziet ze niet meer om; die weten immers waar ze wezen moeten, en de luie bengel zal nu wel wakker zijn.

Bronsberg heeft de vrouw geen antwoord gegeven. Misschien had hij evenveel deernis met die moeder als met haar ongelukkig kroost. Toen hij zich van het raam verwijderde om naar buiten te gaan, kwam een der naderende arbeidsters het jongske deelnemend toespreken, doch een hoogroode kleur overtrok haar gelaat, toen zij Bronsberg op het onverwachts naar buiten komen, en op haar toetreden zag.

Hanna Van Til heeft den jongen patroon nog maar zelden zoo van nabij gezien.

Zoo vlak voor haar stond hij nooit.

Zoo vierkant in de oogen gekeken heeft hij haar sedert zijn komst op Het Kromveld nog niet.

Bronsberg bespeurt Hanna's verwarring nu hij eenige vragen omtrent het jongske doet.

Men heeft hem gezegd dat het meisje haar bijnaam was verschuldigd aan een buitengewone hooghartigheid, waarin dan ook voornamelijk haar krankzinnigheid bestond. - Kwaad - zoo heette het - deed zij volstrekt niet; doch lichtgeraakt was zij geweldig, zoodat de oude compagnon dan ook reeds vroeger last had gegeven om de freule maar wat te ontzien, want - ‘er liep een streep door’.

[pagina 38]
[p. 38]

Hanna heeft zich hersteld.

Op Bronsbergs vragen kan ze nu het antwoord geven; maar een oogenblik later als het jongske met een vriendelijk woord van den meester zijns weegs is gegaan, dan voelt zij het bloed weer eensklaps naar de wangen stijgen, en.....

Onder het schamele kleedje jaagt haar boezem snel; immers daarbinnen roept het dat zij niet zwijgen mag, dat zij het wagen en vragen moet.

‘Hoe oud ben je Hanna?’

- Hoor hij vraagt haar hoe oud zij is:

‘Ik ben niet oud,’ fluistert zij met iets geheimzinnigs: ‘Toen mijn moeder stierf, was ik drie jaren, en dat is zestien jaar geleden.’

‘Ben je op school geweest Hanna?’

‘Neen: ten minste ik weet het niet,’ zegt ze, terwijl ze de hand op het schoone voorhoofd legt. En dan, eensklaps herneemt ze, terwijl ze hem met haar doordringendsten blik beschouwt:

‘Men zegt dat u een goed hart hebt mijnheer. Ik moet u iets vragen. Als u neen zegt, dan hebben zij gelijk die u niet vertrouwen. - Niemand is zoo arm als Abel; neen niemand; maar hij kan het niet helpen. Ik ken Klaartje heel goed. Wij hebben samen gewerkt; wij hebben ook driemaal gevochten; ik krabde haar, en toen gaf zij mij later een gevonden peer. Maar er is een ander.... dien ik niet lijden mag....’ Hanna's gelaat werd weer purperrood: ‘Ik wil liever sterven dan u zeggen wie het is. Ik draai hem altijd den rug toe omdat.... Ik weet niet waarom. Maar Klaartje heeft hij lief, en als zij beter wordt dan wil hij haar trouwen. Ik weet niet of Klaartje herstellen zal, maar ik heb medelijden met haar, en nu wilde ik vragen....’

‘Kom liever even binnen Hanna, daar kunnen wij beter spreken,’ zegt Bronsberg; en haar voorgaande treedt hij de deur van het nevengebouw in, waar hij, zooals gezegd werd, bij het kantoor zijne kamers heeft.

Hanna, slechts met haar doel voor oogen, aarzelt niet; en als zij den jongen patroon is gevolgd, en hem daar binnen ofschoon aarzelend om een voorschot vraagt, ten einde voor het zwakke Klaartje in plaats van den harden verganen stroozak een betere ligging te kunnen koopen; dan.... dan balt daar buiten Wouter Glover de vuist.

- Niet voor niet toefde hij nog een oogenblik aan de deur der fabriek. Nu heeft hij met eigen oogen gezien dat Binzer geen leugen sprak, en dat die Bronsberg een huichelaar is.

[pagina 39]
[p. 39]

- Zijn Klaartje, dat arme kind, heeft hij niet kannen verlokken, maar de arme half krankzinnige.... O, het is God geklaagd!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken