Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Hanna de freule (ca. 1900)

Informatie terzijde

Titelpagina van Hanna de freule
Afbeelding van Hanna de freuleToon afbeelding van titelpagina van Hanna de freule

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.59 MB)

Scans (4.55 MB)

ebook (3.21 MB)

XML (0.69 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Hanna de freule

(ca. 1900)–J.J. Cremer–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Negende hoofdstuk.
Bij Elie in de uitdragerij.

Een groot uur later verliet Binzer den kleinen tuin van Elie Mager, beneden den dijk.

Het heeft hem moeite gekost om ‘den Jood’ in zijn belang te winnen, maar in 't einde moest Elie toegeven.

- Baas Binzer - zoo redeneerde Elie - was immers een geloofwaardig man. En, als de eene Christenmensch den anderen bedriegen wil, is het dan noodig dat de ‘gemeene smous’ hem in de wielen rijdt, als er toch een gulden aan te verdienen is: voor Esthers kind; ja waarachtig voor Esthers kind!

 

Als naar gewoonte zat Elie in het namiddaguur op den matten stoel in het portiek van zijn uitdragerij.

't Liep niet druk vandaag. Maar, als hij narekent van de tachtig stuks hazevellen en 't uitgeplozen paardenhaar, en de honderd en negentig ouwe infirmerie-dekens, die hij dezen morgen van de hand heeft gezet - goed van de hand gezet - dan.... Esther! Och mooie Esther! peinst Elie voort: wat zou je 't goed gehad hebben bij Elie - Och! hadt je 't hoofd maar niet in den nek gesmeten, en je afgekeerd van den God onzer Vaderen om te leven in schande met de kinderen Belials! - Mooie Esther! Zal ik Saartje verachten en zeggen dat ik mijn wettige huisvrouw niet liefheb? God zegen haar met zegen en rijkdom tot lengte van dagen! Lief heb ik ze; als ze de handen schoonhoudt, en de tong in rust. Lief heb ik de moeder van Isaäc mijn zoon. Lief heb ik ze. Maar de lust der oogen van mijn vroege jeugd in de groote stad van Amsterdam was, Esther. Ach God! heeft mijn vader - God hebbe zijn ziel in vrede - je niet gezegend op Sabbat? Maar wat baat het als Mozes' wet niet in 't hart staat gegrift op steenen tafelen! -

[pagina 40]
[p. 40]

O Esther, eerste zoete liefde! Schoon was ze als Thirza, liefelijk als Jeruzalem!

Terwijl Elie Mager de laatste gedachte nog om de lippen speelt, ziet hij met de grootste verbazing Hanna Van Til zijn woning naderen.

Neen, zie, nu Hanna bemerkt dat hij haar gewaar wordt, wendt zij zich eensklaps om; keert zoo snel zij kan op haar weg terug, en verdwijnt om den hoek der kleine straat.

En - sinds die verschijning zat Elie daar nog - hij weet niet hoelang, in gepeinzen verdiept. Werktuiglijk gaf hij den weergroet wanneer een voorbijganger hem goeden dag wenschte, en, wonder boven wonder, toen een kwajongen hem een onzinnig scheldwoord naar het hoofd smeet, toen heeft hij het niet verstaan, maar heel vriendelijk met een: ‘Goede morgen!’ beantwoord.

Nu ziet hij op. - Glover staat voor hem.

‘Elie ik moet je spreken,’ zegt Wouter.

‘Ik schrik van je,’ zegt de uitdrager: ‘Drukke affaires tegenwoordig. Kom binnen?’

Glover gaat in het voorhuis. Hij wil niet dat men hem van de straatzijde bemerken zal en begeeft zich daarom zooveel mogelijk naar den achtergrond. - In een tamelijk donkeren hoek, naast een hoog donkerbruin kabinet, staat hij nu met den rug naar het licht tegenover den uitdrager.

Elie weet wat de werkman komt vragen. Straks heeft hij Binzer beloofd om diens beschuldiging tegen den jongsten heer van Het Kromveld zoo noodig te bevestigen. - Moet Elie woord houden? Hij heeft den gulden ontvangen. Maar den gulden kon hij teruggeven en desnoods uit eigen zak er een in den spaarpot van Esthers kind steken.

- Goddank, Wouter Glover spreekt er niet van, hij vraagt naar Bronsberg noch Klaartje. - Toch is het te bemerken dat hij niet denkt bij 't geen hij zegt:

‘Mooi weer,’ zegt Wouter: ‘Erg vol hier in 't voorhuis. - Alles wel? - Flink slot, dat ijzeren slot - Wat blief? Iets noodig? - Neen. Ja....’ Wouters aarzeling is voorbij? Uit den mond van Elie wil hij niets hooren, waardoor de naam van zijn reine Klaartje ook zelfs van verre, kan bezoedeld worden. Is het niet mede geheel overbodig om hier nog de bevestiging van Binzers meedeeling te willen vernemen? Heeft hij niet zelf gezien dat Bronsberg Hanna Van Til in zijn kamers lokte? Is die zekerheid niet voldoende?

- En bovendien, al ware die jonge patroon niet schuldig aan 't

[pagina 41]
[p. 41]

geen men voor zeker moet houden, waarom zou Wouter dan toch de dwaasheid hebben gehad om hem te gaan spreken alvorens het volk in aller belang bijeen te roepen? Moeite vergeefs zou het zijn. - Komaan Wouter, niet langer gedraald! Laat het teedere onderzoek glippen; maar kom tot de zaak.

Elie Mager heeft Glovers wensch vernomen.

‘Dank je,’ zegt Elie: ‘Niet van gediend.’

‘Maar ze geven je twee gulden huur; is dat geen geld voor niemendal?’

‘Al gaf je er vier, Dank je!’

Glover moet een opwelling van toorn onderdrukken:

‘Ik begrijp niet waarom,’ zegt hij bedaard: ‘Als je schuur vol was, maar ze is immers zoogoed als leeg.’

‘Leeg of vol; ik dank je!’ zegt Elie nog eens: ‘Ga in de stad, of bij 't boerenvolk. En wijzende naar een kast, waarin allerlei oude voorwerpen en snuisterijen zijn opgehangen:

‘Mooien pijpekop koopen?’

Zonder naar den pijpekop te zien, stelt Glover nogmaals al zijn welsprekendheid in 't werk om Elie tot het afstaan van zijn kleine schuur te bewegen. Wouter wist zoogoed als zeker dat sedert korten tijd de politie er niets mee te maken had en men vergaderen kon zooveel men wilde. - Ja, eenige laffe kerels bleven wel altijd bevreesd om zich aan koud water te branden, maar Elie zou wel op de hoogte wezen en weten dat er geen kwaad bij was. Noch in de stad noch er buiten kon men een gelegenheid vinden die zoo geschikt was als Magers schuurtje:

‘Kom Elie,’ besluit Glover, terwijl hij zich geweld doet om tegen ‘den Jood’ zoo vriendelijk te blijven: ‘Jij bent zelf een rijk en gelukkig man. Heb je al niet menigen cent aan het arme werkvolk verdiend! Help ons nu als we ons recht willen zoeken? Die rijke heeren vertrappen den arme; waarachtig!’

‘Christenmenschen! God zal ze zegenen!’ zegt Elie met een kleine flikkering in de oogen.

‘Verdoemen zal God ze!’ valt Wouter uit: ‘en jou er bij als je geen hand wilt verroeren om ons tegen het onrecht te helpen beschermen. Of weet je 't misschien niet hoeveel wij hier op't Kromveld bij andere fabrieken, zelfs in ons land, ten achter zijn!’

‘Niemendal van. - Mag gezond blijven!’ zegt Elie.

‘Daar weet jij niets van!’ roept Wouter met een smadelijken lach: en als hij in éénen adem met de opsomming van vele grieven vervolgt, dan besluit hij, bijna zich zelven vergetende, terwijl

[pagina 42]
[p. 42]

hij den uitdrager beschouwt als wil hij het antwoord uit zijne trekken lezen:

‘Jij weet niet dat de jonge patroon nog bovendien de arme fabrieksmeisjes in zijn net zoekt te strikken? De ellendeling!’

Op Elie Magers gelaat was niets te lezen. Als Glover naar Bronsberg en Klaartje vroeg, dan zou Elie geen neen zeggen, dát was de afspraak met Binzer. Daarvoor had hij de twintig stuivertjes ontvangen. En - vroeg nu Glover naar Bronsberg en Klaartje? Neen! - Wat gaat Elie die vraag dan aan! - Als Glover niet verder komt, dan kan Elie zich neutraal houden, en blijft de gulden, de gulden voor Esthers kind.

‘Wat blief? In zijn net? Fabrieksmeisjes?’ zegt Elie: ‘Zal ik liegen en ja zeggen, als ik van geen meisjes gehoord heb?’

Wouter ziet Elie eenige oogenblikken stilzwijgend maar doordringend aan. - Goddank, hij ontkent het te weten. Goddank!

Een schaduw die door het voorhuis gleed, doet hem het hoofd naar de straatzijde keeren.

- Was dat Hanna Van Til!

Ook Elie heeft haar gezien. Hij begrijpt niet hoe zij zich heden zoo gedurig in de nabijheid van zijn woning vertoont, en nu zelfs zijn deur voorbijgaande naar binnen ziet, terwijl zij in den regel deze buurt zorgvuldig zoekt te vermijden. - Zou ze iets noodig hebben? denkt Elie: - Och, of ze van Elie iets noodig had!

In hetzelfde oogenblik wijst Glover naar buiten:

‘Ha! als ik niet zelf gezien had dat hij dat arme schepsel dáár, in zijn kamer heeft gelokt,’ herneemt hij met klem.

Elie Mager is plotseling bleek geworden, vreeselijk bleek; maar Wouter, nogmaals met den blik naar buiten, bemerkt het niet.

Elie heeft zich hersteld:

‘Wie was het?’ zegt hij met het oog naar de deur.

‘Hanna van Til,’ antwoordt Wouter; en als hij wijst naar het hoofd: ‘Of het hier bij haar pluis is dat weet ik niet, maar zooveel is zeker dat het mooie schepsel te goed is om door zoo'n sinjeur te worden in 't vuil getrapt.’

- God straf 'm! bromt Elie onhoorbaar: en haastig naar de deur gaande ziet hij rechts en links, doch Hanna bespeurt hij niet, want op hetzelfde oogenblik dat zij Elie naar buiten ziet komen, spoedt ze zich voort, en verdwijnt nogmaals om den hoek der smalle straat.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken