Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Hanna de freule (ca. 1900)

Informatie terzijde

Titelpagina van Hanna de freule
Afbeelding van Hanna de freuleToon afbeelding van titelpagina van Hanna de freule

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.59 MB)

Scans (4.55 MB)

ebook (3.21 MB)

XML (0.69 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Hanna de freule

(ca. 1900)–J.J. Cremer–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Dertigste hoofdstuk.
Hanna en het kleine monster.

Ook voor Hanna Van Til zijn de oogenblikken kostbaar.

Weinige seconden nadat zij de bitterheid van haar onkunde moest gevoelen, heeft zij weer den sleutel in het slot der zolderdeur hooren ontdraaien.

- Is het Elie, die reeds terugkomt?

Met zijn loensch oog ziet Izak naar binnen.

Hanna schrikt. - Dien jongen had ze vroeger wel eens op straat gezien; maar zij kende hem niet.

IJlings heeft zij den brief, waarop ze straks schreiend is neergevallen, in den rokzak verborgen.

‘Wie ben je? Wat moet je hier?’

‘Ikke?’ grienst de jongen: ‘ik kom mijn vaders lief zien.’

Hanna drukt de hand op haar voorhoofd, terwijl ze haar hart voelt bonzen.

‘Ga weg!’ zegt ze met moeite.

‘Zou ik zitten bij mijn vaders zoetelief?’ grienst de jongen nog eens, terwijl hij de tafel nadert en zijn blik er over weiden laat.

Hanna is te zeer onder den indruk dier even onverwachte als onzinnige beschuldiging, dan dat ze in staat is om dat jonge monster te straffen zooals hij verdient. - Of, is het om te lachen misschien?

- Zou het de moeite waard zijn om dat kleine gedrocht, dat stekelvarken, te doen gevoelen dat hij weten moet tegen wie hij zoo iets zeggen durft?

- Hoe! de oude Jood zou haar met zulk een doel....

- Maar zou dat mogelijk wezen?

- Zijn Elie's woorden bedrog?

- Zijn die kleeren oude vodden? Dekten ze nooit haar moeders lichaam?

- Zijn die brieven valsch?

[pagina 170]
[p. 170]

- Las hij leugens?

- Heeft hij een sprookje bedacht van de arme Jodin met den Christen-rijke, om zelf een arm Christenkind....?

- Wil hij haar dan niet zenden naar de groote stad, waar Hanna's moeder woonde en bedrogen werd?

O, hoe bonst nu haar hoofd.

- Hebben zij gelijk? Is zij dan waarachtig krankzinnig? Is zij gek? Van den duivel bezeten?

- Neen, zij heeft haar verstand toch wel.

‘Wat doe jij aan die kleeren - zeg? - Blijf er af!’ roept nu Hanna met klem.

‘'k Ben er vies van!’ zegt de jongen: ‘Als ze zijn van de moeder van mijn vaders lief.’

‘Blijf af, zeg ik je; rekel!’

‘Of er een luchtje aan is!’ zegt de jongen met tergend gebaar.

Hanna overeind gekomen, grijpt hem van ter zij in den halsdoek, en wringt hem terug.

‘Laat los!’ grijnst de jongen: ‘Zoek ik niet mijn vaders bril? - Moet jij me beletten om te doen wat mijn vader zeit? Laat los, of ik bijt!’

Gedurende de weinige oogenblikken dat Izak zich nog op het zoldervertrek bevindt, ontgaat hem de gelegenheid niet, om, schijnbaar zoekende naar zijn vaders bril, zich van de brieven meester te maken, die Elie bij zijn overhaast vertrek op de tafel liet liggen en die Izak al aanstonds gezien heeft. - Izak was goochem. Heeft hij geluisterd! Weet hij van Hanna de freule, en van Binzer! Zal Binzer de brieven betalen? - Nah! als de brieven al in zijn zak zitten zonder dat de freule 't bemerkt heeft.

‘Nou, zul jij me geweld doen in mijn vaders huis?’ roept hij terugtredend. En dan met sarrend gebaar:

‘Magersbout! Allemansgading!’ terwijl zijn vuurroode tong zich drie- viermaal spitst in de richting van het versufte meisje.

Nu is het kleine monster verdwenen.

Hanna strijkt zich met de hand over het gelaat. - Zij bedriegt zich niet. - Zoo even was hij hier. Daar stond hij - als de grijnzende aap op een der prenten, die haar vlieringwand versierden. - En hij heeft gezegd....

- Maar dat is afschuwelijk! En nochtans, zou een eigen kind haar dát in 't aangezicht werpen, als de vader geen oude bedrieger is, en zij den schijn niet tegen zich heeft?

't Wordt Hanna te eng in dit somber vertrek. - God mag weten

[pagina 171]
[p. 171]

wat die Jood met haar voorheeft, maar hier kan zij niet blijven, geen oogenblik langer.

- Heeft zij haar woord gegeven? Heeft zij gezworen?

- Wat weet ze van 't geen ze deed. Maar immers dat schrift zal ze toonen aan hen, die weten moeten dat Hanna niet krankzinnig is. En al heeft zij zelve dan niet geleerd wat daarin is te zien, de rijke dame zal zij het onder de oogen houden totdat...

- Neen, Hanna liefkrijgen zal zij nooit. En, de ‘vijand’ zal Hanna blijven verachten, altijd! Maar overtuigen, ja overtuigen moet ze die beiden, eer ze gaat naar een andere stad.... naar een blauwe wereld misschien. Zoo had ze gezworen in stilte.

Hoe ze haar plan zou hebben volvoerd wanneer Elie haar nabij gebleven en des avonds in persoon naar die schuit had gebracht, dat weet zij niet. - Maar, nu rilt ze, terwijl zij denkt aan den avond.

- Nog is het dag. - Zie, de sneeuwvlokken vallen niet langer dwarrelend neer langs de kleine ruitjes. De goten lekken. - Zij ziet naar buiten, en, door het raam aan de overzij van het smalle plaatsje in Elie's woonvertrek.

- Staan daar Elie en zijn vrouw met een vreemde bijeen? - Dien vreemde kent ze.

Opnieuw jaagt Hanna het gloeiende rood naar de wangen, het bloed dat telkens opbruist, wanneer ze zoo onverwachts dien man in haar nabijheid bemerkt.

- Nu is hij nog verre van haar. - Maar wat doet hij in Elie's woonkamer? Waarom is hij hier? Waarom moest hij zoo haastig naar beneden, en deed hij de deur op slot? - Waarom kwam dat leelijke Jodenkind dien bril zoeken en haar schelden meteen? - Wàt heeft hij gezocht?

Snel licht Hanna nu de kleedingstukken van de tafel.

- Waar zijn die andere brieven? - Heeft die loensche jongen ze moeten halen in 't geheim? Voor Mager, voor Binzer misschien?

- O groote barmhartige God! Zou Hanna dan toch krankzinnig wezen? - Zijn die oude kleeren aan den wand geen menschen geworden, leelijke menschen met grijnzende gezichten die haar uitjouwen? Hoor, Hoor; Allemanslief!....

- O lieve Heer! Wie zal gelooven dat het gelogen is?

- Voort! In dit graf kan ze niet blijven. Geen oogenblik meer. - Zij ziet naar de tafel. - Wat gaan haar die oude kleeren aan. - Toch grijpt ze er naar. - Zeggen die kleeren niet dat een arme moeder haar zoo liefhad? Maar zijn ze dan werkelijk van Hanna's moeder?

[pagina 172]
[p. 172]

- Ja, ze zijn het. Die kleeren zijn echt. En de brieven zijn echt. Maar de menschen zijn valsch. Ze schelden en mishandelen haar.

- Bedaar Hanna. Als je dit huis wilt ontvluchten, wees dan kalm. Sla moeders doek vrij om de schouders. Niemand kan het diefstal noemen. En vrees niet. Zie maar, die kleeren aan den wand dat zijn geen menschen.

- Neen! Zij zal zich geweld doen om de dingen te zien zooals ze zijn. - En dat knikken in de knieën dat mag niet. - Zóó, nu doet ze het niet meer. - Waarvoor zou ze ook bang zijn?

Een snelle blik door het venster naar de overzij van het plaatsje overtuigt haar dat het drietal er nog in de woonkamer bijeen is.

- Spoed dan! - Zie, de komst van het kleine monster heeft toch zijn nut gehad; de deur is nu open.

- Indien hij er aan gedacht had dan zou hij haar zeker wel weder gesloten hebben. Zich vasthoudende aan de tafel verheft Hanna zich op de teenen, en werpt een laatsten blik door de ruitjes naar de overzij van het plaatsje om zich nóg eens te overtuigen dat er werkelijk geen gevaar is. - Met een rassche wending ijlt ze nu naar de deur. De opening is voldoende om haar, zonder de deur te doen krassen, den doortocht te gunnen.

Maar nu - een vreeselijke slag dreunt naar beneden.

Ten einde zich lichter en sneller te kunnen bewegen, heeft zij te veel op de vermolmde leuning gesteund. - Zij duizelt, maar grijpt zich aan een trede achter zich vast. - Men zal den slag gehoord hebben; men zal komen en....

- Wat nood! Als men haar den doortocht beletten wil, dan zal ze zich er doorheen slaan.

Alles blijft stil.

Hanna buigt zich voorover. - Zie, de deur van het benedenmagazijn staat open. Een doorbrekende zonnestraal schittert op de smeltende sneeuw bij den dorpel.

- Voort! - Al kraakt nog bij wijlen de trap onder haar voet, ongedeerd komt zij beneden. - Maar dan? Het afgebroken stuk van de neergestorte trapleuning, over haarden en kachels en banken gevallen, verspert haar den weg. - Met de haar aangeboren vlugheid wipt Hanna er overheen.

Nu trilt ze als straks in de knieën.

- Wie houdt haar terug bij den rok?

- Zijn het de grijnzende maskers? Is het de loensche jongen weer? Gekke Hanna! - Neen, dat is ze niet. Ze ziet om:

In een grooten spijker is haar rok blijven haken.

[pagina 173]
[p. 173]

- Ha! Een ruk, en de stootkant scheurt los. - Met de deurklink in de hand ziet ze door een kier, en meent dat Elie's oog uit de woonkamer juist op haar gericht is. - Hoe zal ze over het plaatsje komen zonder dat men 't bemerkt? - Zij aarzelt. - Maar de brief in haar zak roept: Spoed Hanna! Is mijn geheim niet uw leven, uw wraak! Voort Hanna, voort!

In Elie's binnenkamer is het een oogenblik alsof het blinkend zonlicht op den muur zeer vluchtig door een voorbijvliegend wolkje wordt verduisterd.

En Hanna spoedt zich nu voort in de lange donkere gang.

Als ze de deur der huiskamer nadert, hoort ze daar binnen luidruchtig gepraat.

IJlings doet ze een paar schreden terug. - De deur der kamer wordt geopend. Nu blijft ze staan. Sterker beangst dat men haar zien en weerhouden zal, durft ze zich niet verroeren.

- Hoor nu; vrouw Magers stem is duidelijk te onderscheiden.

‘Praatjes!’ roept ze: ‘Mooie praatjes! Stof op m'n kleed! Ben ik mooi; ben ik glad; ben ik fijn! Magers huisvrouw ben ik. - Ga weg. Geen cent. Waarachtig niet!’

‘Saartje,’ klinkt Magers stem: ‘laat Binzer met vrede. Heeft ie kwaad gezeid?’

‘Zal hij knipoogjes geven aan Elie's huisvrouw. Zal ik 'em knipoogen met m'n vuist! Ik zeg je, geen cent!’

- Ach God, als de schuit gisteren vertrokken en 't kind uit den nood was geweest, zegt Elie onhoorbaar. En luide:

‘Zwijg Saar, laat mij de affaire.’

‘Is het niet in je eigen belang?’ klinkt nu een stem, die Hanna nog een schrede terugjaagt: ‘Zoodra ik je huis heb verlaten, komen ze zoeken wat er kostbaars in 't Magazijn wordt verborgen.’

‘Stil!’ zegt Mager: ‘Ja wel. Ik zeg stil Saar. - Kom hier, Binzer.... Ja wel!’

De stemmen warren dooreen. - Een oogenblik later hoort Hanna de deur der woonkamer weer toeslaan, en 't luid gesprek er binnen is voor haar als een aftrekkend onweer.

Nu snelt zij de kamerdeur voorbij; het voorhuis in.

Plotseling blijft ze staan. Een snik van ontsteltenis kan ze niet weerhouden. In 't zelfde oogenblik is ze echter ter zij gevloden tusschen de meergenoemde meubels, in de zoogenaamde roef.

Izak Mager stond in de halfgeopende voordeur. - Hij weet waarom hij daar staat: Als baas Binzer moos uit vaders huis sleept, dan zal Izak, in ruil voor de brieven, die hij op de tafel in 't boven-

[pagina 174]
[p. 174]

magazijn vond, er weer van naar binnen dragen. Mooie massel! Binzer zal er op vallen als vet, als ie toch schachert met vader om Hanna de freule.

In hetzelfde oogenblik dat Izak aan Hanna dacht, hoort hij haar stem.

Aanstonds omziende ziet hij haar vluchten ter zij in de roef.

- Is ze hier? Wat wil ze? Zal ze vader een loer draaien? - Wacht!

Op de teenen sluipt hij naar de groote kast en....

‘O Jezus!’ zegt Hanna, nu zij om den hoek van het donkere meubel het loensche oog van den jongen op haar gericht ziet.

- Wat wil hij? - Zijn vader roepen? - Haar weer in 't Magazijn een plaats bezorgen?

- Neen. Wat gaat het hém aan of ze wegloopt. Eet ze niet 't vet van zijn moeders pot? Is ze niet vaders gek? - Wat gaat het hém aan:

‘Wou je er uit?’

‘Ja. Laat me!’

‘Heb ik je beet in de doos!’

‘Laat me?’

‘Stil, of ik schreeuw dat je wegloopt. - Zal ik niet schreeuwen? - Goed; als je niet nijdig bent. - Zal ik me slap lachen als de oude 't hok leeg vindt en zich de naas krabt. - Wil je trekken? Goed; als m'n vaders zoetelief eerst aan Izak een kusje wil geven, één lekker kusje? - As de oude te oud is; wat raakt 'et!’

‘Kom dan hier,’ zegt Hanna snel, en in de donkere roef blijft de uitdrukking van haar gelaat verborgen: ‘Daar!’

Een luid gegil weerklinkt door het voorhuis.

Met het hoofd tegen den rand van het kabinet is het kleine monster terechtgekomen, en - eer moeder Saartje komt toeschieten, en haar eeniggeborene vindt met een bloedenden neus, onmachtig om te spreken, maar schoppende en krijtende uit alle macht - is Hanna, snel als een hinde, over hem heen gesprongen, en reeds de meubels voorbij, door de huisdeur ontvloden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken