Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Hanna de freule (ca. 1900)

Informatie terzijde

Titelpagina van Hanna de freule
Afbeelding van Hanna de freuleToon afbeelding van titelpagina van Hanna de freule

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.59 MB)

Scans (4.55 MB)

ebook (3.21 MB)

XML (0.69 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Hanna de freule

(ca. 1900)–J.J. Cremer–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Vijf en dertigste hoofdstuk.
D.D.

Voor Hanna Van Til moest het vreeselijkste uur van haar leven nog slaan, toen zij bij het ondergaan der zon naast Binzer haar weg op den dijk vervolgde.

Nu ziet zij bleek en heeft zij een kleine wonde aan den vinger.

Vraag haar niet wat er geschiedt is in dat uur; ze zou het niet kunnen verhalen, niet geregeld althans.

Een paar honderd schreden vóór het hek van Reespoor, even voorbij den korenmolen, heeft Binzer den dijk verlaten, en - gevolgd door het rijtuig - den afweg gekozen, die langs de oostzij van Reespoor, door het zoogenaamde Faisantenbosch naar het dorp Wasikveen voerde.

Had Hanna ook slechts een flauw vermoeden gehad van Binzers helsch en onzinnig plan om zich, 't zij goedschiks of niet, van Brons-

[pagina 195]
[p. 195]

bergs geliefde meester te maken, opdat, zoo niet de liefde, dan toch de nood haar in 't einde tot een huwelijk met hem zou dwingen. Had Hanna kunnen gissen dat hij haar gang naar Reespoor wilde verhinderen, bevreesd dat haar onverwachte verschijning aldaar het welslagen van zijn waagstuk op de eene of andere wijze in gevaar kon brengen of zelfs doen mislukken; had ze zoo iets ook slechts van verre vermoed - ofschoon ze wel geloofde dat eigenbelang en vooral den wensch om met eere op Het Kromveld terug te komen, nu de drijfveer van zijn beschermenden ijver was - zij zou geen voetstap op den zijweg gezet, en geen oogenblik de speelbal van zijn huichelarij zijn geworden.

En ook op dien zijweg heeft Hanna naar zijn woorden geluisterd. Maar ofschoon ze hem zeer goed verstond, zoo is het haar gansch en al duister gebleven, waarom het toch niet beter zou zijn om mijnheer Bronsberg en de familie aanstonds te gaan waarschuwen. Zij konden dan immers zelf hun maatregels nemen, en behoefden in geen geval - gelijk Binzer zeide - van zijn rijtuig gebruik te maken om, wanneer het noodig mocht zijn, aan het ruw geweld te ontkomen.

Bij den ingang van het Faisantenbosch heeft Hanna gezegd dat Binzer handelen moest zooals het hem goeddacht, maar dat zij een plicht te vervullen had, die haar eerder naar Reespoor riep, en nú zooveel te meer, indien het werkelijk waar was dat de arbeiders met zulke vijandige voornemens in aantocht waren.

Een oogenblik is het Hanna toen geweest alsof het dorre bosch op haar neerstortte, en de modderweg verzonk onder haar voet.

- Maar verpletterd of verzonken was ze niet. - Neen, zij heeft weer geademd. De oogen heeft ze opgeslagen. - Daar ginds reed de wagen terug. En hier, naast de sloot, lag hij..... kermende, krimpende. Zij weet niet wat er geweest is; maar aan haar hand kleefde bloed, en de teekens van tanden waren er in zichtbaar. - Een koude rilling joeg haar door de leden.

- Die man heeft haar van Reespoor willen terughouden. O! indien de arbeiders werkelijk in aantocht waren met plannen van geweld en van moord, dan moest hij - de helsche geest, hen daartoe hebben aangezet.

Vreeselijk bang is het Hanna eensklaps geworden. En ijlings dwars door het bosch is zij op het heerenhuis toegesneld.

Een geruimen tijd heeft Hanna, hijgende naar den adem, gewacht, eer zij, aan de achterdeur van Reespoor gekomen, er durfde aankloppen. 't Was gelukkig voor haar dat de beide vrouwelijke dienst-

[pagina 196]
[p. 196]

boden met den Zondag niet thuis waren en Jan alleen in de keuken te schemeren zat.

Jan geloofde aan geen spoken, en al had hij bij levenden lijve een vrouwmensch gezien, dat tien jaar geleden overleden was, hij zou doodkalm gezegd hebben: ‘Goeden avond, hoe gaat het?’

Op dit oogenblik schelt Bronsberg. De ontroering van de arme Hanna voor zich te zien, heeft al spoedig plaats gemaakt voor een zonderlinge beklemdheid. Haar jagend verhaal moest hem wel treffen. Dat meisje, 't welk als uit den dood verrezen voor hem staat, het spreekt van een mogelijk gevaar, van een boos opzet en geweld. - Haar woorden waren verward, maar er lag zooveel zekerheid in haar beweren, dat het roekeloosheid zou geweest zijn om de vermaning geheel en al in den wind te slaan, terwijl de wonde aan haar hand hem althans overtuigt dat het verhaal niet geheel en al een hersenschim was.

Nadat Bronsberg den binnentredenden knecht heeft verzocht om aanstonds naar de voordeur te gaan, en zoodra hij eenige arbeiders van verre in de laan zou zien, dat onmiddellijk te komen berichten, vraagt hij aan Hanna:

‘Maar met welk plan was jij dan naar Reespoor op weg als je niets van het voornemen der arbeiders wist?’

Hanna slaat de oogen naar den grond. - Zij weet nog waarom ze 't gedaan heeft; zij weet nog wat zij van plan was, al heeft het monster op dien weg haar 't brein verward, al heeft hij haar een vreeselijk vuur gestookt in het hoofd. - Zij drukt de handen op den zak. Zij hoort het kreuken van het papier.

- Dat is de brief. - Zal hij hem lezen? Ja.

- Durft zij hem vertrouwen? Ja. - Is hij goedaardig? Is hij rechtvaardig? - Ja, ja!

- Maar als hij den brief in handen heeft, dan zal hij hem kunnen behouden!

- Dat zou valsch zijn. Dan was hij niet te vertrouwen. Maar dan zou Hanna ook toonen dat zij den beet van het dier niet telt aan haar hand.

Nu tast zij in den zak.

‘Wat was de reden?’ herhaalt Bronsberg, misschien wat gestreng, dewijl Hanna een oogenblik zweeg.

‘Ik wilde je vragen mijnheer, om te zien.... of te lezen wat er in dezen brief staat geteekend,’ zegt zij met bevende stem: ‘Maar zoo zeker als er een God is, moet jij me zeggen - met de vingers naar boven - dat je hem dadelijk weergeven zult.’

[pagina 197]
[p. 197]

Ofschoon Bronsberg er naar verlangt om zijn aanstaande schoonmoeder en Nelly - die nog onkundig zijn van 't geen er wellicht kan gebeuren - te gaan waarschuwen en zooveel mogelijk gerust te stellen, de meening dat die brief iets naders zal behelzen omtrent de zaak, die hem nu zoozeer vervult, doet hem dien terstond aannemen en schier tegelijker tijd inzien terwijl hij zegt:

‘Als ik je dat beloof Hanna, dan is daar verder geen eed voor noodig.’

In de schemering ziet Hanna den jongen man ontroeren. - Haar oogen schitteren.

Bronsberg leest. Maar de inkt van dat geschrift is te zeer verbleekt, dan dat hij het nu bij den vallenden avond goed volgen kan.

‘Hoe kom je aan dien brief Hanna?’ vraagt Bronsberg, terwijl hij niet zonder eenige trilling de lamp ontsteekt.

‘Elie Mager heeft hem bewaard - voor Esthers kind,’ zegt Hanna. ‘Voor Esthers kind!’ - herhaalt Bronsberg zacht, terwijl hij Hanna vluchtig aanziet. En dan terstond den brief zeer nabij de lamp houdende, leest hij verder:

..... ‘Wees dus niet bang mooi Esthertje. Zou ik je donkere oogen vergeten? Altemaal praatjes dat ik een rijke juffrouw ga trouwen. - Ik kom naar Amsterdam bij mijn duifje en zal haar dan wel uit den brand helpen. - Maar geen gekke dingen beginnen! Niet naar Veenwijk komen, hoor je. - Ik kom je halen, zelf, met een mooie koets met een paar schimmels er voor; dan zullen ze hier mijn mooi hartje zien. Maar nóg eens, pas op ondeugend rakkertje, dat je niet tegen mijn wil handelt, want dan is alles uit. - Mijn vader en moeder zijn er nog niet overheen dat ik een aardig Leipje in de familie breng; maar dat betert met den dag. Dus geduld nog een beetje. - Hiernevens ingesloten een bankbiljet ad f60. A 148. Eet eens een lekkere kip, en drink eens een zoet glas champagne. Maar anders zuinig, begrepen.

‘Niet verstandig dat je Nommer twee al kwartier hebt gegeven; je hadt aan Hanna, de kleine kriel, genoeg. Ik geloof best dat ze lief wordt. Ze lijkent op jou, mooi ribje. - Zeg maar dat ze niet schreien mag, want dat haar Paatje gauw zal komen, en dat ze dan mee zal rijden in de mooie koets met de schimmels. Maar jij geen dwaasheden hoor, en geen burengerucht en geen dollemansplannen, want dan verkerf je den heelen rommel.

‘Ze hebben je verteld dat ik hier eigenaar van de katoenspinnerij Het Kromveld ben. 'k Wou dat het waar was boutje; dan kwam ik je dadelijk met vier blessen halen; maar nu nog een beetje ge-

[pagina 198]
[p. 198]

duld hebben! Vaarwel.... Droom alle nachten van je aanstaanden man, totdat het niet meer noodig is, en geloof hem tot zoolang je gloeiende:

‘D.D.’

V. 7 Augustus 18.....


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken