Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Hanna de freule (ca. 1900)

Informatie terzijde

Titelpagina van Hanna de freule
Afbeelding van Hanna de freuleToon afbeelding van titelpagina van Hanna de freule

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.59 MB)

Scans (4.55 MB)

ebook (3.21 MB)

XML (0.69 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Hanna de freule

(ca. 1900)–J.J. Cremer–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Zes en dertigste hoofdstuk.
In een ander licht.

Na het lezen van dien onzaligen brief stond Bronsberg een oogenblik als versuft.

Hanna bemerkte het. Zij wist niet, welke prenten hij in dien brief heeft gezien, maar op zijn gelaat zag ze dat hij tot Degen gezegd heeft: Jij bent het!

- Voor Bronsberg bestond er geen twijfel meer. Die hand is hem maar al te goed bekend, en die stijl niet minder. - Bijna zeventien jaren is het geleden dat die brief werd geschreven. Het blad papier op de oude wijze in 't vierkant gevouwen, en in zich zelf gesloten, was met een rooden ouwel dichtgemaakt. Zelfs een vluchtige beschouwing er van moet Bronsberg overtuigen dat het kleine kruiscachet - nog altijd op Degens schrijftafel aanwezig - op dien ouwel werd afgedrukt.

- Wat zal hij zeggen! Hoe moet hij zich houden tegenover het meisje, 't welk daar plotseling in zulk een gansch ander licht voor zijn oogen staat!

‘Zeg, ben ik dan gek.... mijnheer Bronsberg?’ vraagt Hanna nu eensklaps met een stem, die den jongen man sterk doet ontroeren.

‘Hanna!’ zegt hij op een toon, die haar als het orgel in den middag verrukt. En dan snel maar zacht herneemt hij:

‘Zeg Hanna, heb je juffrouw Degen al vóór mijnheers dood, dezen brief laten lezen?’

‘Neen.’

‘Maar ze weet wat er in staat?’

‘Neen. Ik zelf weet het niet; maar dat ééne staat er in; dát zag ik zoo even.’

‘Dat eene?’

[pagina 199]
[p. 199]

‘Staat er geen koets in met schimmels, waarmee hij zou komen om de arme moeder te halen - zijn Esther, en de kleine Hanna....? Niet....? - Ja, ja, ik zie het!’

‘Dát wist je dus vroeger? En je hebt het aan juffrouw Nelly gezegd?’

‘Ik heb haar gevraagd.... Ja, wát ik haar gevraagd heb dat weet ik niet meer. Er zijn sedert dien morgen zoovele nachten voorbijgegaan. Maar zij meende óók dat ik krankzinnig was - dat dacht zij zooals al de anderen - en ik wilde maar weten of mij niemand zou liefhebben, als het toch wáár was wat ik geloofde. - Zij was bang voor mij; maar toen zij zoo bleek werd en in mijn armen zonk, toen heb ik haar geen leed gedaan....’ Hanna ziet naar de deur alsof zij bevreesd is dat men haar hooren zal. En zachter: ‘Toen heb ik haar gekust. Ja, dát heb ik gedaan.’

Nelly's vrees voor Hanna en haar gestadige onrust zijn nu voor Bronsberg geen raadsel meer.

‘En wat wil je nu, Hanna?’

Een vuurrood overdekt Hanna's gelaat. - Nu fonkelen haar oogen weer zooals ze 't vroeger dikwijls deden. - Wat ze wil:

‘Geef mij eerst den brief terug mijnheer! Dat heb je beloofd.’

- Zou dat verstandig zijn? Mag dat kind dien brief behouden! Zal ze op raad van anderen geld vragen, telkens meer, opdat de asch in vrede zal rusten van hem, die een arm onnoozel meisje, behalve haar eer ook haar volk en maagschap ontroofde; die haar zóó durfde schrijven, en nog zóó durfde bespotten aleer hij haar geheel vertrappen kon? Moet zij dien brief bewaren om Nelly te overtuigen misschien dat de man, dien zij als haar vader liefhad - en nog meer als haar vader beweent - inderdaad een tiran, een onverdraaglijk egoïst is geweest; dat hij waarschijnlijk slechts tot den dag van zijn huwelijk de misleide Esther met schoone beloften heeft tevredengesteld om zich zelven voor mogelijke teleurstellingen te vrijwaren; en later - toen een koude winternacht en de dood van zijn handlanger Van Til, het ‘avontuur’, zooals hij meende, voorgoed hadden begraven, dat hij toen de arme aan hem maar al te goed bekende vondeling, liet gebrek lijden en slaven onder hetzelfde dak, waar iedere gulden op het werkvolk beknibbeld hém de zoetste en zuiverste verdienste was, waar hij smulde uit de welgevulde trommel, totdat hij zoo rood werd als het vuur, dat de raders van Het Kromveld voortjoeg, altijd maar voortjoeg?

Of het verstandig was om aan Hanna den brief terug te geven? - Bronsberg aarzelt niet. Zijn woord was zijn zegel.

[pagina 200]
[p. 200]

En zij? Haar gelaat verhelderde weder.

- Ook nu had zij zich niet in hem bedrogen.

- Vraagt hij nog eens wat zij wil?

Hoor dan, zij wil:

- Medelijden met het arme fabrieksvolk. Huu geluk. Geen armoe, geen ellende meer.

- Zij weet niet of de arbeiders nu komen zullen en eischen boven hun recht. En ook zij weet niet wát hun recht is. Maar:

- Goed eten, goed drinken, dát moeten ze hebben. Ze mogen niet langer hun toevlucht nemen tot den drank om hun leed te verzetten.

- En de arme kinders, ze mogen zoolang niet meer werken; ze moeten vroeg naar bed! En de bazen mogen hen niet slaan als ze slaap hebben.

- Boterhammen met spek of koek moet men ze geven; en speelgoed, zooals andere kinderen krijgen - 't geen men ziet bij winkeliers als de deuren openstaan.

- En leeren moeten de kinderen, om te weten wat er in de boeken en de brieven te zien is.

- Maar de groote bengels zal men de handen binden als ze kwaad willen.

- En de meisjes zal men het spreken verbieden als ze dingen zeggen, waarvan het bloed naar de wangen jaagt.

- En altemaal zullen ze welgekleed zonder lompen gaan. Onreinheid zal men niet zien. Leugen en laster zal men niet hooren. Schelden nooit. - Neen, want ze zullen goed worden, altemaal, de mannen, de vrouwen, de kinderen, als ze hun recht maar hebben, hun volle recht.

Vraagt Bronsberg of het arme, strijdende kind tóch krankzinnig is? - Zal hij vragen of alle utopisten het zijn?

Op Bronsbergs gelaat heeft zich zelfs een glimlach vertoond. - Hanna's laatste woord klonk hem bovendien in de ooren alsof er op volgen moest: En wanneer gij dit alles niet tot stand brengt, dan zal ik u dwingen met dezen brief.

Bronsberg meent eenig gerucht te vernemen. - Men komt. - Neen, hij bedriegt zich. Nu zegt hij snel:

‘Hanna, je vertrouwt mij?’

‘Ik....? - Ja!’

‘Geloof dan dat ik zoo zeker het welzijn van de arbeiders bedoel als mijn eigen geluk. Laat aan mij over te beoordeelen wat goed en recht is. Het onmogelijke kan men niet eischen. En jij

[pagina 201]
[p. 201]

Hanna, als jij zelve nog wilt leeren zien - zoo als je dat noemt - wat er in de boeken staat, dan zal dat zeker gebeuren.’

‘Ik?’ zegt Hanna.

‘Ja; en veel van 't geen je nu niet begrijpen kunt zal je dan duidelijk worden; ook Hanna, dat het een fabrikant onmogelijk is om alles te bewerken wat jij hebt gedroomd. Maar is het niet genoeg, dat al het mogelijke zal gedaan worden, zooals ik 't vroeger beloofd heb?’

‘Al het mogelijke....? Ja, dat begrijp ik. Ik had het niet goed gezegd: al het mogelijke zoo als het daar staat op je gezicht, mijnheer. En dan zal ik ook leeren, ik?’

‘Ja Hanna, jij in de eerste plaats; en daarvoor geef je dan mij nu dien brief; en van 't geen je denkt dat er in staat, spreek je nooit, tot niemand. Begrijp je?’

‘Of ik dat begrijp? - o!’ zegt Hanna op zonderlingen toon: ‘En - niemand zal dan weten waarom men gezegd heeft dat Hanna gek was. En nog altijd zal men schelden: Hanna de freule! - En de mooie juffrouw, die een moeder heeft, en rijk en gelukkig is, zal altijd bang voor mij blijven....’ Eensklaps zwijgt Hanna; ze bedenkt zich, en dan zich zelf overwinnende, zegt ze snel:

‘Ja, ik zal hem geven, maar - dan moet zij hem lezen; zij moet zien dat het waar is. En later nog een ander ook. Als je dat belooft.... dan.... Daar, daar heb j'm! - Zie nu, vertrouw ik je niet?’

In weerwil van Hanna's aanbod werd Bronsberg pijnlijk getroffen.

Wat eischt zij van hem! Zal Nelly dien brief moeten lezen! Zou hij haar zelf dien brief geven en dat reine kind als 't ware bezoedelen met het walglijk geschrijf van dien vader!

- Juist om zekerheid te hebben dat dit geschrift haar niet in handen zou komen; juist om dien brief aanstonds te kunnen vernietigen, wenscht Bronsberg hem te bezitten.

- Indien Nelly werkelijk reeds deelgenoot van Hanna's geheim is geworden - 't geen Bronsberg blijft vreezen - dan beschouwt zij het zeker als groven laster, geboren uit waanzin en jaloezie. - En zou Hanna er dan inderdaad door lijden, wanneer Nelly vooreerst nog in dien waan blijft verkeeren? - Bronsberg kan immers zorgen dat haar weerzin en vrees van lieverlee in waarachtig medelijden veranderen; en later - wanneer zij gade en moeder zal wezen, dan wellicht zal zij 't kunnen dragen, om te vernemen dat de jeugd van haar vader niet vlekkeloos geweest is, en dat de ongelukkige Hanna wel eenig recht heeft op hun liefde en bescherming.

[pagina 202]
[p. 202]

‘Hanna,’ herneemt Bronsberg: ‘ik weet nu dat jij zoogoed als een der meisjes van 't Kromveld je verstand hebt....’

Hanna's oogen tintelen weder. - Hoe liefelijk klonken die woorden.

‘Maar nu dat waar is,’ vervolgt Bronsberg: ‘nu begrijp je ook dat juffrouw Nelly niet mag zien, wat er in dien brief staat.’

‘Niet! - en waarom niet? - Denk je dat ik mij wil opdringen, mijnheer? - Voor mij zelve verlang ik niets beters dan voor de anderen. Maar ik wil niet dat juffrouw Nelly nog langer zal denken, wat zij van mij gelooft, en bang zal wezen - bang als zij Hanna ziet.’

Een doodelijk wit overtrok eenige oogenblikken later Hanna's gelaat.

- Had zij goed verstaan? Ja! - Later zou het meisje, dat haar nu nog vreest - zoo heeft hij gezegd, haar zeker liefhebben! Later, als zij in een andere plaats, ver van Veenwijk en 't Kromveld, buiten de omgeving van haar tegenwoordige standgenooten, zich zelve een ander mensch zou gevoelen, gelukkig en tevreden door opvoeding en onderwijs.

- Waarom is zij zoo wit en zoo koud geworden? - Opvoeding en onderwijs; zeker, dat wil ze. - Gelukkig zijn en tevreden; ach goede God, dat zijn immers de orgeltonen weer van het namiddaguur. - Maar, ver van Veenwijk en ver van 't Kromveld; buiten de omgeving van haar tegenwoordige standgenooten! - Wat wil hij van haar? - Is het de kleine wond aan haar hand, die haar aan een vreeselijk oogenblik herinnert? Heeft zij den vijand verslagen? - Wie is haar vijand? Stil, dat is geen vijand, die nu ligt aan den zoom van het bosch; dat is een verscheurend dier! Maar haar vijand is hij, dien ze eens bij het kroonlicht in de kerk heeft gehaat, en dien zij moet liefhebben. - Wat wil men dan nu? Dat ook hij dien brief nooit zal lezen; dat zij gaan zal, verre van hier, waar.... hij niet zal wezen. - Zou het geen graf zijn waar men zijn stem niet kan hooren! - O! wil men haar vermoorden en toch doen leven; haar gelukkig doen worden en martelen meteen? - Zou ze niet liever.... een Jodin zijn? Men zegt dat een Jodin haar vijand nooit kan liefhebben.

- Ach! zij weet niet meer, wat hij gevraagd heeft, maar, dat de waarheid zijn liefste vermoorden zou, dat heeft ze gehoord, en dat ze bleek werd en koud, dat gevoelt ze door al haar leden.

Met overhaasting werd eensklaps de deur geopend.

De knecht, die aan de voordeur op post heeft gestaan, bericht dat een menigte volks het hek van Reespoor binnenstroomt. Ofschoon men van verre en in 't schemerdonker niet best kon onder-

[pagina 203]
[p. 203]

scheiden, zoo bestaat er toch geen twijfel dat het de arbeiders van Het Kromveld zijn.

Een kleine trilling van den donkeren knevel verraadt Bronsbergs lichte ontroering. - Die onzalige brief had hem een oogenblik het tegenwoordige doen vergeten.

Nu is hij zich zelven geheel meester.

‘Ga terstond naar 't achterhuis,’ gelast hij den knecht: ‘Sluit daar de deur op den grendel; doe de pinnen op de ramen, en kom zoodra ik je roep. - Jij Hanna, blijft hier.’

Terzelfder tijd blaast Bronsberg de lamp uit, en spoedt zich dan voort naar het woonvertrek.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken