Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Hanna de freule (ca. 1900)

Informatie terzijde

Titelpagina van Hanna de freule
Afbeelding van Hanna de freuleToon afbeelding van titelpagina van Hanna de freule

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.59 MB)

Scans (4.55 MB)

ebook (3.21 MB)

XML (0.69 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Hanna de freule

(ca. 1900)–J.J. Cremer–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Zeven en dertigste hoofdstuk.
Een naderende storm.

Als het gegons van een bijenzwerm, zoo klonk de naderende massa.

Drie mannen gaan den grooten hoop op een tiental schreden vooruit.

Dat zijn ze die het woord zullen doen. - Ze blijven staan. - Ze schijnen het onderling niet eens te zijn.

‘En dat wil ik!’ roept Prost. ‘Mores zal ik hem leeren als hij 't hart heeft te weigeren.’

‘Houd je stil!’ zegt Piet Tholen: ‘We hebben niemendal te dreigen met geweld. We zeggen doen of niet doen. Toegeven of strikken!’

‘Vooruit dan! Toegeven of strikken!’ schreeuwt Prost, en sliert den arm langs den mond, en houdt zich goed: - Neen ze zullen 't niet merken dat Binzer weer royaal is geweest, royaal als een prins.

‘Stil, geen geschreeuw!’ zegt Wessel, de derde aanvoerder, terwijl hij Prost in de lenden stoot: ‘De vrouwen worden er dol van; en als jij geen oud wijf bent, houd je dan rustig.’

‘Brrr.... rustig!’ zegt Prost, en maakt een draaiende beweging met de hand bij den mond: ‘Brrr.... Hoerah voor de strikkers!’

‘Ik stop je achter bij 't volk, als je niet stil bent,’ gromt Wessel.

[pagina 204]
[p. 204]

‘Stoppen, stoppen! Waarom?’ schreeuwt Prost: ‘Is Glover mijn vriend niet? Ben ik niet de eerste geweest, en heb ik geen verstand van de zaak? Vooruit jongens! Boter bij de visch, of strikken zeg ik! Doodvallen of betalen! - Stikken of strikken! - Leve Binzer!’

De bijna ledige knolflesch zwaait Prost nu triumfeerend in 't ronde. Voor de sterke verzoeking was de anders zoo verstandige werkman ook nu weer bezweken. Ongemerkt had hij onderweg zijn ‘knol de tanden uitgetrokken’, en nu....

- Neen, terug! Naar achter moest hij; terug naar den grooten hoop.

Dat gaf weer nieuw leven aan de massa die volgde, en onwillekeurig stiller is geworden, toen men het hek van Reespoor is binnengegaan.

Het gonzen wordt gieren.

‘Geen lawaai jongens!’ gebiedt Wessel.

Maar Wessels stem is de stem van Wouter Glover niet.

‘Heila! Moeten ze denken dat wij altemaal dronken zijn!’ schreeuwt Piet Tholen: ‘Begin als het je beurt is; maar nu.... Houd je mond vrouw Vlodder.’

‘Taaie beschuit!’ grienst het wijf.

‘Punt aan den neus!’ roept een ander.

‘Groninger vischgraat!’

‘Magere stok!’

‘Vieve la kompanjieja!’

Zoo scheldt en zoo zingt het: en de kinderen, die mee zijn geloopen, schreeuwen met de vrouwen, en gillen luid wanneer ze een duw of schop krijgen, omdat ze te hard gekrijscht hebben ‘zonder woorden of wijs’.

En zoo nadert die troep van meer dan tweehonderd mannen en vrouwen het in schemer gehulde landhuis.

En hoe weinigen zijn er onder hen die - in weerwil van het leed en de ellende, die ze zoovele jaren te verduren hadden - nu iets anders bedenken of gevoelen dan de opwinding van het oogenblik.

Op een kleinen afstand achter den grooten hoop volgen eenige mannen, die niet tot de massa willen gerekend worden, en zelfs liever, zooals vele anderen, waren thuis gebleven.

‘De Heer zou van hen gezegd hebben: Zij en weten niet wat zij doen,’ zegt Abel hoofdschuddend.

‘Het zijn de uitzinnige Galaten, waar meester den vorigen Zondag van las, beginnende met den Geest en eindigende met het vleesch,’ zegt Marcelis Blom.

[pagina 205]
[p. 205]

‘En op den dag des Heeren! - Hoe het mij grieft!’ zegt Abel.

‘God zal ons verdoemen omdat wij in de vreeze waren en toch zijn meegegaan,’ fluistert een klein mannetje, die zijn versleten schoenen in de hand draagt en op de bloote voeten door de sneeuwmodder loopt.

‘Wie volhardt tot den einde zal zalig worden,’ zegt een ander manneke, welks borst onder 't voortgaan gestadig snerpt en piept.

‘Wij zouden immers mede vernemen en oordeelen wat recht was, en dan met den heer berusten en tot rede vermanen,’ zegt Abel: ‘Is het geen zonde en jammer dat Prost, die de waarheid gevoelde, zich weer zóó moest vergeten.’

‘Besmet van den duivel! Loslating Gods! - Al wie niet is wedergeboren uit water en geest....!’ zegt de man met de piepende borst.

‘Zoo is 't gelegen,’ herneemt Marcelis: ‘Waarom Abel niet vooropgezet!’

‘Ja waarom; omdat de groote hoop bang voor de vreeze des Heeren is. Zij denken alleen aan de spijs die vergaat, en wandelen den weg des verderfs,’ zegt het manneke, dat de schoenen in de hand draagt.

‘Ik ben er niet kapabel toe mannen. In waarheid niet. - Och, dat het zoo met Glover moest loopen!’

‘Het eene noodige ontbrak hem, Abel. - Hij is er nú niet bij, nietwaar?’

‘Neen. Straks toen ik bij hem was, zat hij als versuft bij het lijk van zijn moeder. Ik zei nog: Wouter ga mee? Als je gelooft dat alles Gods genadig bestuur is, dan zul je berusten en zeggen: nu is moeder verlost van haar leed, en in den hemel bij ons lieve Klaartje. Zie, zei ik, dáárom haalde de Heer die beiden zoo kort na elkaar. Wijt het aan niemand; geen mensch vermag iets zonder de kracht des Heeren. Kom Wouter, ga mee, zei ik nog, je zult nu wijs zijn geworden, en beter gestemd om door ernst het goede te bevorderen. Wie weet, zei ik ook, of dat nieuwe leed niet zal bewerken dat de Heer het hart van den patroon ten goede neigt, en jij weer in eere op 't Kromveld kunt terugkeeren; maar je moest in alle geval meegaan om een woord in 't reine te spreken, als het met Tronk of een der heethoofden boven de maat ging. - Maar, kapot was ie, en stijf zei die: Ga nou, weg vader. En toen ging ik.’

‘Hard was het zeker. Hij had zijn moeder zoo lief.’

‘Èn mijn kind, èn mijn kind!’ steunde Abel.

[pagina 206]
[p. 206]

Naarmate de menigte het nette landhuis meer nabij kwam, bedaarde het rumoer.

 

‘Als het grootste deel van den troep niet te flauw was, dan konden we samen een mooi slagje slaan,’ zegt Manus de kippendief tot Roode Bram: ‘Zie je wel, de deur staat open, wijd open, alsof ze zeggen: kom maar binnen simomblé, zeit de fransman.’

‘Er zitten moppen hé!’ vraagt Gerrit de hazewind.

‘Nou! van den oude!’

‘Heb jij Langen Jan of Eindje Touw gezien?’

‘Neen.’

‘Als de voordeur al open staat dan zal er achter ook wel een luchtgaatje zijn. Kom roode, achter dien boom om, dan merken ze 't niet. - Sust! - Één voor één. Links langs de heesters. Sjuut!’

 

't Was voor Willem Bronsberg een moeielijk oogenblik. Toen hij Hanna verlaten had, vond hij mevrouw Degen met Nelly in den arm, op den drempel der huiskamer.

Straks met haar moeder in het binnenvertrekje naast het kantoor gekomen, heeft Nelly er Hanna al aanstonds door het floers der neteldoeksche gordijnen kunnen zien, en ook, nadat Willem de lamp had opgestoken, zag ze hém vlak in het aangezicht.

Zóó, naar die beiden turende, stond zij er eenige oogenblikken met hare moeder. - Plotseling heeft haar toen iets in de ooren geklonken, alsof men van verre om hulp schreeuwde. 't Is haar eensklaps te eng geworden in dat vertrek.

Toen ze met haar moeder in de gang is gekomen, snelde haar juist de knecht voorbij, die, wijzende naar buiten, met den uitroep: ‘Mevrouw, daar komen de werklui van 't Kromveld!’ haar ten doode toe ontstellen deed.

Gelukkig kwam Nelly spoedig tot zich zelve terug. Maar, o God, wat zou er gebeuren! - Hoor, het rumoer kwam al nader. Men moest de deuren en vensters sluiten. Spoedig, er was geen tijd te verliezen. - O, moest alle ellende haar dan treffen opeens!

‘Willem, blijf hier! Neen, als je mij liefhebt, laat ons dan niet alleen? Het is mij alsof ik sterven moet; alsof ik krankzinnig ben. Hoor.... ze komen!’ En als Bronsberg haar in weerwil van haar dringend smeeken, vluchtig aan de zorg der moeder heeft aanbevolen, en haastig de kamer verlaat, dan barst zij, door zoo velerlei aandoeningen en vreezen als overweldigd, in een jammerlijk snikken uit.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken