Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Hanna de freule (ca. 1900)

Informatie terzijde

Titelpagina van Hanna de freule
Afbeelding van Hanna de freuleToon afbeelding van titelpagina van Hanna de freule

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.59 MB)

Scans (4.55 MB)

ebook (3.21 MB)

XML (0.69 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Hanna de freule

(ca. 1900)–J.J. Cremer–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 258]
[p. 258]

Acht en veertigste hoofdstuk.
Arm en rijk.

‘Kom maar mee; kom maar! Niemand zal je kwaad doen. - Waar ik heen wil? Hierheen! Eerst den wal op. Ja wel. Dan komen we in de Wijdesteeg. Daar woont iemand, die je weer veilig op Reespoor zal brengen.’

- Ach God, mijn Willem! Neen, ik wil niet. Laat me teruggaan Hanna.’

Nelly meende dat ze nu wel de kracht zou hebben om het gevaar te trotseeren en haar vriend in 't gewoel te gaan wedervinden. Maar ze huiverde toch, en bleef in weerwil van haar geuiten wensch, even snel naast Hanna haar vlucht vervolgen.

Het duurde niet lang of de beide meisjes hadden de kleine woning van Glover bereikt. Hier moest Hanna wezen.

Straks heeft ze om zijnentwil voor een oogenblik het schoone uur onder het kerkorgel kunnen vergeten. Maar immers het angstzweet had haar langs de slapen gedroppeld, terwijl men schreeuwde en loog dat Glover zich had laten omkoopen; dat men mee aan hem de ellende moest wijten; dat men op hem de scha en het leed met kracht zou verhalen.

Zij heeft gesidderd; en eer ze het zelve wist, had zij de vuige lasteraarster in het aangezicht geslagen. - Men heeft haar gegrepen. Maar zij, gescholden of geslagen heeft zij niet meer. - Toen is het rijtuig gekomen. In 't gedrang had men haar losgelaten. Al spoedig dat bevende meisje in het rijtuig herkennende, heeft zij haar doodsangst en handenwringen gezien. Dat greep haar in 't hart. Aan den kant waar zij stond was ‘de deur’ van dat rijtuig gesloten. Zij heeft haar losgewrongen.

- Nu is ze hier. Met haar! Bij hem! - Zij moet hem waarschuwen. Straks zal men komen, met geweld.

- Hoe! heeft hij de deur gesloten?

‘Doe open! Is daar niemand? Doe open!’

 

Aan den haard was geen vuur. Op de tafel brandde geen licht.

[pagina 259]
[p. 259]

Het ongewoone rumoer, 't welk het kleine stadje op de been bracht en met schrik vervulde, drong niet door tot het kleine woonvertrek.

Wouter Glover ligt met het hoofd in de handen voorover op de tafel.

Hij slaapt.

Hij droomt dat er op de deur wordt geklopt, en dat men: Doe open roept.

- Ja, hij zal wel opendoen; maar hij is nog bezig met moeders doodkist dicht te spijkeren. - Als hij de kist zoo liet staan dan zou men moeder er uit halen. - Men moet dus maar wachten; en anders zal Hanna wel opendoen. - Hanna staat hier naast hem, en Klaartje zit daar ook; maar Klaartje leeft niet; die is van was - zooals er eens beelden met de kermis zijn geweest.

- Ja! heb dan geduld! - Men kan immers geen deur opendoen, als men eerst een lijkkist in een bedstee moet verbergen. En als Hanna hem helpen moet dan kan zij immers ook niet opendoen. - Klaartje, dat is onmogelijk. - Waarom klopt men alweder? Ziet men dan niet dat Hanna nu bij het vuur de koffie gereedmaakt? De vlammen flikkeren op haar wangen. - Als men met den vinger langs zulke wangen streek, dan zou een wonder gevoel de borst doorstroomen; dan zouden die wangen rood worden....

- Nu ja, ja! hij zal opendoen; maar kan hij Hanna dan zoo bij het vuur laten? Het vuur zal haar bereiken; het vuur zal haar verteren.... zie, zooals het Klaartje verteert. 't Is alsof zij wegsmelt.... en voortzweeft. - Ginds in de verte wuift zij nog met de hand, en wijst naar Hanna. - En Hanna? zie, het vuur heeft haar reeds aangetast. - Stil toch; hoe kan hij opendoen wanneer zij roept. - Hoor: Wouter doe open! En luider: Ben je er niet? - Ja, hij is er. Hij snelt naar het vuur. Hij heft haar omhoog van de plaat; hij klemt haar in zijn armen; vast, vaster; en kust haar op die donzen lippen; ja, hij kust haar en noemt haar zijn liefste....

‘Doe open!’

Glover ontwaakt

- Wie klopt daar? Bedriegt hij zich nu? Is het niet werkelijk Hanna's stem die er roept?

Snel glijdt zijn hand langs het voorhoofd. - Wat verlangt ze van hem? - Hij heeft zoo zoet gedroomd; en komt ze hem nu verwijten misschien dat hij een moordenaar zou geweest zijn, wanneer haar hand hem op dien avond niet had weerhouden? Wat drijft haar nu, terwijl ze hem telkens ontvluchtte sinds ze hem bracht in zijn huis, en verzorgde totdat hij weer beter werd? - En straks dan? Hij hield haar in zijn armen. Hij heeft haar aan 't hart ge

[pagina 260]
[p. 260]

drukt; haar zoete lippen gekust. Stil, dat weet niemand; dat was in den droom, en kan men dan helpen dat men droomt in den slaap!

Nu opent hij de deur.

‘Ben jij het, Hanna?’

‘Ja. En ik kom niet alleen. - Laat ons binnen?’

Hanna weet waar de lamp staat: ‘Zoo, steek ze nu aan Glover, dan kun je zien wie ik heb meegebracht.’

Glover kan zijn oogen niet gelooven.

Nelly herkent den gevreesden werkman en schrikt achteruit.

‘Blijf hier juffrouw. Ik wist dat je bij Glover veilig zoudt zijn, en ik moest hem spreken meteen.’

Terwijl Hanna den jongen werkman haastig bericht wat er gebeurde; wat ze van het volk voor hem vreest, en wat zij begeert dat hij doen zal, verkeert Nelly in een angstige spanning:

- Pas aan het woest tooneel ontkomen; in onrust over haar vriend, wien zij ondanks zich zelve, door vrees overweldigd, aan zijn lot heeft overgelaten, bevindt ze zich nu door de zorg van dat halfwijze meisje, in de woning van den man, die wel is waar den schandelijken lasterbrief niet heeft geschreven, maar niettemin de booze geest van het volk en de hoofdoorzaak van haars vaders dood is geweest.

Had Nelly kunnen vermoeden hoe eens die zelfde werkman inderdaad het dierbare hoofd van haar Willem heeft bedreigd, Hanna's herhaald vermaan om maar kalm en rustig te blijven, zou voorzeker nog minder hebben gebaat.

‘Maar als het waar is dat die vreeselijke menschen ook hier zullen komen, dan heb je mij op een verkeerden weg gebracht,’ zegt Nelly gejaagd: ‘O, dat ik mijn Willem verlaten kon! - Ik moet terug. Ik wil het....’

Inderdaad vliegt Nelly naar de deur en naar buiten. Doch eensklaps blijft ze staan. - Verfoeit ze haar eigen kleinmoedige zwakheid? - Misschien. - Maar zij hoort het rumoer van verre. Zij hoort drie viermalen het knallen van een geweerschot. - Ginds ontwaart ze eenige zwarte schimmen in de straat. - Vluchten ze, of komen ze op haar af? - Haar kleeding zal de opmerkzaamheid trekken; ze zullen haar herkennen; haar aangrijpen; ter aarde werpen; met messen doorsteken! - O God, o groote ontfermende God, is het zoover met haar gekomen! - Indien ze moest sterven; zoo!

- Neen, de beschermende hand, die zich alweder naar haar uitstrekt, dat moet toch de hand zijn die God haar biedt. Al is Hanna ook een ijdele droomster; al lijdt ze aan een dwaze hersenschim;

[pagina 261]
[p. 261]

zoowel dien avond met het werkvolk op Reespoor als nu, heeft ze getoond geenszins met het opgeruide volk tegen de bezitters samen te spannen.

- En is zij, wat Glover betreft, niet onrechtvaardig misschien? Heeft Bronsberg hem niet telkens verdedigd als een oprecht en eerlijk ofschoon te driftig man? Indien de arbeiders nu werkelijk ook Glovers huis bedreigen, dan blijkt daaruit, meent Nelly bij kalmer inzien, dat hij nu inderdaad ook tegen de samenspanners is.

En als Nelly nogmaals een geweerschot hoort knallen, dan bedenkt zij zich niet langer, maar keert zoo haastig zij kan in Glovers woning terug.

Met een afgewend gelaat stond Wouter bij de tafel. Hij leunde er op met de saamgeklemde vuist. - Ja, deze vuist is het geweest waarmee hij den beul, den moordenaar van zijn moeder heeft willen treffen.

En Hanna heeft hem nu in 't oor gefluisterd, dat één enkele slag met die vuist zeker bloed had doen stroomen. Er was een zwarte vlek aan die hand, ofschoon er toch geen bloed gestroomd had. Hanna zag het; altijd! - Als die zelfde hand nu hulp en steun aan dat meisje schonk, dan zou de donkere vlek zijn weggewischt. Ja zeker!

Dát heeft Hanna gefluisterd.

- Maar, Hanna is gek! - Wie, wát weerhoudt hem om nu nog de arme moeder te wreken? Zou hij de zoetelief van dien huichelaar nog beschermen er bij?

Vluchtig ziet hij naar Nelly om.

Hanna heeft haar een nap water gegeven. Met trillende handen brengt zij den dikken rand aan de fijngevormde lippen; een deel van het water stort over haar kleeding.

- Zie, en zij geeft haar te drinken; in deze woning; op de plek.... waar moeders lijk heeft gestaan! - Maar, als zij toch drinken moet, dan is het onverstandig dat Hanna haar den nap heeft gegeven. Zulke lippen zijn er niet aan gewoon.

In hetzelfde oogenblik houdt Wouter den blik op Hanna's mond gevestigd. - Die lippen heeft hij gekust! - Zij weet het niet. Het was in den droom. Maar die droom is toch werkelijkheid voor hem geweest. - En Klaartje zag het, en van verre heeft zij geglimlacht.

- Zie, nu komen die lippen hem zeer nabij:

‘Glover, om Gods wil, besluit eer het te laat is,’ fluistert Hanna gejaagd.

- Wat ziet hij haar diep en zonderling aan. - Zij slaat het oog naar den grond. En nog zachter herneemt ze:

[pagina 262]
[p. 262]

‘Vergeet het niet Glover: in den langen nacht toen je ziek waart, toen heeft een stem je zoo dikwijls herhaald: En als gij den vijand zegent en weldoet, dan hebt gij uw hemel op aarde.’ En onhoorbaar voegt ze er bij: O, dat ik het zelf nog eens kon vergeten! Maar - als men hém lastert en scheldt....!

‘Ga weg Hanna! - Neen Hanna, neen dat zeg ik niet. Spreek dan, wát moet ik doen?’

Maar immers hij wist het reeds: Degens dochter, Bronsbergs liefste, moet hij veilig naar Reespoor brengen; haar moet hij beschermen.

- Háár? Het kind van den ellendige! De liefste van zijn moeders beul!

Wouter kan niet antwoorden.

‘Ik bid je Glover!’ spreekt zij luider, en ziet naar hem op.

- Zal Glover die roepstem nog langer weerstaan? En ook, kan hij zich zelf nog langer beheerschen? - Is dan dat arme kind geen engel van liefde en goedheid zooals zijn Klaartje het was? - Wordt het wicht der wraak, 't welk nog altijd zijn borst beklemt, niet telkens als weggerukt wanneer haar stem hem het hart beroert, wanneer dat donkere wonderlijk stralende oog het zijne ontmoet?

Hanna beeft. - Die handdruk heeft haar het bloed naar de wangen geperst. - IJlings keert ze zich van hem af. Zij spoedt zich naar de deur, waar Nelly in angstig teruggetrokken houding naar buiten tuurt.

Het rumoer klinkt slechts flauw in de verte.

- O, 't was laf en slecht dat de angst mij heeft voortgejaagd; klaagt Nelly onhoorbaar, half schreiende: Maar nu zal ik hem zoeken totdat ik hem vind; mijn liefste, mijn trouwe! En luide:

‘Kom Glover! Als je mij veilig bij mijnheer Bronsberg brengt, dan zal hij je zeker vergiffenis schenken. Wat je misdeedt, dat heb je niet uit boosheid gedaan. Zeker zal hij je genadig zijn, en voorthelpen als ik het hem vraag.’

Nelly weet niet wat er omgaat in Glovers borst. En zou Hanna het weten dat hij ook nú nog een dubbelen strijd heeft te voeren: den strijd der liefde, een strijd der wraak?

- Hij zal je genadig zijn! prevelt Wouter, onhoorbaar Nelly's woorden herhalende: Hij zal je vergiffenis schenken! - O, gruwel! O, terging!

- Ha, indien het geen vrouw was; geen kind, geen bang zwak kind....! Wat heeft Hanna bestaan dat ze de dochter van ‘den oude’, het lief van ‘den jonge’ hier in zijn huis bracht!

Een sterker gerucht dringt naar binnen.

[pagina 263]
[p. 263]

Nelly verbleekt. - Haar moed dreigt opnieuw te verflauwen. - De deur trekt ze dicht; en dan snel op Hanna toetredende, zegt ze gejaagd:

‘Maar als ze mij herkennen! Ik wilde....’ En sneller: ‘Leen mij dat jak, die muts, dien doek, Hanna?’

‘Mijn kleeren? Dit armelijk goed?’

‘Ik bid er je om?’

Hanna's vingeren trillen terwijl ze Nelly met het afdoen van haar mantel en hoed behulpzaam is. Maar al beeft ze nog sterk, het arme fabriekskind met haar reinen aard en zuiver kiesch gevoel, zij denkt er niet aan dat Glovers tegenwoordigheid haar zou beletten om zich van haar schamel bovenkleed te ontdoen. Over Nelly's japon glijdt haar jakje gemakkelijk heen. Zie, en haar mutsje, het past haar juist; en deze doek - moeders bontgeruite doek - zij kan hem om het hoofd en de schouders slaan, dan bedekt zij die blonde lokken meteen.

- Zóó, nu is zij gereed; nu zal niemand haar voor de juffrouw van Reespoor houden.

Hanna is een schrede achteruitgegaan. Wanneer zij een enkele maal zich zelve in een spiegeltje of in 't water heeft gezien, dan zag ze dát - dat dáár. - Ja, die oogen zijn blauw, en die kleur is zoo blank; maar zie toch, zelfs het gelaat, dat is Hanna, Hanna de freule!

Nelly is eensklaps aan de hevigste onrust ten prooi. - Heeft zij er niet aan gedacht dat men haar in deze vermomming voor het krankzinnige meisje zal houden? - Hanna zelve heeft er haar aan herinnerd. De vreemde plooi op haar gelaat; die waanzinnige, ternauwernood bedwongen lach terwijl ze haar beschouwde, hebben het haar, helaas te laat doen bedenken.

- En die kleeren benauwen haar nu; zij kan en wil ze niet aanhouden. Is het niet reeds genoeg dat zij zich met dien man in de straten zal wagen? Hoe kon haar straks in het rijtuig de vrees zoo geweldig beheerschen, dat zij de hulp van dat meisje heeft aangenomen!

't Is Nelly nu een oogenblik in die donkere enge woning als bevond zij zich in een kerkerhol - onder roovers en moordenaars.

Dat is overdrijving. Nelly gevoelt het.

- Zij moet bedaard zijn. Niemand zal haar kwaaddoen. Indien Hanna verstoord mocht worden dewijl zij zich weer van haar kleeren ontdoet, dan zal Glover haar zeker wel beschermen.

Terwijl Nelly nu schielijk haar laatste plan volvoert, komt ze

[pagina 264]
[p. 264]

meer in Glovers nabijheid. - Schuin naar Hanna omziende, fluistert ze den jongen spinner snel eenige woorden toe.

- Heeft Hanna het mede verstaan, en goed gehoord? Werd het Degens dochter te eng in de kleeren der arme krankzinnige? Zal men haar in de donkere straat voor Hanna houden, en als ‘de freule’ nog eerder geweld doen? Mag zij bovendien het gekke, misschien wat ijdele meisje, nog waanzinniger maken door zich van haar kleeren te bedienen?

- Heeft Hanna het inderdaad wel goed gehoord? - Zij staat daar stil, onbeweeglijk stil.

- Hebben de tanden van een vliegrad haar het vleesch van het lichaam genepen! Heeft de bliksem haar de ziel uit het lichaam gescheurd?

Hanna houdt de hand op den boezem gedrukt. - Is zij dan inderdaad krankzinnig? - Jagen, zooals voorheen, ook nu de paarden haar woest voorbij? - Moet hij nog komen, die langgewenschte, in zijn koets met de schimmels?

- Neen! Hij is dood, en dood is het verleden.

- Maar zijn kind had zij lief. Zij heeft haar willen sparen voor schande. Zij heeft haar willen beschermen met haar eigen schamele kleeren, met denzelfden doek, waarvan een bedrogen moeder zich ontdeed om Degens eerstgeboren kind voor een kommervol leven te bewaren!

- En, die zij uit liefde wil weldoen, veracht en miskent haar!

- Is zij krankzinnig misschien omdat zij haar liefhad? - Maar dan duldt zij toch niet dat Wouter 't gelooven zal? Hij die haar brood gaf; hij die haar straks de hand heeft gedrukt. Neen, ze zwijgt nu niet langer. Nu zal ze hem overtuigen, hem én haar! - Degens brief aan de arme moeder zal klinken als een stem uit het graf.

Zij beiden moeten het weten dat Hanna niet gek was. - Hier heeft ze den brief; hier, op de hijgende borst.

‘Hanna, wat deert je?’ vraagt Wouter met angst.

Nelly beeft. Ook zij zag Hanna's vreemden blik. In haar overspanning ziet zij de krankzinnige reeds op haar toekomen en haar geweld doen.

In hetzelfde oogenblik snelt Nelly opnieuw naar de deur. - In deze woning blijft ze niet langer. - Is zij niet veiliger alleen op straat dan hier met die menschen! - Ook Glovers blik was straks zoo vreemd en verdacht, terwijl zij hem sprak van haar voorspraak en bescherming. - Daar buiten zal ze den weg wel vinden, en

[pagina 265]
[p. 265]

veilig de woning van een harer vrienden bereiken. - In een winkel kan ze vluchten desnoods. Voort dan. Hier is het te eng.

De klink der onderdeur smakt ringelend tegen den binnenmuur.

Een sterke wind zuigt naar binnen.

Nelly heeft de woning verlaten, en in haar zenuwachtigen angst dacht ze er niet aan om de deur te sluiten, en vergat ze haar mantel en hoed, die ginds nog op een stoel liggen.

- Wat Hanna deerde? Niets. Immers die strijd was weder gestreden? - Neen, haar deerde niets. Zij huiverde slechts. 't Gaat nu al beter. - Maar die juffrouw zal sterven van kou. Zag Glover haar niet ongedekt ter deure uitsnellen? Dat meisje snakt naar haar vriend. Het talmen heeft haar verdroten. Als Wouter nog langer dien haat in de borst kweekt, en aarzelt, dan zal Hanna haar volgen. Zij wil geen kwaad met kwaad vergelden. Liefhebben die haar haten en schelden, ja zelfs die haar noemen: ‘de gekke, halfwijze, Hanna de freule.’

De toon, waarop Hanna zelve haar scheldnamen heeft uitgesproken, sneed Glover door de ziel.

- Wie is er nog, die haar zóó noemen durft! Háár, de reine. - Als haar stem klinkt, en als hij haar ziet in die heerlijke oogen, dan stroomt hem een nieuw leven in de borst.

- Wil zij Degens kind vergezellen, het kind dat haar krankzinnig en ijdel noemt!

- Maar zie, Hanna heeft Nelly's mantel en hoed al ter hand genomen. Reeds snelt ze haar na, en - zelve ten halve gekleed.

‘Hanna, zoo niet, blijf hier! In Gods naam, ik zal haar volgen!’ roept Glover, en houdt haar met zachten dwang terug bij den arm.

De vlam der kleine lamp heeft in den luchtstroom getrild en geflikkerd. Een oogenblik dreigde de wind haar te blusschen; nu glimt ze weer helder.

En Glover, hoezeer de tijd ook dringt, hij beheerscht zijn liefde niet langer.

‘Hanna, mijn Engel!’ zegt hij, en klemt haar met kracht aan het hart. ‘Wie zal Hanna weer schelden! Rein liefdevol kind! Stoot Wouter niet af! Zeg niet dat hij Klaartje vergeet. - Mijn Hanna!’ En nog vaster drukt hij haar aan zijn borst, en met vurige kussen overdekt hij haar lief gelaat.

In welken blauwen hemel Hanna geweest is dat weet zij niet.

‘.... Maar het kind zonder mantel.... dat zou je vergeten,’ klinkt nu bevend haar antwoord.

En Glover, in den zoeten zwijmel der liefde ziet hij haar aan, en

[pagina 266]
[p. 266]

toeft dan niet langer, maar snelt met Nelly's hoed en mantel ijlings ter deure uit.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken