Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdbriefEtym: Lat. brevis (zelfstandig gebruikt onzijdig breve) = kort. Geschrift, naar de vorm bestemd om aan degene, aan wie het gericht is, iets mede te delen. Heel lang is de brief het middel geweest voor communicatie op afstand. Als geschreven welsprekendheid was de brief onderhevig aan de regels van de poëtica of de retorica. Uit de antieke literatuur kennen we o.m. de omvangrijke briefwisselingen van Cicero en van Plinius de Jongere; uit de middeleeuwen de beroemde briefwisseling tussen Abelardus en Heloïse. Gedurende de middeleeuwen werd de brief als gevolg van de zich uitbreidende overheidsadministratie zelfs zo belangrijk dat de poëtica zich dreigde te verengen tot ars dictaminis, de kunst van het dicteren of schrijven van brieven. Tal van handboeken met voorschriften voor diverse soorten brieven werden samengesteld, ook nog in de periode van de renaissance (de zgn. papegaaiboeken) en nog steeds in het kader van opleidingen tot secretaresse, bijv. J.A. Kolkhuis Tanke, Creatieve zakenbrieven (1981). In renaissance en verlichting fungeert de vaak in het Latijn gestelde geleerdenbrief om de nieuwste inzichten op wetenschappelijk gebied te verbreiden. De brief met haar typische onderdelen als adressering, datering, aanhef en slotformule is door velen ook als literair genre gehanteerd. De oudste Nederlandse ‘literaire’ brieven zijn die van de 13de-eeuwse mystica Hadewijch (ed. Van Bladel en Spaapen, 1954). Als voorbeeld van een brief van Hadewijch beluistere men de opname in Vogala van haar Derde brief. Middeleeuwse bloemlezingen uit de brieven van het Nieuwe Testament worden epistolarium genoemd en de zendbrieven van de apostelen Paulus, Jacobus, Petrus, Johannes en Judas worden aangeduid als de epistelen. Uit de latere literatuur kennen wij de briefwisseling tussen Goethe en Schiller, Ter Braak en Du Perron 1930-1940 (ed. Stichting Menno ter Braak, 2009), en de correspondenties van Flaubert, Rilke en Claudel. Het is niet altijd met zekerheid vast te stellen of de aldus tussen twee personen gevoerde briefwisseling bedoeld was om later, postuum bijv., gepubliceerd te worden. Sommige brieven zijn duidelijk gecomponeerd met de bedoeling ze te publiceren, bijv. de brieven van Gerard Reve aan Simon Carmiggelt. Vaak hebben deze correspondenties een belangrijke literair-heuristische waarde, en dragen ze bij tot een betere kennis van het werk of de psyche van een auteur, of van de toenmalige literaire opvattingen en relaties. De briefvorm als dusdanig met zijn typische kenmerken van epistolariteit wordt soms functioneel in grotere romangehelen ingevoegd, om een andere stem te laten horen of om bepaalde informatie op een andere manier aan te brengen. In verschillende romans van Russische realisten als Poesjkin en Lermontov vervult de brief een belangrijke structurerende functie. In de naoorlogse Nederlandse literatuur treft men enkele werken aan die zelfs in hun geheel bepaald worden door tekstkenmerken van de brief, zoals Tien brieven rondom liefde en dood (1971) van J. Geeraerts of Brief aan Boudewijn (1980) van W. van den Broeck. Fictionele correspondentie treft men aan in de 18de-eeuwse briefroman. Het briefgedicht is meestal tot een ruimere kring van lezers of toehoorders gericht. Een apart genre vormen de heldinnenbrieven (heroïde). In de archivistiek duidt men gewoonlijk ambtelijke brieven aan als missive. Tal van brieven van geleerden en letterkundigen worden bewaard in archieven, bibliotheken en musea. Een centrale registratie van brieven in een aantal grote instellingen in Nederland is in 1984 van start gegaan: het Nationaal Brievenproject, digitaal beschikbaar als Catalogus Epistularum Neerlandicarum (CEN). Een enorme hoeveelheid brieven van minder geletterden is vrij recent onderwerp van bestudering geworden; het betreft de door de Engelsen in beslag genomen brieven van gekaapte Nederlandse schepen. Er is een heel project aan gewijd onder supervisie van de Koninklijke Bibliotheek: Sailing Letters. Er zijn omvangrijke brievenedities van Nederlandse letterkundigen tot stand gekomen, o.a. de briefwisseling van Constantijn Huygens door J.A. Worp (1911-1917), de briefwisseling van P.C. Hooft door H.W. van Tricht (1976-1979), die van Bilderdijk door J. Bosch (1955) en de brieven van De Schoolmeester door M. Mathijsen (1987). Bloemlezingen van brieven door de eeuwen heen zijn Het hart op de tong (1941 en 1957) van W.Gs Hellinga en de tentoonstellingscatalogus van het Letterkundig Museum Brieven in beeld (1976). Het editeren van brieven stelt de editeur vaak voor heel speciale problemen: deze zeer persoonlijke documenten moeten enerzijds zo authentiek mogelijk gepresenteerd worden (inclusief gebrekkige formuleringen, grove spelfouten en alleen voor de geadresseerde begrijpelijke vaagheden) en anderzijds (door een uitgebreide zakencommentaar) toegankelijk gemaakt worden voor niet ingewijden. Lit: W.Gs Hellinga, ‘Notities bij het overwegen van het uitgeven van brieven’ in De nieuwe taalgids (Van Haeringen-nummer) (1970), p. 80-87 C. de Munck, De Nederlandse briefstijl. Bibliografie van brievenboeken en andere handleidingen tot het briefschrijven (1974) W. van den Berg, ‘Epistolariteit als literair procédé’ in Handelingen van het 33e Nederlands Filologencongres (1975), p. 13-28 W. Frühwald e.a. (red.), Probleme der Brief-Edition (1977) W. van den Berg, ‘Briefreflectie in briefinstructie’ in Documentatieblad werkgroep 18e eeuw 38 (1978), p. 1-22 Ch.M.G. Berkvens-Stevelinck, S.A.J. van Faassen & C.A.J. Thomassen, ‘Het nationaal brievenproject’ in Dokumentaal 12 (1983), p. 117-122 K. Cherewatuk & U. Wiethaus (red.), Dear Sister: Medieval women and the epistolary genre (1993) C. Guillén, ‘On the edge of literariness: The writing of letters’ in Comparative literature studies (1994), p. 1-24 G. Ueding (red.), Historisches Wörterbuch der Rhetorik, dl. 2 (1994), kol. 60-76 A.C. Anton, Authentizität als Fiktion: Briefkultur im 18. und 19. Jahrhundert (1995) M. Mathijsen, Naar de letter. Handboek editiewetenschap (19972), p. 363-391 N. van Megen, ‘"Ick leer nu moij lesen en schrijven als ul sien kan": zeventiende-eeuwse brieven van en aan zeevarenden uit het archief van het High Court of Admiralty’ in Tijdschrift voor zeegeschiedenis 22 (2003), p. 147-156 W.G. Ruberg, Conventionele correspondentie. Briefcultuur van de Nederlandse elite, 1770-1850 (2005) R. van Gelder, Sailing letters: verslag van een inventariserend onderzoek naar Nederlandse brieven in het archief van het High Court of Admiralty in The National Archives in Kew, Groot-Brittannië (2006).
|
|