Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Keesje Kruimel (1962)

Informatie terzijde

Titelpagina van Keesje Kruimel
Afbeelding van Keesje KruimelToon afbeelding van titelpagina van Keesje Kruimel

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.40 MB)

Scans (21.12 MB)

ebook (5.32 MB)

XML (0.08 MB)

tekstbestand






Illustrator

Piet Klaasse



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

novelle(n)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Keesje Kruimel

(1962)–Hans Dijkhuis, Harriët Laurey–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 41]
[p. 41]

5
Waarin Keesje in een ondergronds gebouw terecht komt en de gestolen prinses verlost.

Opeens kreeg Keesje een idee. Hij zou de prinses misschien wel kunnen vinden. Hij had toch een wonderbezem. Nu kon hij overal gaan zoeken.

Zo vloog Keesje weer boven een groot bos. Daar daalde hij neer op een plekje, waar hij de nacht kon doorbrengen. Kijk, daar kwam een eekhoorntje aanwippen.

‘Ik heet Kees,’ zei de eekhoorn, ‘aangenaam kennis te maken.’

‘Ik heet ook Kees,’ zei Keesje.

‘Nou, dat is toevallig!’ zei de eekhoorn. ‘Twee Kezen in één bos! Dat heb ik nog nooit meegemaakt!’

‘Ik ook niet.’

‘Doe niet zo flauw! Ik woon in een bos en jij niet! Voor jou is het iets heel bijzonders om drie Kezen.. nee, ik bedoel twee Kezen in een bos te zien. Maar voor mij niet!’

‘Dat is waar,’ gaf Keesje toe.

‘Zie je nou wel.’

‘Laten we nou geen ruzie maken. Ik wil slapen.’

‘Maar daar moet je een vergunning voor hebben, hoor!’

‘Bij wie kan je die vergunning krijgen?’

‘Bij mij, natuurlijk! Ik ben de baas hier.’

‘Lieg je niet?’

‘Nou even kijken.. ja.. nee.. ja.. nee.. hé, wat gek, ik lieg toch! Wat gek! Dat is me nog nooit overkomen!’

En Keesje de Eekhoorn ging snikkend heen.

[pagina 42]
[p. 42]


illustratie

Keesje ging maar slapen. Hij zocht een lekker beschut plekje onder de bladeren van een eeuwenoude eik.

Nu was alles doodstil. Alleen hoorde je in de verte nog het zachte snikken van Kees de Eekhoorn, omdat hij gelogen had.

Keesje sliep in..

De volgende ochtend werd hij wakker gemaakt door Keesje eekhoorn. ‘Goedemorgen Keesje,’ zei de eekhoorn tegen zichzelf (dat deed hij altijd).

‘Goedemorgen Kees,’ zei Keesje tegen de eekhoorn.

‘Hé, tegen wie heb je het?’

‘Tegen jou natuurlijk!’

‘O, ik had het tegen mij zelf. Ik zeg altijd tegen mezelf goedemorgen.’ Kees de eekhoorn verdween daarna tussen de bomen.

[pagina 43]
[p. 43]

Keesje bleef nog even in het bos. Af en toe kwam er een vogeltje of een haasje naar hem toe en maakte dan een praatje. Nu liep Keesje weer naar de plek waar de bezem verstopt was. En weldra vloog hij weer verder.

Na een tijdje vloog Keesje over een weiland. Midden op de wei was een groot gat. Een hele grote en een hele diepe kuil. Misschien was hier de prinses wel.

Keesje daalde op het gras vlak bij de ingang. Hij keek in het gat naar beneden. Een steile trap leidde naar beneden.

Voorzichtig probeerde Keesje de eerste tree. De trap was erg koud. Voorzichtig probeerde Keesje toen ook de tweede tree. Toen de derde, de vierde en de vijfde en zo door. Tot de trap ophield.

Nu kwam Keesje in een lange, hoge, brede en vieze gang. Aan de muur hingen grote spinnewebben en vele vleermuizen fladderden in het rond.

Keesje liep door de lange gang. Na een uur lopen kwam hij pas op het eind. Boem!!! daar botste Keesje tegen de deur op (want het was erg donker in de gang en Keesje had het eind niet gezien). Hé, wat gek, er was niet eens een deur! Zou deze gang zomaar doodlopen? Zou Keesje voor niets dit hele stuk gelopen hebben? Maar Keesje gaf de moed nog niet op. Hij voelde langs de wanden van de lange gang. En.. hij vond een deur! Keesje gaf er een zet tegen en.. wat een geluk, de deur vloog open. Keesje kwam in een klein kamertje. Op een tafeltje stond een grote, dikke kaars. Op een oud houten krukje zat een man met een lange baard die bijna tot de grond reikte, te schrijven.

‘Wat schrijft u?’ vroeg Keesje beleefd.

[pagina 44]
[p. 44]

‘Een boek,’ zei de man zonder op te kijken.. ‘Ik ben op bladzijde 4069.’

‘Dan schiet u al aardig op.’

De man keek nu op en zag nu pas dat er iemand naast hem stond.

‘Wie ben jij?’ vroeg hij verschrikt.

‘Ik ben Keesje Kruimel.’

‘Oh.. Keesje Kruimel, hoe kom jij hier?’

‘Door een gat in het weiland.’

‘Dan ben je gevangen.’

‘Gevangen? Waarvoor?’

‘Omdat je, als je naar beneden komt, niet meer naar boven kan komen.’

‘Oh.. wat erg! Maar is de prinses hier niet?’

‘Wat?.. Welke prinses?’

‘Nou, die pas is gestolen.’

‘Maar daar heb ik helemaal niets van gehoord! Het zou helemaal niet zo gek zijn als die prinses hier was! Tussen al die andere mensen!’ ‘Welke andere mensen? Ik dacht dat wij tweeën er alleen maar waren! En waar zijn die andere mensen dan? Ik heb ze nog helemaal niet gezien!’

‘Ja, waar ze zijn weet ik ook niet. Maar ik weet zeker dat ze hier zijn!’ ‘Dan zal ik ze gaan zoeken,’ zei Keesje. ‘Wie weet, misschien is de prinses er nog bij.’

Keesje ging het kamertje uit en liep weer terug door de donkere gang. Aan de beide zijkanten voelde hij of er nog andere deuren waren. Ja, Keesje voelde weer iets. Weer een deur. Keesje stapte naar binnen. Hier waren wel tientallen kaarsen. Op oude krukjes en stoeltjes zaten

[pagina 45]
[p. 45]

allemaal mannen en vrouwen en kinderen. Er waren ook enkele opa's en oma's bij. De mannen zaten heel dikke boeken te schrijven. De vrouwen zaten te breien en de kinderen zaten te knikkeren. Keesje vroeg aan een vrouw of ze geen honger had.

‘Nee,’ zei de vrouw, ‘hier krijg je geen honger.’

Keesje ging eens een kijkje nemen bij de kinderen. Hij vroeg of hij mee mocht knikkeren. Dat mocht wel.

Pas tegen de avond dacht Keesje eraan, dat hij hier was gekomen om de prinses te verlossen. Hij liep langs de vrouwen en keek of de prinses er bij was. Nee hoor, niets te zien. Maar nu zat Keesje in grote moeilijkheden. Hoe moest hij nu uit dit ondergrondse gebouw komen? Daar zat hij nu. Keesje liep weer door de gang naar het gat waar hij door naar beneden was gekomen.

Plotseling hoorde Keesje vleugelslagen. Die van een vogel. De vogel kwam door het gat naar beneden vliegen. En kijk.. het was de postduif van Ha de Havik met een briefje in zijn snavel.

Keesje zei: ‘Blijf hier maar even wachten. Ik kan de brief hier niet lezen. Hier is het te donker.’

En Keesje liep zo snel hij kon naar het kamertje waar de andere mensen waren. Hij hield de brief vlak bij een kaars en las:

Beste Keesje Kruimel,
Ik heb gehoord dat je de gestolen prinses wilt verlossen en dat je in dit ondergrondse gebouw terecht gekomen bent.
Ik kan je er uit helpen. Straks zal de duif een lang touw meebrengen. Daar zal je je wel mee weten te redden.
Hartelijke groeten van
Ha de Havik
[pagina 46-47]
[p. 46-47]


illustratie

Meteen daarna vertelde Keesje aan iedereen, dat hij hen uit de kuil zou helpen. Ook zei hij het aan de man die hij het eerst ontmoet had, maar die wou in het ondergrondse gebouw achterblijven. Zo liep de hele stoet door de gang tot onder het gat. En kijk, daar lag het touw dat de duif had meegebracht. Nu vertelde Keesje aan de mensen wat hij van plan was. Er zouden een paar mannen op elkaar gaan staan en daarop zou Keesje klimmen. (De mannen moesten wel erg lang en sterk zijn want Keesje moest uit het gat kunnen klimmen). En het plan werd uitgevoerd. Een paar lange mannen gingen op elkaar staan. De bovenste was een heel klein stukje met zijn hoofd boven de grond. Keesje klom er boven op. Toen hij bij de hoogste man was, kon

[pagina 48]
[p. 48]

Keesje uit het gat wippen. Nu wou hij de bovenste man ophijsen, maar tot zijn grootste schrik zag hij dat hij het touw vergeten had.

‘Het touw!’ schreeuwde hij zo hard hij maar kon naar beneden.

Een vrouw raapte het touw op en gaf het aan de man die naast haar stond. Die gooide het touw omhoog en Keesje kon het pakken. Nu liet hij het touw weer in het gat zakken. De bovenste man pakte het. Met veel moeite hees Keesje hem op. Nu trokken ze samen de andere mensen omhoog. Eindelijk was het klaar. Keesje rustte wat uit. Ook de andere mensen. Na een uurtje stond Keesje op en hij ging weer verder. Verder de prinses zoeken. Enkele mensen die dezelfde kant uit moesten als Keesje gingen met hem mee. Maar af en toe gingen er weer een paar mensen van Keesje weg die een zijweggetje in moesten slaan. En na een tijdje liep Keesje weer alleen. Zo kwam hij bij de plek waar de bezem verstopt was. Hij ging er op zitten en zei:

 
Snoepjes en koekjes,
 
Schriften en boekjes,
 
Dadels en vijgen,
 
Wij willen stijgen.

En daar ging Keesje weer. Hij zag heel in de verte nog een paar mensen lopen, die hij uit het gebouw verlost had. Maar na een tijdje was er geen stipje van die mensen meer over.

Keesje vloog over een paar bekende stadjes en landjes. Over Dalazonië en het stadje zonder naam waar de mensen op paard en wagen reden. Over zijn geboortedorp en zo nog over veel meer bekende stadjes en landjes.

Zo vloog hij ook boven een land waar menseneters woonden. Maar

[pagina 49]
[p. 49]

dat wist Keesje niet en hij daalde in dat land op een zonnig plekje. Keesje verstopte de bezem en ging weer verder lopen. Maar.. toen hij een eindje gelopen had, werd hij door een paar wilde, ruwe, grote menseneters opgepakt en meegenomen. Keesje schreeuwde niet, want dat hielp toch niet. Hij werd in een grote kist gestopt. Deksel er op.. en Keesje zat gevangen. Gelukkig zaten er nog een paar luchtgaten in, anders kon Keesje geen adem meer halen en dan was hij nog eerder dood. En dat hij dood zou gaan was zeker. Nou..?



illustratie

[pagina 50]
[p. 50]

Even daarna hoorde Keesje vleugelslagen. Hij kon zó horen dat het de postduif van Ha de Havik was. De duif kwam door een gat in de kist naar binnen gevlogen. (Het gat was niet zo groot dat Keesje er door kon). De duif had weer een brief meegekregen. Keesje pakte hem en begon te lezen:

Beste Keesje,
Nu zit je weer gevangen in een kist.
Ik wil je helpen want de menseneters zijn al op weg met de braadpan om je op te eten.
Voel onder in deze brief. Daar is een toverring.
Alles wat je maar hebben wilt dat gebeurt of dat krijg je.
Als je de ring bij je linkeroog houdt kun je doen wat je wilt. Als je verlost bent, moet je de duif achterna gaan en die zal je de weg wijzen.
Ha de Havik

Keesje voelde onder in de envelop en.. ja hoor, daar was de ring. Keesje pakte hem, hield hem bij zijn linkeroog en zei: ‘Ik wil dat deze kist in vier stukken valt.’

En daar gebeurde het. De kist was helemaal kapot. Keesje kwam er uit kruipen. De duif vloog langzaam weg en Keesje volgde hem.

Het was een hele omweg die ze maakten, want anders zouden ze de menseneters tegemoet komen en dat mocht natuurlijk niet. Zo kwamen ze bij de plek waar de bezem verstopt lag. Keesje bedankte de postduif hartelijk en ging op de bezem zitten en zei het stijgversje. En daar ging Keesje. Onder hem hoorde hij de menseneters schreeuwen:

[pagina 51]
[p. 51]

‘Kom terug! Jij lelijke schavuit! Kom hier!’

Maar Keesje kwam niet terug. Hij moest de prinses zoeken!

Onderweg kreeg Keesje verschrikkelijke honger. Daarom pakte hij zijn ring en zei: ‘Ik wil een krentebol met roomboter, vier broodjes met jam, suiker en twee met kaas.’

Keesje stak zijn ring weer in zijn zak. En alles stond voor hem op een zilveren schaaltje. (Keesje moest het wel goed vasthouden, anders was het meteen naar beneden gevallen). Hij begon smakelijk te eten. Maar zo erg goed ging het eten op de bezem niet en daarom daalde Keesje maar. Toen alles op was, vloog hij verder.

Maar toen hij nog eventjes gevlogen had, hoorde hij een vreselijk gebrul onder zich. Het was het gebrul van leeuwen en tijgers. Keesje kwam weer terug gevlogen. En.. daar zag hij iets wat hij helemaal niet verwacht had. De beesten vochten.. om.. de prinses! O, je zou niet zeggen dat het de prinses was. Haar kleren waren half verscheurd. Keesje daalde, nam de ring en zei: ‘Hou op met dat vechten!’

Nu werden de leeuwen en tijgers kalm. Ze lieten de prinses los en Keesje liep naar haar toe.

‘Hoe heet jij?’ vroeg de prinses verwonderd.

‘Ik heet Keesje en ik wou je verlossen. Vertel eens, hoe ben je hier gekomen?’

‘Ik ben gestolen door zeven rovers; die brachten me op een wolk. Toen werd ik naar beneden gegooid en ben gaan zwerven. En zo ben ik hier gekomen.’

Keesje pakte de bezem en hij en de prinses gingen er op zitten. En weldra vlogen ze naar het stadje waar de prinses woonde. Ze waren daar gelukkig niet zo ver van af. Onderweg had Keesje nieuwe kleren

[pagina 52]
[p. 52]


illustratie

[pagina 53]
[p. 53]

voor de prinses gewenst, want die waren helemaal gerafeld en versleten. Ook voor hem zelf, want als je bij een koninklijk paleis komt moet je er toch altijd mooi uitzien!

Ze vlogen boven het stadje. Keesje daalde en verstopte de bezem. De bewoners van het stadje herkenden de prinses en liepen juichend en vol eerbied achter de prinses en Keesje aan. Ze waren wat blij dat de prinses weer terug was. Zo naderde de stoet het paleis.

De koning die de stoet al hoorde kwam met haastige pasjes het paleis uitlopen. De prinses vloog hem om de hals. De koning, de prinses en Keesje gingen in het paleis. Ze liepen naar de troonzaal. Daar stonden vier mooie gouden tronen. Een voor de koning, een voor de koningin en een voor de prinses en een voor Keesje! De koning was erg blij dat Keesje de prinses teruggevonden had en beloofde hem dan ook een grote beloning.

Die nacht mocht Keesje in het koninklijk paleis slapen.

's Ochtends werd hij wakker door een gouden wekkertje. Hij kleedde zich aan en ging naar beneden. Zo kwam hij in de grote troonzaal waar de koning, de koningin en de prinses al op hem zaten te wachten. Er werd een groot feestontbijt gehouden.

Na het ontbijt bood de koning Keesje 3 grote geschenken aan: een zak vol goudstukken, een koets met zes paarden en een koetsier, en hele mooie kleden met gouden franje erop.

Toen ging Keesje weg. Hij bedankte de koning nog eens hartelijk. Keesje stapte in de mooie koets die voorgereden was. Hij ging zitten en reed zo langzaam uit het stadje. Veel nieuwsgierige mensen kwamen uit hun huizen lopen en liepen een tijdje achter de koets aan. Onderweg stopte de koets even en Keesje pakte de bezem, want de

[pagina 54]
[p. 54]

koets stond vlak voor de struik waar de bezem achter verstopt was. Hij nam hem mee in de koets en de koets reed verder. Zo kwamen ze buiten het stadje. De koetsier liet even de paarden uitrusten. En Keesje? Keesje sliep lekker op de zachte bank van de koets. Hij was moe geworden..

Keesje werd pas wakker toen de koets zich in beweging zette.

Maar.. er was iets aan de hand.. De koetsier was een slecht man. Dat wist Keesje niet. De koning ook niet. Niemand wist het. De koetsier wist niet dat Keesje een wonderbezem had, dat was maar goed ook, want als hij dat geweten had, had hij hem al lang gestolen. Maar nu was hij iets heel anders van plan..

Op een nacht ging de koetsier er stilletjes vandoor. Hij had er genoeg van altijd zo deftig op de bok van de koets te zitten. Zo was Keesje weer helemaal alleen, want de koetsier had ook de koets weggenomen en ook de paarden en ook de goudstukken!

Toen Keesje merkte dat de koetsier hem alleen had laten zitten, werd hij zo verschrikkelijk kwaad dat hij de bezem pakte, wegvloog in razende vaart en daardoor ook nog zijn mooie kleren verloor. Maar zijn ring had hij gelukkig nog. Keesje zei nog steeds boos:

 
Poesjes en hondjes,
 
Neusjes en mondjes,
 
Stokjes en palen,
 
Wij willen dalen.

Hij verstopte de bezem in een struik. Na een tijdje kwam hij bij een ongelukkige haas. Haar man was gestorven en zij was weduwe geworden. Dat vond ze nog het ergste, want vroeger wist ze niet wat

[pagina 55]
[p. 55]

weduwe betekende. Maar ze had er wel eens van gehoord en ze wist dat het iets heel ergs moest zijn. En nu was ze het zelf! Dat vertelde de hazemoeder allemaal.



illustratie

Keesje had erg medelijden en wenste duizend koolbladeren voor haar en haar kindertjes. De haas ging dankbaar weg.

Keesje ging weer terug naar de plek waar hij de bezem verstopt had. En daar ging Keesje weer. Hij wist zelf niet waar naar toe hij ging. Misschien wel naar Perzië of naar New York of Argentinië. Maar Keesje liet de bezem dalen op een grote vrachtauto volgeladen met zand. Keesje verborg de bezem goed onder het zand en ging zelf onder een dek liggen slapen. Boem-boemerdeboem-boem-boem. Daar schoot de wagen met een schok vooruit. Pas laat in de avond werd hij wakker, doordat de vrachtwagen met een schok stilstond.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken