Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tafel van den kersten ghelove. Deel 2: Winterstuc (1937)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tafel van den kersten ghelove. Deel 2: Winterstuc
Afbeelding van Tafel van den kersten ghelove. Deel 2: WinterstucToon afbeelding van titelpagina van Tafel van den kersten ghelove. Deel 2: Winterstuc

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.69 MB)

XML (1.52 MB)

tekstbestand






Editeur

L.M.Fr. Daniëls



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tafel van den kersten ghelove. Deel 2: Winterstuc

(1937)– Dirc van Delf–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen

Dat XIIII capittel vander phisonomien des menschen, diemen an sijnre ghedaenten ende lidmaten mach scouwen.

4Ga naar margenoot4-12Die physonomie bedudet een subtyl merken der leden,

[pagina 61]
[p. 61]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

5 watGa naar voetnoot5 ghelijc dat si beteikenen inden mensche; als Salomon 6 seit, van dat een den anderen te moete coomt, bekent men 7 den man, ende van aengesicht sijnre oghen, of hi is sinnich. 8 Noch segghen die natuerlike heydensche meesters, dat meest 9 inden oghen dat oordeel vander phisonomien is ende meer 10 inden oghen te sien ende te mercken dan in enighen an-11deren [12d] leden, want dat oghe is een waerachtighe bode 12 des herten.

13Ga naar margenoot13-16Die physonomie heeft drie ghemene regulen an haer eerst 14 te verstaen. Die eerste reghel, seit Plato, is: so wat ghelijc 15 dat een mensch heeft in sinen leden mit enighen dierten, den 16 diere volcht hi daer an gaern sijn natuer ende sijn zede. Want 17 dair was bi sijnre tijt een man, die had enen mont gheliken 18 enen hont, die en mochte niet eten dan raeu vleisch ende hi 19 moste altijt blaffen ende bletenGa naar voetnoot19 als een hont, eer hi sprac. 20 Voort so was een ander, die hadde poten als een beer ende 21 die plach hi te zughen mit gnortenGa naar voetnoot21 als hi doet. Ende des 22 ghelijcs vint men veel inder tijt menschen, die der dierten 23 aert in veel dinghen volghen.

24Ga naar margenoot24-27Die ander reghel, seyt Lextyra, dat te mercken staet of een 25 mensche sijn lidmate heeft in behoorlike groot ende staltenis, 26 verwe, ghedaente ende na horen eysch bereit te doen, dat hem 27 Ga naar margenoot27-29toehoort nader naturen. Ende concordieren die oghen daer-

[pagina 62]
[p. 62]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

28 mede, so is die mensche naden leden ghelijc van binnen sinen 29 moet. Ende men vindet dicwijl da<t> een mensche van 30 bynnen also ghemoet is, als hi van leden buten ghescapen is. 31 Dair-om seit hi: Hoet di voor dien, die de natuer heeft ghe-32Ga naar margenoot32teykent met dat zwairt. Want Salomon seit: Na ghestalt der 33 leden in minen lichaem so heb ic een guede ziel ontfangen.

34Ga naar margenoot34-48Die derde reghel seit Ypocras, dat te mercken staet: alGa naar voetnoot34 35 ist dat die phisonomie ghedaente des lives natuerlic neyghen 36 ghift den mensche ende bughet sinen moet dair toe, dat dair 37 bi gheteikent wert, [13a] nochtan en selmen dat vluchs niet 38 wanen noch oordelen, want een mensch mach sinen moet wel 39 bedwinghen mitten breidel sijnre reden. Oec langhe ghe-40woente gueder zeden brenghen nootsaken inden mensche, dat 41 hise niet en can wel laten, ende die<n> gaet die leer boven 42 natuer. Ende dat toocht hi, doe sijn iongheren toornich waren 43 op Phylomon, die gheseit hadde: hoor meester waer on-44cuusch; dat wijsde sijn phisonomie. Doe seide hi: dat is 45 wair, mer om minne wil der philozophie, der consten ende 46 der eerbairheit, so heb ic mi anders gehouden ende mijn be-47geert bedwonghen ende mit gueden wercken ghecreghen dat 48 der naturen was gheweyghert.

[pagina 63]
[p. 63]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

49Ga naar margenoot49-133(cleyn haer) Die mensch die subtijl cleyn haer heeft als 50 ziden draden, is gaern vernemel ende subtijl van sinnen. Die 51 cruus haer heeft, die is gaern cruus van synne ende anxtvou-52dich. Die zwart haer heeft, glymmende als een raven, is gaern 53 driftGa naar voetnoot53 van moede, die langhe ghehaert is als een ever, is geern 54 wreet ende fel; die muus-vael haer heeft, is gaern wat loes, 55 die wit haer heeft, die is gaerne dom ende doetscheGa naar voetnoot55.

56(caput) Die mensche, die alte grote hooft heeft, is gaern 57 onlerichGa naar voetnoot56 ende dom; die alte cleynen hooft heeft, is gaerne 58 dwaes; die een ront clotich hooft heeft ende wel ghemaect, 59 is gaerne wijs van sinne; die after een appel heeft anden 60 hoofde, is gaern vol ghedachten ende ghehuechnisse; die een 61 lanc hooft heeft ende boven plat, is gaern onstuyr ende wilt; 62 die een hooft heeft gheliken enen hamer, is gaern voorhoedichGa naar voetnoot61 63 ende voorsichtich.

64(Cleyn voorhooft) [13b] Die mensche, die een cleyn voor-65hooft heeft, plecht gaern onverstandich te wesen ende veel te 66 eten; die een breet voorhooft heeft, is gaern besceidenGa naar voetnoot65; die een 67 ront voorhooft heeft, is gaern toornachtich; die een lage voor-68hooft heeft, is gaern scamelGa naar voetnoot67; die een voorhooft heeft also lanc als 69 het breet is, pleecht gaern wijs ende grootmoedich te wesen.

70(wijnbraeuwen) Die mensche, die wijnbraeuwen heeft slu-71tende an synre nasen, is gaern subtijl; die wijnbraeuwen heeft 72 dat si sluten an malcander, is gaern weemoedich ende droe-73vich; die sijn wijnbraeuwen vallen op sijn wanghen, is gaern 74 versumendeGa naar voetnoot74 an sijn wercken; die veel haers heeft an sijn 75 wijnbraeuwen, is gaern wreetGa naar voetnoot75; die ghien haer en heeft an sijn 76 wijnbraeuwen, die is sieck of van quader aert.

[pagina 64]
[p. 64]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

77(ogen) Die mensch, die oghen heeft, <daer> recht als drop-Ga naar voetnoot77 78 Ga naar margenoot78pen of paerlen in scinen, is gaern groot van zeden. Die ogen, die 79 somwijl lopen ende somwijl staen, beteikenen dat een gaern 80 Ga naar margenoot80quaet dencket. Die grote oghen ende boven <opende>, die 81 Ga naar margenoot81beteikenen gaern een wijndrancker. Die oghen luchtende van 82 verwen als een leeuynne gescapen is, beteikent gaern wredi-83Ga naar margenoot83cheit. Die oghen, die vuchtich scinen, beteikenen gaern wair-84Ga naar margenoot84achticheit. Die wide oghen beteikenen gaern dwaesheit, die 85 enghe sloten ogen onghestadicheit.

86Ga naar margenoot86(de auribus) Die mensch, die grote lange oren heeft als een 87 ezel, is gaern dom ende onwijs ende sprect veel; die alte 88 Ga naar margenoot88cleyne oren heeft, is gaerne scalc ende quaet; die oren heeft 89 Ga naar margenoot89of si laghen op sijn hooft, is gaern traech ende lancsom; die 90 alte ronde [13c] oren heeft, die en laet hem niet gaern leren 91 Ga naar margenoot91noch raden; die langhe smale oren heeft, is gaern aefgunstich. 92 Ga naar margenoot92Die mensch, die alte vette wanghen heeft, is gaern wat over-93dadich; die alte magher wanghen heeft ende dunne, is gaern

[pagina 65]
[p. 65]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

94 fel ende quaet; die alte ronde wangen heeft, is gaern hatich 95 ende nidich.

96Ga naar margenoot96(de nasis) Die mensche, die open nasen heeft, is gaern snel 97 ende starc; die een langhe nase heeft ende dunne, is gaern 98 Ga naar margenoot98wilt van sinne; die een slechte nase heeft vanden voorhoofde 99 neder, is gaern wijs ende stantachtich; die alte cleyne nase 100 heeft, is gaern diefachtich.

101Ga naar margenoot101(de labiis) Die mensch, die sijn over-lippe wat hangt op den 102 Ga naar margenoot102neder, die is gaern coen van moede; die dunne lippen heeft 103 ende een cleine mont, die is gaern verkeert ende scalc; die 104 Ga naar margenoot104sijn lippen te dick ende te grof sijn, is gaern onsuver; die 105 sijn lippen te seer hanghen, is gaern onwaerdich ende drijft. 106 Ga naar margenoot106Die mensch, die enen cleinen mont heeft, is gaern blide; die 107 een alte groten mont heeft is gaern een vraet ende quaet; die 108 enen overkevelden montGa naar voetnoot108 heeft, is gaern luysterende ende 109 meldende.Ga naar voetnoot109

110Ga naar margenoot110(de mento) Die mensch, die een lange kinne heeft, is gaern 111 Ga naar margenoot111vreedsaem; die een alte corten kinne heeft, is selden gueder-112tieren; die een alte scarpen kynne heeft, is gaern fel ende 113 wreet.

[pagina 66]
[p. 66]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

114Ga naar margenoot114Die mensch die een lammerende spraecGa naar voetnoot114 heeft is gaern be-115drieghende; die sprect als een gheyt, is gaern dwaes ende 116 Ga naar margenoot116sot. Die mensche, die daer sprect als voghelen roepen, is gaern 117 Ga naar margenoot117wandonckichGa naar voetnoot117 of begripel. Die mensch, die sijn stemme of 118 spraec doer sijn nase loept, is gaern logen[13d]-achtich ende 119 van quaden wille.

120Ga naar margenoot120Die mensch, die langer borst heeft dan sijnen buuc, is gaern 121 Ga naar margenoot121wijs van sinnen; die veel haers heeft op sijn borst is gaern 122 heet van bloede of coen van moede. Die mensch, die veel 123 ribben heeft an sijnre zide of borste, is gaern wel gheboren. 124 Niet meer dan toe den buuck wil ic die phisonomie bescriven, 125 want si veel pleecht te lieghen.

126Die lerars vraghen oec: of die mensche ontfangt alsulker 127 ziel als sijn lichaem is? Daer-toe antwoert Averroys, dat dic-128wijl ghesciet, dat een mensch sulc ghebrec heeft inder zielen, 129 als men die natuer ghegeven heeft inden lichaem. Dat is te 130 verstaen, niet dat die ziel enich ghebreck heeft an haren 131 wesen, mer datsi dairna gaern leeft an zeden ende wercken. 132 Ga naar margenoot132Hier om plechtmen te spreken: caveas te a signato, dat is: 133 hoet di voorden ghenen, den die natuer gheteykent heeft.

[pagina 67]
[p. 67]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

134 Mer dit en gaet den ghenen niet an, die mitten zwaerden 135 ghewont sijn of mit anderen wanrakeGa naar voetnoot135. Overspel ende grote 136 sonde der ouderen dicwijl sijn zake leliker quader kinder 137 ende datsi quade ziele crighen. Dese sin seit oic Salomon: 138 Ga naar margenoot138Ic was een vernemel cleyne kint ende mi gheviel te geluck toe 139 een guede ziel.

140Die meesters inder godheit vragen een ander questi, of oec 141 een man winnet enen soon ghelijc an sonden of an duechden, 142 also wel als hi en hevet ghelijc an aensicht ende leden? Daer 143 toe antwoort sinte Iheronimus, dat een overspeelre pleecht 144 gaern te winnen dochteren die gemeenGa naar voetnoot144 werden, een rover ende 145 dief winnet gaern sijns ghelijc, ende [14 a] also machmen 146 van allen anderen saken segghen. Niet dat die kinder draghen 147 die quaetheit hoorre ouders, datsi daerom verdoemt werden, 148 mer si werden wel inder tijt daer-om gheplaecht. Of die 149 ouders verdienen wel bi Gode, dat die kinder te bet varen 150 opter aerden.

margenoot4-12
Comp., II, c. 58: Diversae membrorum dispositiones (van dat een (lid) den anderen te moete coomt) secundam artem physionomiae diversos effectus ac mores indicant in homine... l.c., c. 59: praevalent indicia oculorum; propter quod omnes physionomi affirmaverunt oculum esse verum cordis nuntium.
[tekstkritische noot]5 H Salemon.
6 CHD bekennen; G bekenmen.
10 G marken.
15 G den dierte volghet.
19 GH bassen ende bleten.
21 CH knorren; GD gnorren.
voetnoot5
want, lees: wat. De physionomie beteekent een nauwkeurig waarnemen van de ledematen, welke overeenkomst zij in den mensch aantoonen; zooals Philemon (i. pl. v. Salomon) zegt: naar de schikking der onderscheiden ledematen kent men iemand en uit den blik van zijn oogen (kan men opmaken), of hij verstandig is.
margenoot13-16
Comp., II, c. 59: dicebat Plato, quod quaecumque similitudo animalium aliquorum in hominibus est, tales homines etiam imitantur talium mores.
voetnoot19
bleten; in deze bet. niet bij Verdam; hier wellicht: huilen, janken.
voetnoot21
gnorten, niet bij Verdam; wel: gnorren = knorren.
margenoot24-27
Comp., II, c. 59: Generaliter tenendum est, quod membra quae in proportione sunt naturali, quoad figuram, colorem, quantitatem, situm et motum, indicant mentis bonam habitudinem naturalem. Membra vero quae non habent proportionem debitam in figura, quantitate, situ et motu, perversam mentem indicant.
margenoot27-29
Comp., II, c. 59: Sciendum quoque, quod in oculis principaliter consistit omnis perfectio physionomiae et sic oculorum indicium confirmat ceterorum membrorum indicium.
[tekstkritische noot]28 C van leden ghescopen is binnen.
32 GH lichaem hebbe ic e.g.s ontfaen.
37 G vlucts; H vluchtes.
43 CH phylemen; GA phylomon; D philomon. - G oncuuschk.
46 GH eerbaricheit.
margenoot32
Salomon; Sap. 8:19 (Et sortitus sum animam bonam).
margenoot34-48
Comp., II, c. 59 (dat echter dezen regel niet direkt aan Hippocrates toeschrijft). Notandum quod licet per signa membrorum naturalium mores hominum cognoscantur, non tamen imponunt necessitatem, sed ostendunt inclinationem naturae: nec semper denuntiant affectus hominum, sed frequenter et probabiliter. Item propter signa exteriora, de quibus dictum est, non statim proferendum est judicium, quia forte signum est per accidens, et non per naturam: et forte victum est per contrariam consuetudinem, et freno rationis tenetur. Unde narrat Aristoteles, quod discipuli Hippocratis detulerunt Philemoni excellenti physionomo pictam imaginem Hippocratis, qui pronuntiavit de ipso, quod esset vir luxuriosus. Illis autem indignantibus et culpantibus Philemonem, quod de optimo viro taliter judicasset, retulerunt hoc Hippocrati: qui confessus est Philemonem hoc recte judicasse, sed ex amore philosophiae et honestatis dixit se concupiscentias cordis sui vicisse, et accepisse per studium, quod naturae fuerat denegatum.
voetnoot34
Den derden regel, dien men in acht heeft te nemen, noemt H.
[tekstkritische noot]49 C cleyn sacht haer heeft, is; GH cleyn saft (H sacht) haer hevet (G heeft) als siden (H ziden) drade, is; D = A sacht ontbr.
55 CGHD doepsch (H doepsche).
62 D sichtich.
74 C verzwimende; GHD versumende; A versinnende.
margenoot49-133
Comp., II, c. 58. De physionomia hominis; echter met weglating en toevoeging.
voetnoot53
drift = onstuimig; als bnw niet bij Verdam.
voetnoot55
doetsche noch doepsche bij Verdam; Comp., l.c.; indocilis = onwetend, traag van verstand. Vgl. Zndl.: duts: stakker, stumperd.
voetnoot56
onlerich, niet bij Verdam; Comp., l.c. stolidus.
voetnoot61
voorhoedich = bedachtzaam, omzichtig; Comp., l.c. circumspectus.
voetnoot65
besceiden; Comp., l.c. lata parvitatem significat discretionis.
voetnoot67
scamel = eerbaar, kuisch; Comp,. l.c. non admittentem turpia.
voetnoot74
versumende = nalatig; Comp., l.c. negligentem.
voetnoot75
wreet; Comp., l.c. ferum (et magna meditantem).
[tekstkritische noot]77 GH oghen heeft daer recht als droppen of paerlen in schinen.
80 C die grote oghen ende boven opende; GDA grote oghen ende boven; H grote oghen ende boven open hebben (hebben corr).
82 GH leeuwinne.
91 C afionstich; GH avegunstich; D angunstich.
voetnoot77
Comp. l.c. oculi qui tamquam guttulae liquoris nitidi relucent mores compositos indicant.
margenoot78
Comp., l.c. quando varie moventur ut modo currant, modo quiescant, significant mala revolvi jam in animo, sed nondum esse perpetrata.
margenoot80
Comp., l.c. Oculi magni trementes et obscuri significant potationem vini (et intemperantiam veneris).
margenoot81
Comp., l.c. Oculi glauci, splendore tamen micantes, significant audacem et pervigilem ad malitiam.
margenoot83
Comp., l.c. Oculi (acriter intuentes), si sunt humidi, iudicant hominem verdicium. (wairachticheit).
margenoot84
Comp., l.c. Oculi multae apertionis significant stultum (et inverecundum); si autem multae clausurae sunt, significant mobilem et inconstantem. (onghestadicheit).
margenoot86
Comp., l.c. Aures prominentes et valde magnae significant stoliditatem et garrulitatem (et imprudentiam); sed valde parvae malignitatis sunt indicia. (scalc ende quaet).
margenoot88
Aures jacentes et supra caput applicatae pigritiam designant. (traech ende lancsom).
margenoot89
Aures nimium rotundae indocilem significant (die en laet hem niet gaern leren noch raden).
margenoot91
Aures oblongae et angustae invidiae signa sunt (die langhe smale oren heeft is gaern aefgunstich).
margenoot92
Genae crassae significant ignaviam et somnolentiam, nimium autem tenues malignitatem. Genae rotundae invidiae arguuntur.
[tekstkritische noot]101 GH hanghet op die neder.
112 C garn loos; GHD gaerne loes.
margenoot96
Nares patulae alacritatis et fortitudinis dant indicium; longae vero et tenues mobilitatis et levitatis signum habent.
margenoot98
Narium autem pars quae juxta frontem est, si nec alta nec humili, sed aequali linea descendat (die een slechte nase heeft van den voorhoofde neder), (virile signum est) et prudentiam et constantiam demonstrat (is gaern wijs ende stantachtich). Nares minores debito furibus assignantur (is gaern diefachtich).
margenoot101
Labia (tenuia) in ore majori, si superius labium aliquantulum exsuperet super inferius, magnanimum indicant et fortem (coen van moede).
margenoot102
Tenuia vero, et parvi oris imbecillem animum et versutum indicant (verkeert ende scalc).
margenoot104
Labia vero soluta aliquantulum ab ore dependentia inertem demonstrant (onwaerdich ende drijft (drijst?), in beide gevallen afwijkende vertaling).
margenoot106
(Os) quod ultra modum dilatatur, voracem indicat, et immitem, et impium (vraet ende quaet).
voetnoot108
overkevelden mont, niet bij Verdam; gevormd van het znw. kevel = kaak, tandvleesch, gehemelte. Vgl. Kiliaan, keverbeck, mento (langkin) en keverbecken, mentum aequo longius extendere. overkeveld = met overstekende kaak.
voetnoot109
melden = verklikken.
margenoot110
Mentum prolixum aliquantulum demonstrat minus iracundum, et minus perturbatum (is gaern vreedsaem).
margenoot111
Qui (os parvum et) breve mentum habent, immites sunt et invidi (selden guedertieren).
[tekstkritische noot]114 GH lemmerende sprake.
127 G antdwort Averroys; H antwoort.
132 D canras.
margenoot114
Vox similis existens voci ovium, aut caprarum, stultitiae habet indicium (afwijkende vertaling).
voetnoot114
lammerende spraec, niet bij Verdam. Vgl.: vox similis voci ovium; nndl.: bleren, blaren, blaten.
margenoot116
Qui autem in modum avium vocem intendunt, de facili sunt leves (wandonckich of begripel); afwijkende vertaling.
margenoot117
Quorum vox in nares incurrit, (ita ut nares consonent), mendaces sunt et malevoli, (ac malis alienis gaudentes). (loghenachtich ende van quaden wille).
voetnoot117
wandonckich, niet bij Verdam, wel wandunkel, maar alleen bij onzen auteur gevonden, dat echter eer beteekent: wantrouwend, dan verkeerde meening of een slecht oordeel hebbende, daar de aangehaalde tekst wijst op vroeger voorgevallen feiten, waardoor het vertrouwen in de eerlijkheid der menschen geschokt is. - begripel, niet bij Verdam, maar in Mnl. Hwdb.: bevattelijk, schrander, verstandig, welke beteekenis hier slecht past. We zouden begripel liever in verband brengen met begripen in de bet. van gispen, berispen, maar dan actief opgevat als bedilziek.
margenoot120
Pectus quod longius est quam venter, prudentem indicat. (wijs van sinnen).
margenoot121
Cum autem solum pectus capillos praefert, animosum designat. (heet van bloede of coen van moede).
margenoot132
caveas te a signato; de vertaling wijst meer op de spreuk: cautus homo cavit, quotquot natura notavit.
[tekstkritische noot]139 G siel; H ziele; - Hier eindigt cap. 14 in CH.
143 G antdwoort s. Ieronimus.
147 G verdoemt warden mar si werden.
2 CHB tijt des menschen; GDA tijt des menschen levens (G leven).
3 GH seven ouder.
4 CB onsalicheden; GHD onsaelden.
5 G van heen scheyden; H van henen sch.
6 CB weder keren.
voetnoot135
wanrake, Mnl. Wdb. vermeldt: door Kiliaan als verouderd opgegeven in de bet. ongelukkig toeval, ongeval, zonder bewijsplaatsen uit geschriften. 136 zake: oorzaak. 138 vernemel: talentvol.
margenoot138
Sap. 8:19: Puer antem eram ingeniosus, et sortitus sum animam bonam.
voetnoot144
gemeen, openbaar, publieke vrouwen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken