Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Wajono (1969)

Informatie terzijde

Titelpagina van Wajono
Afbeelding van WajonoToon afbeelding van titelpagina van Wajono

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.67 MB)

Scans (15.63 MB)

XML (0.11 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Wajono

(1969)–Thea Doelwijt–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 63]
[p. 63]

[XII]

Ze zaten onder de bomen van Domburg.

- De Amerikanen betalen beter dan de Hollanders, dat zijn helemaal uitzuigers, zei Ben. Maar een feit is, dat ze allemaal van Suriname profiteren. Man, als jij eens wist hoeveel winst ze maken!

- De rijke landen worden steeds rijker, de arme landen steeds armer. En dan praten ze nog over ontwikkelingshulp, smaalde Henk.

- Als we een betere regering hadden, zei Ben, dan zou Suriname één van de rijkste landen van de wereld kunnen worden.

- Je kletst man, die regering is goed. Ze kunnen ook niet meer doen dan ze doen, zei Henk.

- Ha, geld van het land in hun eigen zak stoppen, dat doen ze. Praat me niet over deze regering.

- Over geld gesproken, zei Armand, veertig gulden heb ik deze week verdiend en dan moet ik nog dankjewel zeggen ook. Ik maak het vandaag allemaal op. Wie gaat nog een paar bier halen?

Joyce sprong op. - Ik ga wel. Ik kan er niet tegen, als jullie over geld beginnen.

- Omdat jij genoeg hebt.

- Ja, begin daar weer over.

- Zal ik met je meegaan, vroeg Wajono.

- Nee, ik ga wel even alleen. Luister jij maar naar de stem van het volk.

- Wat moet er gebeuren, vroeg Wajono.

- Ik heb het allang bekeken, zei Eddie. De slaventijd is voorbij, maar de arbeiders zijn nog steeds slaven. Dacht ja, dat ik ga werken om mijn baas rijker te maken? Ik Eddie? Eddie is geen sufferd, dan werk ik liever niet.

- Ja maar, jij hebt een moeder die je geld geeft, zei Armand.

[pagina 64]
[p. 64]

- Dat is een nood-oplossing, vond Eddie. Ik moet een kans vinden om voor mezelf te beginnen. Als ik eerst maar wat kapitaal heb, dan lukt me alles. Moet je zien hoe rijk ik word. Dan koop ik voor jullie allemaal een nieuwe auto.

- Ah, meneer de kapitalist, zei Ben schamper. Armand deed enthousiast. - Dan maak je mij directeur van één van je filialen in Europa.

- Ik laat me door je regelen, zei Henk. Ik wil duizend gulden per maand hebben. Voor niets-doen.

- Probeer liever een landskantoor, zei Joyce die terug was gekomen met het bier, want als je op Eddie moet wachten...

 

- Dat waren onze arbeiders, zei Joyce.

De anderen waren naar een feest op Onverdacht gegaan, Joyce en Wajono gingen terug naar de stad.

Joyce stelde voor bij de Chinees te eten.

- Het is waar, dat ze krankzinnig weinig verdienen. Deze maatschappij zit zo beroerd in elkaar.

- Is er niets aan te doen, vroeg Wajono.

Joyce haalde haar schouders op. - Aan alles is iets te doen. Ze moeten zich organiseren, eensgezind zijn, staken, het werk neerleggen, eisen stellen. Maar we zijn pas aan het begin. Ik geloof wel dat er iets gaat veranderen. Wie weet, morgen al...

Het meisje zette de borden met een klap voor hen neer. - Moet u nog iets drinken, vroeg ze bijna vijandig, terwijl ze een andere kant uitkeek.

- Nee, dank u.

- Dat is dan vier gulden.

- Mijn god, ik mag toch eerst wel eten.

Het meisje keek stuurs.

- We zullen heus niet weglopen, probeerde Joyce met

[pagina 65]
[p. 65]

een grapje.

- Ook goed. Het meisje slofte weg.

- Dat is de andere kant van de medalje, zei Joyce. In Holland praten ze over arbeidsvreugde. Hier hebben ze nooit van dat woord gehoord. Werk? Dat is iets voor slaven en contractarbeiders. Misschien is dat wel de grootste teleurstelling, dat met de slavernij de arbeid niet is afgeschaft. De Creool doet alles met tegenzin. Daar verdient hij ook naar. Er is geen behoorlijke beloning voor welk werk ook. En alles draait om geld. Eten, huur, licht, water, dokter, winkelier, je geld of je leven. De Hindoestaan doet meestal meer. Hij kent bovendien de kunst om van weinig veel te maken. De Javaan is weer anders, met een beetje geld heeft hij weer wat plezier. Tot het op is. De Chinezen en Libanezen hebben het nog het handigst ingepikt, die zijn meestal baas in eigen huis. En natuurlijk is alles maar half waar. Dat heet met een mooi woord generaliseren. Als iets voor één geldt, zeg je vlug dat het voor allemaal geldt. Dan ben je van alles af. Joyce schoof haar bord weg.

- Ik geef het op, ik ouwehoer maar en er klopt niets van. Je moet het allemaal zelf gaan meemaken. Huur een kamertje van zes gulden op een erf. Zoek een baantje. Als je dat als ongeschoolde arbeider kunt vinden. Je weet niet eens wat werkeloosheid en werkloosheid is. Als je geen werk vindt, kun je nog bij de werkverschaffing gaan. Ze willen altijd wel iets doen voor de bosbewoners, dat staat goed. Maar geld moet je hebben, dat zul je dan zelf merken. Je kunt altijd nog gaan stelen, als je vastzit, dat is tegenwoordig in de mode.

Haar toon was fel geworden.

- Ben je boos, vroeg Wajono rustig.

Joyce wreef over haar voorhoofd. - Sorry, hoor.

Juffrouw!!!

[pagina 66]
[p. 66]

Het meisje slofte naar hen toe. - Ja? (Even vijandig).

- Geef me toch nog maar een bier.

- Joyce, zei Wajono, ik moet je iets zeggen.

- Ja? Ze glimlachte naar hem. Je moet ook niet boos worden op mij, hoor, ik meen het allemaal niet zo. Wat wou je zeggen?

- Het duurt niet lang meer of ik moet weggaan.

Joyce voelde een steek in haar hart.

- Hoe bedoel je? Ben je toch boos? Heb ik je beledigd? Ik wilde...

- Wacht, zei Wajono. Ik ben niet boos. Misschien zou ik langer willen blijven. Misschien. Maar ik heb niet genoeg tijd. Mijn mensen wachten op me. Dat weet je toch? Ik moet terug.

Joyce voelde zich koud worden. Straks word ik een standbeeld, dacht ze, maar een glimlachend standbeeld. Ze glimlachte. - Als je terug moet, moet je terug. Maar moet je echt?

- Ik moet terug.

Joyce voelde, dat Wajono er niet verder op wilde ingaan. Ze dacht hardop. - Ik vraag me af wat je meeneemt, ik vraag me af wat we je hebben gegeven. Neem de dingen die ik belangrijk vind... Als ik je gedichten voorlees, denk ik, dit is mooi, dit zal Wajono ook mooi vinden. Maar er staan zoveel vreemde woorden voor je in, zoveel vreemde begrippen, zoveel andere gevoelens. Als ik je naar een schilderijen-tentoonstelling breng, denk ik, dit is fijn, dit is schoonheid, dit is waardevol, nu laat ik Wajono ten minste iets zièn. Maar dan staan we buiten en je vraagt, wie is die vrouw? Een hoer, zeg ik. En dan moet ik je uitleggen wat een hoer is en waarom er hoeren zijn en dan is al het fijne weg. Zo gaat het met alles. Muziek? Ik draai een Indiaanse plaat, fluitmuziek. Dat is àlles. Ik vraag me af wat je mist als jullie

[pagina 67]
[p. 67]

zulke muziek kunnen maken. Oh god, ik praat weer te veel. Moet je echt weg?

- Nog niet, zei Wajono. Als je het goed vindt, blijf ik graag nog een paar dagen.

- Of ik het goed vind...

Ze keek naar Wajono. Hij zag er fijn uit in zijn strakke witte broek, zijn donkerblauwe trui.

- Ik zal je missen, als je weg bent, zei ze zachtjes.

 

(Moet je alles meemaken om alles te begrijpen, of kun je iets meemaken en veel begrijpen. En ermee leven.)

 

Meneer Keller wist al, dat Wajono niet te lang meer zou blijven. - Hij wou het je zelf zeggen, maar hij wist niet wanneer hij het je zou vertellen.

- Wat vindt u ervan?

- Wat moet ik ervan vinden? We wisten toch, dat hij weer terug zou gaan naar zijn mensen.

- Maar had u niet gehoopt, dat hij zou blijven?

Meneer Keller keek haar aan. - Had jij het gehoopt? - Misschien wel, zei Joyce. In ieder geval lànger. Ik voel me zo onbevredigd. Hebt u daar helemaal geen last van?

Meneer Keller glimlachte. - Ik begrijp je wel. Je wou hem een wereld laten zien, die je zelf nog niet eens hebt ontdekt.

- Wat een diepe zin.

- Maar is het niet zo?

- Misschien wel. God ja, dat zal het wel zijn.

Ze dacht even na. - Maar u? U bent ouder, wijzer, wat hebt u hem geleerd, wat hebt u hem eigenlijk laten zien?

- Ach, niet zoveel meer dan jij. Ik heb het misschien een beetje anders gezegd. Maar je kunt niemand jouw visie opdringen. Iedereen moet zelf ontdekken wat wààr

[pagina 68]
[p. 68]

is en wat goed is en wat mooi is. Iedereen moet zelf proberen de wereld beter en mooier te maken. Niemand kan het voor jou doen. Niemand kan het voor Wajono doen. Ik word bijna filosofisch.

- Het moeilijke is, zei Joyce, dat Wajono zo weinig zegt. Ik wou dat ik wist wat hij van alles vindt.

- Weet je wat ik van alles vind?

Joyce lachte. - Eigenlijk niet. Nu ja, wel zo ongeveer. Maar misschien is het niet waar.

- In ieder geval, zei meneer Keller, heb ik respect voor Wajono. Hij heeft het allemaal aangekund. Hij heeft willen kijken en hij heeft gekeken. Hij heeft willen luisteren en hij heeft geluisterd. Hij wilde ons leren kennen en hij...

- Heeft ons niet leren kennen, viel Joyce hem in de rede.

- Ik geloof dat hij dat zelf ook wel weet, zei meneer Keller. Het spijt hem, dat hij weg moet gaan. Maar hij wil ook echt terug, dat moet je niet vergeten.

- Eigenlijk ben ik vergeten, zei Joyce, dat hij een wilde Indiaan is, een vreemdeling in de twintigste eeuw, een toerist uit het bos. Je zou denken, dat het verschil tussen ons geweldig groot was, maar ik voel geen echt verschil. Dat is, geloof ik, niet mijn verdienste, niet onze verdienste.

- Je moet niet doorslaan, zei meneer Keller.

- Dat doe ik altijd.

- Maar je moet toch niet vergeten wat de mensheid heeft bereikt. Wetenschap en techniek, je moet het niet wegcijferen.

- Ik zou het willen, geloof ik, zei Joyce. Vroeger dacht ik dat ik intelligent was. Dat zèi iedereen ook. Maar nu denk ik, dat ik dom en bekrompen ben. Techniek is een auto, no. Liever rijd ik niet auto, de ellende

[pagina 69]
[p. 69]

dat je iemand kan dood-rijden. Of een vliegtuig. Dan kun je dood-vallen. Nou, en verder kunnen ze electrische blikopeners maken. Wat dan nog. Honger genoeg in de wereld. Ai, wetenschap. Een hart voor een hart. Transplantatie. Ze gaan toch dood, we gaan toch allemaal dood. Ik zou ook niet met een ander hart willen leven. Stel je voor. Mijn hart ben ik. Ik ben een egoist. Wat moet ik met het hart van een ander. Ik klets. Ik hou van de scheppende arbeiders van wetenschap en techniek.

- Jij weet óók niet waarvan je houdt, zei meneer Keller.

- Ik weet het wèl, zei Joyce verontwaardigd. Ik hou van het bos.

- Je bent verliefd, zei meneer Keller met een knipoog.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken