Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De jonge Hollander en andere tafereelen voor de jeugd (1834)

Informatie terzijde

Titelpagina van De jonge Hollander en andere tafereelen voor de jeugd
Afbeelding van De jonge Hollander en andere tafereelen voor de jeugdToon afbeelding van titelpagina van De jonge Hollander en andere tafereelen voor de jeugd

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.41 MB)

ebook (3.75 MB)

XML (0.12 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De jonge Hollander en andere tafereelen voor de jeugd

(1834)–Catharina Maria Dóll Egges–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 14]
[p. 14]

De godsdienstige Maria.

De kleine maria genoot van hare verstandige en liefderijke ouders eene godsdienstige opvoeding, welke haar in verderen leeftijd zeer tot nut verstrekte. - Maria was naauwelijks drie jaren oud, toen zij in haar jeugdig hart reeds eene opwekking gevoelde, om God te bidden.

Zij vouwde dan hare kleine handen zamen, sloeg de oogjes opwaarts, bad voor hare lieve ouders en broeder, en smeekte hen nog vele jaren te mogen behouden. Ook vóór maria zich te slapen leide, of als zij zich bij eenen smakelijken maaltijd had verkwikt, dankte zij God met kinderlijke opregtheid.

Het kon niet anders, of deze natuurlijke godsdienstige stemming, moest het heilrijkste gevolg hebben op hare handelwijze en karakter in verderen leeftijd.

Maria had een levendig temperament, doch de godsdienst leerde haar, dat als men zich aan zijne driften overgeeft, de mensch zich tot het

[pagina 15]
[p. 15]

redelooze dier verlaagt, dat zoo vele gaven van de ziel mist, aan den mensch geschonken als het verhevenste wezen der schepping.

Maria vergezelde op haar zesde jaar reeds hare moeder naar de kerk en luisterde met inspanning, om zoo veel mogelijk de verklaring des leeraars te bevatten; te huis komende verhaalde zij hetgeen in haar kinderlijk geheugen was gebleven.

Om hare denkbeelden te ontwikkelen deed hare Mama haar overluid in den Bijbel lezen, en elke week moest Maria een Evangelisch gezang van buiten leeren.

Wanneer zij zich dan van hare taak had gekweten, mogt maria spelen of wandelen met haren broeder; doch als Mama hoorde, dat zij twistten of kibbelden, of elkander onvriendelijk bejegenden, dan vermaande zij hen en vraagde, welk nut zij uit het Bijbelwoord hadden getrokken, daar uit den Bijbel liefde en vrede worden geleerd, en God zelve geheel liefde is. - ‘Wat zullen dan kinderen doen,’ zeide zij, ‘die dit niet hebben geleerd, die in alles verwaarloosd zijn, door hunne ouders te missen. Het lezen in den Bijbel doet niets af, wanneer men het voorbeeld van onzen Heer niet volgt, ook,’ vervolgde de moeder, ‘bedroeft gij uwe ouders daarmede en zondigt daardoor tegen een zijner geboden.’

[pagina 16]
[p. 16]

Somtijds begaf zich Mevrouw G., aldus heette deze voortreffelijke moeder, met beide hare kinderen ter wandeling niet verre van de stad, om hen het schoone der natuur te doen beschouwen. - Dan riepen de kinderen: ‘Lieve Mama! wat is hier alles schoon, de bloemen, de velden, die lanen, het schoone gezang der vogels.’

Frederik. Ik wilde die wel gaarne vangen en in eene kooi zetten.

Mama. Neen, laat die vrolijke beesjes hunne vrijheid, zij zingen hun danklied reeds als de zon uit het Oosten oprijst, en zijn dankbaarder aan hunnen Schepper dan wij menschen. - Zie, kinderen! de bloeijende vruchtboomen, welk een heerlijk gezigt, even als de fijnste bloemruikers, de bloesem valt af, de vrucht wordt grooter en door den gloed der zomerzon tot rijpheid gestoofd. - Wij menschen mogen ons dan met haren heerlijken smaak verkwikken.

Maria. O ja, Mama, en die zoete perzikken, wat zijn die lekker; die eet ik heel graag.

Mama. Ja, maria, hoe heerlijk is dit alles, wat ons hier omringt! Maar hoe groot, hoe liefderijk is Hij, die aan dit alles wasdom geeft, hoe vol menschenmin, om ons van die milde gaven zijner hand ruim te voorzien, ons, welke dikwijls vergeten Hem, die ons dien overvloed schonk. -

[pagina t.o. 16]
[p. t.o. 16]


illustratie
H.P. Oosterhuis, del. W.H. Hoogkamer, sculp.
Bl. 16.


[pagina 17]
[p. 17]

Wij genieten den ganschen dag en moesten dit geen oogenblik vergeten; nadat de slaap ons verkwikt en nieuwe krachten schenkt, smaken wij tot ontbijt het heerlijk graan tot sneeuwwit brood gebakken, dat graan groeit, bloeit en rijpt door de Almagt, die het groeikracht en wasdom schenkt; geen schotel spijs is door goud te erlangen, als God die spijs niet deed groeijen, zoo de zon die niet rijp stoofde, of bij droogte door den malschen regen geen weldadigen invloed schonk: hoe veel kruiden tot heilzaam gebruik voor ziekten, als onze vlier, kamillen en eene menigte kruiden, welke zoo overvloedig zijn, dat behoeftige menschen er niet van verstoken blijven: dit alles zijn de weldadige geschenken van den Eeuwige, den Ongeziene. Vergeet dus nooit, kinderen, Hem, aan wien gij alles verschuldigd zijt, en wiens hand de geheele schepping onderhoudt, blijft dus elk uur dankbaar aan uwen Vader in den hemel.

Frederik. Alle avonden bidden wij, eer wij gaan slapen, en dit zal ik altoos doen.

Mama. Goed, frederik, maar gij moet nog meer doen. Bij het ruim genot van alles volgt als eerste pligt de zorg voor onze medemenschen, die door tegenspoed geen geld hebben om dit te bekomen, ja soms van de eenvoudigste spijs zich zelfs niet kunnen voorzien; voor de winter na-

[pagina 18]
[p. 18]

dert kunnen wij ons vooraf van alles ruimen voorraad, hout, turf, boter, enz. aanschaffen; zoo wij dan in eene warme kamer, bij het genot van warme spijs, de koude vergeten en de bevende armoede der schepsels zien, die voorbij onze glasramen gaan, laat dit dan ook uw hart treffen. - Nooit moet men door dienstboden op eene stugge wijze een stuk brood laten weigeren, want alzoo zondigen wij tegen de geboden van Hem, die de armen broeders noemde. Hoe zou dit mij gesmert hebben, zoo de Heer H., wien u vader en ik eerbiedigen en hoogachten, had gehoord, dat gij, frits, eens weigerdet, of er veel tegen hadt, om van tafel op te staan, om op het bevel uws vaders eene kool vuur te geven aan den grijsaard, welke van de koude trilde; ‘waarom doet gij het niet terstond,’ vraagde uw vader; ‘mijn eten wordt koud,’ was het antwoord; ‘dat kan gewarmd,’ antwoordde uw vader, ‘doch de oude grijze verstijft bijna op de stoep.’ - Maar Maria behaagde mij daarin beter. Stil sloop zij u na en gaf den oude hare snede brood en een klein stukje zilvergeld, ‘waarom,’ vraagdet gij, ‘komt hij juist nu wij zitten te eten?’ - O, frits, als wij zelven ons verzadigen is het nog ongevoeliger een' arme onverhoord weg te zenden. - Frederik laat dit bewijs van een koel hart toch nooit we-

[pagina 19]
[p. 19]

der blijken. - Ik kom terug op den Heer N., deze aanzienlijke man bezoekt zelfs de woningen der ongelukkigen, en ik acht hem hooger dan den magtigsten vorst. Ofschoon rijk, gebruikt hij niets van hetgeen de weelde zich aanschaft; hij brengt geld, zendt voedsel, winter voorraad, ook aan hen, welke uit den fatsoenlijken stand zich hunnen behoeftigen staat schamen, hij geeft den ambachtsman werk, troost en onderhoud hun die ziek en te zwak zijn om te arbeiden. - Eenvoudig gekleed, bezoekt hij zelf de woningen der rampspoedigen. - Hoe gelukkig moet hij na volbragte taak zijn, hoe gerust zijn' Christenpligt in Gods tempel hooren verklaren.

Frederik. (bedroefd) Ik ben blijde, dat den Heer N. mijn misslag niet bekend is.

Mama. Ja! maar God is alles bekend, - ik hoop, dat uw berouw opregt is, frits. - Ik zal u en uwe zuster eenig geld geven, maria zal elke week aan mij, even als gij aan uw' vader, rekenschap doen, aan welke armen gij daarvan schonkt; dit geeft nu de gelegenheid, het genoegen te smaken, de tranen der ongelukkigen te droogen. - Voor maria was dit nu eene aangename bezigheid; elken dag ging zij met antje, de keukenmeid, bij behoeftigen in de nabuurschap, bragt hier iets tot versterking, gaf daar geld voor huismiddelen, hij hen die zij krank

[pagina 20]
[p. 20]

vond, deed kleederen voor de kinderen koopen, of gaf van die, welke zij mogt afleggen.

Eens had Mevrouw aan maria geld gegeven, om een paar fraaije handschoenen te koopen. Mama had dezelve van haar nog niet gezien, en vraagde naar de oorzaak. ‘Lieve Mama,’ antwoordde zij, ‘die man, welke vijf kinderen heeft, moest voor een' gulden medicijn hebben; mijn geld was gebruikt, en ik kon mij met de handschoenen, die ik heb, wel behelpen.’ - ‘Goed meisje, gij deedt wel, daar is geld, koop nu uwe handschoenen.’

Toen maria eens door ziekte werd getroffen, betoonde zij veel geduld en onderwerping, was dankbaar jegens elk, die haar oppaste, bad God dat zij mogt herstellen en bij hare lieve ouders blijven. - De armen, wie zij zoo veel hulp had bewezen, vraagden dagelijks naar den toestand der lieve jonge juffer, welke hen zoo menschlievend en vriendelijk had behandeld en juichten van vreugd, toen het lieve meisje geheel hersteld was.

Maria, vergezeld van hare mama, dankte God in zijnen tempel en toen zij in hare woning terug kwamen, zeide Mevrouw: ‘mijne dochter, hoe gelukkig dat gij thans ook uwe pligten weder omtrent behoeftigen kunt vervullen, thans ziet gij welk een rein genot het weldoen schenkt, hoewel onze arme geburen door mij verzorgd

[pagina 21]
[p. 21]

werden, toen gij dit niet kondet doen, verheugen zij zich echter hartelijk u in gezondheid weder te zien; aangedaan drukte het meisje de hand harer moeder en zeide: dit geluk ben ik aan u verschuldigd, lieve mama!’

Maria bleef eene liefderijke dochter en eene opregte vriendin. - Als somtijds hare jonge gezellinnen koel elkander behandelen of wispelturig in de vriendschap waren, zeide zij: ‘wij moeten liefderijk met elkanders zwakheid geduld hebben en om geen beuzeling de vriendschap verbreken.’ Zij was vrolijk onder hen, nooit ligtzinnig of ijdel. - Naderhand huwde zij aan een braaf jongeling, kort daarna overleden de beide ouders; dit verlies trof haar gevoelig, doch de godsdienst gaf haar den gepasten troost. - De gevolgen van den oorlog deden haren echtgenoot groote verliezen lijden. Maria leerde hierdoor ook den tegenspoed kennen, doch met een godsdienstig geduld wekte zij den moed op van haren echtgenoot. - ‘Wees niet neêrslagtig, beste man,’ zeide zij, ‘Hij, die de vogelen spijst, zal ook ons niet vergeten, laten wij blijven vertrouwen.’ Zij leefde nu zuiniger en rigtte alles naar mate het gering inkomen van haren echtgenoot, in. Haar vertrouwen op Gods Voorzienigheid werd niet beschaamd, haar man vatte moed, door hare edele luim opgebeurd.

[pagina 22]
[p. 22]

Onder huiselijken vrede bleven geloof, hoop en liefde hun tot het einde van hun leven vergezellen.

Kinderen, welke opgevoed als maria zoo voorbeeldig aan de opvoeding en het voorbeeld van hunne ouders beantwoorden, zullen ook als maria onschuldig, opgeruimd en gelukkig leven; en de invloed van de Godsdienst ook in verderen leeftijd als hoogstnoodzakelijk voor hun geluk blijven waarderen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken