Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De jonge Hollander en andere tafereelen voor de jeugd (1834)

Informatie terzijde

Titelpagina van De jonge Hollander en andere tafereelen voor de jeugd
Afbeelding van De jonge Hollander en andere tafereelen voor de jeugdToon afbeelding van titelpagina van De jonge Hollander en andere tafereelen voor de jeugd

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.41 MB)

ebook (3.75 MB)

XML (0.12 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De jonge Hollander en andere tafereelen voor de jeugd

(1834)–Catharina Maria Dóll Egges–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 23]
[p. 23]

Jules en Koosje.

Met moed en kracht gewapend, in hetgeen hij voorneemt onverzettelijk, doet de knaap reeds in zijne vroegste jeugd het mannelijk karakter blijken, zoo als het gevoelig teeder meisje de zachtaardige aanleg harer kunne. - Maar als de knaap als kind reeds misbruik maakt van dien moed en kracht en zijne mannelijke meerderheid in zijne betrekking als broeder wil doen gelden, als dan is de invloed en het ontzag eens verstandigen vaders noodig, om den kleinen huiselijken dwingeland, het belagchelijke zijner handelwijs te doen zien, en hem daarvan de gevolgen voor hem zelven in verderen leeftijd te doen opmerken, en dus den knaap niet door straf, maar door overtuiging, te verbeteren.

Jules bruining bezat op zijn elfde jaar zoo veel vernuft en geestvermogen, dat zijn vader het schoonst vooruitzigt had, zijne hoop omtrent dien eenigen zoon niet te leur gesteld te zien; toen reeds toonde hij in vele opzigten een mannelijk

[pagina 24]
[p. 24]

karakter, doch de vader, niet door dwaze liefde verblind, zag de gebreken van Jules: de elfjarige knaap deed zich reeds gelden, bij hen, welke naar zijn oordeel minder wisten dan hij; in afwezigheid zijns vaders, wilde hij, doldriftig, zijne meening, zijn' wil en zijne begeerte opgevolgd hebben. De zachte, lieve koos, zijne negenjarige zuster, had dikwijls reden zich over den forschen en doldriftigen jules te beklagen. Wanneer Mama eens uit de kamer ging en koos niet oogenblikkelijk zijn' wil opvolgde, bejegende hij haar onheusch. Eens zeide hij: ‘help mij spoedig mijn' jas aantrekken.’ - ‘Ja, lieve jules, ik leg mijn werk al neer,’ zeide zij. - ‘Gij doet het niet goed, zie de kraag ligt verkeerd, roep gaauw Mama, gij teutig kind, kunt mij niet helpen.’ Koos stortte tranen. Mama kwam onverwacht in de kamer, en vroeg: ‘waarom schreeuwt gij, dat koosje mij roepen moet, waarom verzoekt gij mij niet, u te helpen, als uw kleine zuster het niet doen kan. - Koosje waarom schreit gij?’ - ‘Als ge over mij durft klagen,’ zeide hij zachtjes, ‘ga liever naar uwe kamer en leer uit de boeken, dat het een' broeder niet past, een zachtaardig meisje te bedroeven.’ - ‘Mama,’ antwoordde jules, ‘zij is ook zoo week als was, en piept al eer ik haar aanraak.’ -

[pagina 25]
[p. 25]

‘Dat geloof ik wel,’ zeide koosje, ‘als jules spelend mijne handen vast houdt, dan doet hij mij al zeer door dat hij zoo sterk is.’ - Jules glimlachte en Mama antwoordde: ‘jules zal een forsche knaap worden en gij zijt een zwak meisje, geef nu elkander een' kus, broeder en zuster moeten spoedig vrede maken.’ Een paar dagen na dit huiselijk tooneel vroeg koosje aan jules, of hij eens met haar wilde wandelen; uit berouw over het gebeurde voldeed hij aan haar verzoek. Mevrouw zeide: ‘ga niet ver met haar, jules, denk dat koos zoo spoedig niet kan gaan als uwe schoolkameraden.’ - ‘Neen, Mama,’ antwoordde hij; doch naauwelijks waren zij de Utrechtsche poort uit en het bosch doorgewandeld, of koos klaagde, dat zij moede was en jules niet kon bijhouden; terstond rees de drift van jules ten top. ‘Houd mij vast onder den arm,’ zeide hij, ‘ik wil om jou niet als de hondjes denzelfden weg weerom naar huis gaan.’ Een eind wegs digt bij de Beerenbijt genaderd, zeide hij: ‘nu zullen wij overvaren, dan kan je rusten in het schuitje, dan gaan wij de Weesperpoort in en zoo naar huis.’ - ‘Ach, jules,’ riep koosje, ‘ik ben nog nooit in een klein schuitje over den Amstel gevaren.’ - ‘Kom, kom,’ riep hij, ‘eens moet het de eerste maal zijn,’ en onderwijl tilde hij het bevend meisje in

[pagina 26]
[p. 26]

het schuitje, dat op den stroom wiegelde, stak een' cigaar op bij den roeijer en zag opgeruimd ginds en weder. Koosje zweeg van angst, en toen het schuitje aan de overzijde den oever naderde, en jules met een' wijden stap op het oevergras sprong, riep koos: ‘jules,’ gij zult in het water vallen.’ Ras stak zij hare armen naar hem uit, en de vlugge knaap tilde het bevend meisje uit het schuitje; ‘het is de eerste maal niet,’ zeide hij, ‘dat ik alleen overvaar.’ - ‘Lieve jules,’ vroeg koos, van huivering trillend, ‘ach! maak de lintjes van mijn' handschoen eens vast, ik kan het zelf niet doen.’ - ‘Nu kom dan hier onder de boomen,’ antwoordde hij, en met een gelaat, waarop het ongeduld te lezen was, riep hij: ‘dat handschoentjes vast strikken is in het geheel mijne zaak niet.’ - ‘Als gij eens vier jaren ouder zijt, zal dat wel beter van de hand gaan, mijn jonge vriend.’ Jules zag om en herkende eene dame, welke eene vriendin van hunne Mama was. ‘Wil koosje met ons in ons rolkoetsje naar huis rijden, zij zal dit liever doen dan met u loopen, wij hebben gewandeld en gaan hier voor Lokhorst in ons koetsje.’ - Oogenblikkelijk maakte koosje van het vriendelijk aanbod gebruik. Jules groette de dames beleefd, en spoedde zich terstond naar huis, opdat Mama niet zoude schrikken,

[pagina 27]
[p. 27]

als zijne zuster eerder dan hij terug kwam. Koos verhaalde nu in hoe veel angst zij was geweest bij dat gedwongen watertogtje. Jules te huis komende bekende aan Mama, dat hij aan twee kameraden had beloofd, op de Utrechtsche zijde met hen te wandelen, en het overvaren had gedaan, om koos den kortsten weg te doen gaan. Mama verzweeg dus voor ditmaal dit voorval voor haren echtgenoot, wijl jules ten blijke van zijne opregtheid haar de waarheid beleed. Het meisje was des anderen daags verkouden en had geen lust weder met jules uit te gaan, maar hare ouders deden somtijds met haar eene kleine wandeling. Toen beide jonge lieden in jaren klommen, werden de gebreken van jules zoo groot, dat Papa hem voorspelde, dat zoo hij als jongeling in den kring van vreemden zijne fortuin moest beproeven, hij zich vele vijanden zoude verwekken, ‘gij twist,’ vervolgde de brave man, ‘met uwe kameraden, door uw ongeduld en te groote gedachten van uwe bekwaamheid, en geeft zelfs geen tijd om te antwoorden, aan hen die verder vorderden dan gij; mijn zoon jules! gij wilt studeren, wilt gij dan op de Hoogeschool het regt van den sterkste door ligchaamskracht bewijzen, óf liever met den degen kundiger jongelingen dan gij overtuigen, dat gij gelijk hebt; door bescheidenheid in plaats van

[pagina 28]
[p. 28]

eigenliefde, zoudt gij vrienden verwerven, geloof mij, mijn zoon, hij, die wijzer wil zijn dan anderen, maakt zich vijanden.’ - Jules zweeg en overpeinsde de vaderlijke vermaning. Weinige dagen later, had koosje met een paar juffertjes zitten praten en schertsen, vrolijk en opgeruimd; zij wilde haar tot aan de deur uitgeleide doen, toen jules uit de zijkamer met drift en onstuimig in het vertrek kwam en vroeg: ‘waarom brengt gij hier die snapsters, die nufjes, die daar heen gaan; te gelijker tijd schopte hij de fraaije pop van het stoeltje, die koos aan het jongste meisje had laten zien; ‘daar,’ vervolgde hij, ‘ligt borduurwerk, daar koraaltjes, daar je breiwerk.’ - ‘Wel nu, jules,’ antwoordde koos, ‘ik zal het opruimen, wat hindert u dat? Waarom smijt gij hier alles het onderste boven?’ - ‘Papa spreekt met iemand op de zaal,’ antwoordde hij, ‘en nu moet ik hier mijn' Muzijkmeester wachten, en als die weg is moet ik uit; gij moet Mama vragen; wat ik noodig heb om mij te kleeden.’ - ‘Dit kondt gij aan naatje, de meid, vragen,’ antwoordde zij, ‘zij konde Mama daarom verzoeken.’ - ‘Die droomige treuzel,’ antwoordde hij, ‘die zegt altoos: “Jonge heer, gij kunt wel wat wachten.”’ Nu stampte jules met zijne laarzen tegen den grond, ‘als ik op de Akademie kom,’ vervolgde hij, ‘zal ik zorgen dat

[pagina 29]
[p. 29]

men alles klaar heeft, tegen dat ik op mijne kamer kom.’ Papa en Mama kwamen nu beide binnen, en de eerste vroeg: ‘Speelt gij hier weder den huiselijken dwingeland? Hoe durft gij op den grond stampen en dreigen, in één woord, ik hoorde alles wat hier voorviel; het staat u fraai, gij die door den omgang met uwe moeder en zuster, zachter van zeden en minzamer van karakter moest worden.’

Jules antwoordde: ‘Daarom zijn de Franschen ook zoo verwijfd en laf, omdat zij den ganschen dag bij de meisjes en vrouwen zitten te vleijen en te snappen.’ - ‘Verwaande knaap,’ riep de Heer B., ‘gij kondet u naar echte Hollandsche voorbeelden vormen, naar jongelingen, die lief en vriendelijk hunne zusters en vriendinnen behandelen. Gij wilt tot arts studeren en zult, als gij zoo ver komt, nooit het vertrouwen verkrijgen van zwakke en teedere vrouwen, uit gebrek aan geduld om hare klagten te hooren, en u van het ziekbed afkeeren, als zij naar uw oordeel te lang over hun gestel spreken; nu over hetgeen u in drift ontstak: al moest gij uw kleeden, dit had den tijd; zelfs de dienstboden behoeven niet elk oogenblik klaar te staan, als een knaap van uwe jaren, met trotschheid beveelt.’ Jules beet op zijne lippen van spijt, maar gevoelde, dat hij de vernedering verdiend had.

[pagina 30]
[p. 30]

Eenige dagen daarna, toen koosje bij eene jonge vriendin verzocht was, vraagde jules, ‘Mama, wil ik koos ook brengen en tegen tien uur weer halen?’ - ‘Neen, jules,’ antwoordde Mama, ‘als gij uwe hoop vervult ziet en naar Leiden gaat, kan dit toch in het vervolg niet zijn, koos kan met onze buurjuffer in de sleê, dit is ook beter om de avondlucht.’ Jules stond getroffen.

Mevrouw vervolgde, ‘vermijd nu slechts alles wat Papa u waarschouwde, dat u in een hatelijk of belagchelijk licht zou stellen, bij jongelingen ouder dan gij.’ - ‘Dat zal ik, Mama,’ antwoordde jules, en hij volgde hierin den ouderlijken raad; maar de zucht om zich te verheffen, boven menschen, welke hij beneden zich achtte, bleef nog zijn zwak. - Op zekeren morgen bragt de meid hem koffij op zijne kamer. Zoo als zij het blaadje nederzette, riep jules: ‘stort toch niet, mensch. In die rol ligt de kaart van de vier Werelddeelen.’ - ‘Van de vier werelddeelen,’ herhaalde de meid, dan is de plaats daar ook op te vinden, daar ik geboren ben?’ - ‘Dom mensch,’ riep jules, ‘gij zijt gek! zwijg maar stil!’ - ‘Wel, jonge heer,’ zeide zij, ‘als Mijnheer tegen mij spreekt, dan mag ik hem antwoorden; als ik zoo dom ben, waarom vertelt gij mij dan van die kaart; de

[pagina 31]
[p. 31]

plaats daar ik van daan ben is zoo gering niet, het is de stad Kampen, de geboorteplaats van den brave Docter rauwenhoff; hij was forsch en groot, maar altoos vriendelijk, minzaam, en meêdoogend, hij kon, zegt men, het de zieken aanzien, of zij nog te helpen waren, of dat het te laat was. Mijnheer en Mevrouw kenden hem, doch gij waart nog een klein kind, toen hij al betreurd werd.’ - ‘Hou maar op, naatje!’ antwoordde jules, ‘ik ben met mijne gedachten al bij den Professor, daar ik binnen een uur moet zijn.’ - ‘Ja,’ zeide naatje, langzaam en mompelend het vertrek uitgaande, ‘gij hebt wel tijd eene dienstbode af te graauwen, maar als ik u antwoord dan is het: hou maar op, naatje. Gij zult u nooit zoo bemind maken als Mijnheer, Mevrouw en uwe lieve zuster.’ - Hoewel die toevallige zedeles althans van eene dienstbode zijne eigenliefde kwetste, gevoelde jules echter dat zijne ouders zijn' trots en ongeduld jegens naatje belagchelijk zouden vinden; hij waagde het dus niet zich over haar te beklagen; wijl zij door veeljarige trouw, blijken hadden van haar goed hart, en bestrafte er haar niet over, wijl zij niet meer dan de waarheid gezegd had. Voor dat jules naar de Hoogeschool vertrok overtuigde hij zijne ouders door zijn gedrag, dat hij zijne gebreken verbeterde; niet woest of zich boven an-

[pagina 32]
[p. 32]

dere jonge lieden verheffend, en liefderijk, minzaam als zoon en broeder werd jules door zijne vrienden en in zijn ouders huis hartelijker dan ooit bemind. Koosje had nu haren broeder zoo lief, als of hij haar nooit geplaagd had, en bij het afscheid beloofden, zij elkander te zullen schrijven. ‘Hoewel ik, ’ zeide koos, ‘weinig weet, wat voor u belangrijk is dan over mijne vriendinnetjes en mijne bloemen.’ - ‘Goed, lieve,’ antwoordde jules, ‘als ik uw vriendelijk gelaat mij voorstel, zal mij alles welkom zijn, wijl ik weet dat het uit uw zacht en opregt hart voortkomt.’ ‘Jules,’ zeide Mevrouw bruining, op den toon van het krachtigst moederlijk gevoel: ‘beantwoord aan den wensch uws vaders, en ik zal alsdan eene gelukkige moeder zijn.’ Jules omhelsde haar zwijgend vol aandoening, zij omhelsde haren zoon nogmaals en vertrok, vergezeld van zijnen vader, naar Leiden. Toen de Heer B. terug kwam, zeide hij, ‘beste mina, wij zullen voortaan geene tranen dan van vreugde over onze beide kinderen storten, de beginselen van Godsdienst en deugd zullen jules niet van het regte pad doen wijken, ik ben zoo gerust op hem, alsof hij bij ons ware.’ - Jules bleef door zijn gedrag op de Akademie 's vaders hoop vervullen. Koosje werd eene zoo beminnenswaardige jonge juffer, als hare kindschheid voorspeld had; zij

[pagina 33]
[p. 33]

was vlijtig, hulpvaardig en dus de lieveling van elk die haar kende, geen veinzerij of achterhoudendheid bevlekte haar reine ziel; als zij eene fout beging en Mama haar daarover zacht berispte, glinsterde een traan van berouw in haar vriendelijk oog, nooit was zij hoofdig, als men haar iets weigerde, zoo als jonge lieden ook niet betaamt. De brieven van jules vervulden ook ieders wensch. Koosje antwoordde hem hartelijk, en ongekunsteld; een klein lesje gaf zij hem evenwel. ‘Ik moet u herinneren aan den vriend onzer jeugd van alphen en zijn versje: “'t Geduld is zulk een schoone zaak” enz. als men eene moeijelijke taak moet verrigten, dus jules wees geduldiger dan toen gij hier bij ons waart.’ Als jules in de vacantie zijne ouders bezocht, smaakte het huisgezin een ongestoord genoegen en men wedijverde om strijd hem vriendschap en liefde te bewijzen. Gedurende zijn verblijf bragt jules en koosje een' avond door in een' jeugdigen vriendenkring. Naauwelijks was eene jufvrouw opgestaan om afscheid te nemen, toen koosje jules aanzag en spoedig haren hoed en schawl verzocht om zich gereed te maken. Jules zeide: ‘lieve zuster ik ben zoo ongeduldig niet meer, spoed u om mij niet, nu wil ik uwe handschoenen wel vaststrikken.’ - ‘Neen dat is zoo in het geheel uwe zaak niet,’ antwoordde een schalksch

[pagina 34]
[p. 34]

meisje, ‘of heeft mijnheer jules dit te Leiden geleerd.’ Jules lachte vriendelijk maar zweeg. ‘Denk dat niet,’ antwoordde een jongeling voor hem, ‘daar is voor zijn wijs hoofd wel wat anders te leeren.’ Koosje maakte een eind aan die spotternij met de woorden: ‘gij moogt u niet vermaken ten koste van mijn' lieven broeder, nu maak ik haast, kom jules, Papa en Mama zouden te lang naar ons wachten met het avondmaal.’ - ‘Bravo,’ riepen de jonge lieden, ‘gij zijt en blijft als altoos eene liefderijke zuster.’

Even als in dit gezelschap werd hij ook door Papa en Mama beproefd, en hij toonde ook daarbij, zijne zwakheden te hebben verbeterd.

Jules had voortreffelijk gestudeerd, werd gepromoveerd als Doctor en bewees ook daarna, dat hij aan 's vaders hoop beantwoordde; hij vond praktijk te Amsterdam, niet slechts door aanbeveling van oudere Artsen, maar ook door bescheidenheid jegens hen, wie hij nu begreep, dat wijzer waren dan hij; zijne kunde en geduld bij de zieken, met zachtheid en mededoogen gepaard, deden hem, binnen weinig tijds, het gewenscht vertrouwen verwerven. De Heer B., vergenoegd dat zijn zoon in zijne geboortestad gelukkig werd, herhaalde nog somtijds: ‘Denk wat ik u steeds herinnerde: “wees barmhartig

[pagina 35]
[p. 35]

zoo als uw Vader in den Hemel barmhartig is,” en geloof, al waart gij zoo gelukkig als de edele rauwenhoff, gij zoudt het vertrouwen, in uwen stand zoo noodig, van uwe stadgenooten nooit hebben verworven, zoo gij die woestheid, verwaandheid, trots en ongeduld, niet hadt afgelegd.’

Jules antwoordde: ‘ik ben overtuigd, dat ik aan uwe zorg voor mijn geluk mijne verbetering heb te danken, en besef, dat daardoor de verpligting aan mijne geliefde ouders, nog grooter werd. Uw jules zal, zoo hij lang leeft, door uw voorbeeld en raad te volgen, dankbaar toonen, uwe liefde waardig te zijn.’ Nu omhelsde hij vader, moeder en zuster, en tranen van vreugde vloeiden uit aller oogen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken