Karakters uit den aanzienlijken en burgerstand
(1830)–Catharina Maria Dóll Egges–Dezelfde aan dezelfde.Digtbosch, Mei.
Gisteren werden wij onverwachts verrast door het bezoek van twee heeren, bekenden van mijne vriendin. Nadat wij ons toilet hadden gemaakt, zaten wij voor de open vensters te werken; het getrappel van paarden deed Mevrouw schielijk opzien, en, met de haar zoo geheel eigene vriendelijkheid zag ik haar een' groet beantwoorden, terwijl zij tegen mij zeide: ‘Ach, lieve emma! onze kloosterlijke rust wordt gestoord door een bezoek van lastige mannen; twee mijner vrienden rijden reeds den stal in, en zullen op het oogenblik alhier verschijnen.’ De bediende kwam, om de heeren aan te melden, en weldra verschenen zij in de zaal. - Met de aanvalligste gulheid riep Mevrouw: | |
[pagina 8]
| |
‘Welkom, welkom! gij verrast mij, en komt als geroepen, om mijne nieuwsgierigheid te voldoen omtrent duizend dingen, waarin ik belang stel, en waarvan ik buiten niets verneem.’ - ‘Gij zijt geheel goedheid, mijne waarde Mevrouw!’ antwoordde de oudste, ‘maar, ofschoon men in uw bijzijn alle dames vergeet, zoo vergun ons eerst onzen pligt af te leggen, aan jeugd en schoonheid verschuldigd?’ - Beiden zich nu tot mij wendende, begroetten mij op eene beleefde wijze. Deze onverwachte vleijerij deed mij blozen, en ik beantwoordde dezelve met eene koele buiging. ‘Dit lieve schepseltje,’ riep Mevrouw, ‘is zoo weinig gewoon aan de vleijerij van uw geslacht, als het mij bekend is, dat de mannen ondeugende vleijers zijn. Ik wil dit nog kalme hart voor het zoet vergift behoeden. Maar verhaal mij alles wat ik verlang te weten.’ Hierop vraagde zij: ‘Heeft de jonge virtuose u met hare nachtegaals-stem nog eens in verrukking gebragt, of gaf zij aan de cadeaux van Brussel de voorkeur?’ ‘Neen, Mevrouw!’ antwoordde de oudste, ‘zij heeft ons ten tweedemaal verrukt, en mijn vriend willem, door hare zachte toonen als weggesleept; doch wij,’ vervolgde hij, ‘wij herinneren ons vorige talenten; het was nu dertig jaren geleden dat Madame ...., doch gij hoordet haar toen meer dan eens .... hoe heette zij ook?’ ‘Ik weet het niet,’ antwoordde Mevrouw, ‘de | |
[pagina 9]
| |
latere zangeressen zullen haar ons hebben doen vergeten.’ Nu wendde zij zich op den vertrouwelijksten toon tot den anderen bezoeker, wien ik nog niet had hooren spreken, en vraagde hem: ‘Apropos, mijn waarde filozoof! hoe behaagde u die laatste voorlezing? Waarlijk, het onderwerp was wat al te ernstig.’ ‘Te ernstig, Mevrouw!’ antwoordde hij, ‘om zulk een apropos te beoordeelen. Eene zoo wijsgeerige dame zal niet verwachten, dat ik daarover zoo vlugtig mijne gedachten mededeel. Hoe behaagde u de taal des redenaars, Mevrouw?’ ‘Mijnheer!’ antwoorde mijne vriendin, ‘ik ben niet zoo onvoorzigtig, mijne gedachten daarover zoo spoedig te uiten.’ - ‘Bravo!’ riep de oudste, ‘gij verheft u door uwe behoedzaamheid weder boven de zwakheid uwer sekse.’ - ‘Zoo, zoo, vleijer!’ riep zij, hem zachtkens op den schouder tikkende, ‘daardoor moet ik immers de eer verdienen, om in den kring van wijzen te mogen verschijnen; maar, laat ons intusschen de genietingen des levens niet vergeten, is het zoo niet, mijn waarde filozoof?’ - ‘Mijne vriendin zal zoo goed zijn ons van koffij te dienen.’ Ik verheugde mij dat zij mij dit verzocht, want, dewijl ik eene zwijgende getuige van hun gesprek was geweest, verblijdde ik mij, in het koffijschenken, eenige bezigheid te vinden. ‘Een ware nektar,’ riep de oudste, terwijl hij | |
[pagina 10]
| |
zich tot mij wendde. - ‘Niet waar,’ antwoordde Mevrouw. ‘Voltaire bevond zich wel bij het gebruik der koffij, en wie weet hoeveel invloed die heerlijke plant, door hare geestopwekkende kracht heeft gehad, op zijne wijsgeerige meesterstukken.’ - ‘Gij hebt volmaakt gelijk,’ antwoordde weder de oudste, ‘doch wij willen thans de wijsbegeerte dáár laten, en slechts onze hulde bewijzen aan schoonheid en vernuft.’ ‘Schoonheid verrukt, niet waar mijn filozoof! en wij willen gaarne de stroeve wijsbegeerte vergeten, als het vernuft met bloemkransen ons liefelijk aanlacht!’ - ‘Mevrouw! hoeveel jaren heeft mijn vriend vlierbosch bij de dames den vleijer reeds gespeeld?’ vraagde de jongste en bijna zwijgende jongeling. Nu grimlachte elk, ten koste van vlierbosch. ‘Mevrouw!’ riep deze, ‘vergun mij voor u te antwoordden, want tegen mij heeft hij den handschoen geworpen. Hoe zoude Mevrouw de opregtheid harer vrienden in twijfel kunnen trekken, zij, die staag de bewondering onzer sekse gewoon is: maar gij, willem! zijt een ondankbaar jongeling! daar gij aan mij verschuldigd zijt, in dit bekoorlijk gezelschap te mogen verschijnen.’ - ‘Ja! ja!’ antwoordde deze, ‘om den gunsteling der dames te blijven, offert gij des noods de waarheid op.’ Gij zult wel gelooven, lieve tante! dat uwe emma veel moeite had, dit gesprek in haar ge- | |
[pagina 11]
| |
heugen te bewaren, opdat zij het u konde mededeelen. Mijne aandacht was vermoeid, en ik weet niet over wien ik mij het meest moest verwonderen, over mijne vriendin, of over den oudsten der twee bezoekers, die, buiten zijne vleijende taal, op eene zekere gemeenzame wijze Mevrouw zonhof behandelde, zonder dat den anderen zulks in het oog viel. De jongste betoonde, naar mijne gedachten, meerdere achting voor onze sekse, vooreerst door ons voor vleijerij te sparen, en ten tweede door zijn oordeel niet terstond te onderwerpen aan dat eener vrouw, over zaken, welker beslissing beter aan het mannelijk oordeel schijnt te voegen. Ik zag duidelijk aan de houding en gebaren, dat de opeenstapeling van vleijerijen van den oudsten, walgelijk was in de oogen zijns vriends. Gedurende dat de koffij werd gedronken, had de heer vlierbosch de beleefdheid, mij in het gesprek te doen deelen, door onderwerpen te behandelen, waarover een alledaagsch meisje kan medespreken. Overeenkomstig onze sekse, wilde ik antwoorden, maar Mevrouw zonhof is eene vrouw die, door haren geest, hare verdiensten en haren smaak, zoo verre boven mij verheven is, dat het mij niet zou voegen, hare gevoelens in een eenig opzigt te willen tegenspreken. Deze brief, waarde tante! reeds zeer uitgebreid zijnde, zal ik dien eindigen; alleen wil ik u nog melden, dat mijne herstelling bijna voltooid is. | |
[pagina 12]
| |
Met gevoelens van dankbare hoogachting blijf ik altoos
uwe liefhebbende
emma. |
|