Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Karakters uit den aanzienlijken en burgerstand (1830)

Informatie terzijde

Titelpagina van 	Karakters uit den aanzienlijken en burgerstand
Afbeelding van 	Karakters uit den aanzienlijken en burgerstandToon afbeelding van titelpagina van Karakters uit den aanzienlijken en burgerstand

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.35 MB)

ebook (3.09 MB)

XML (0.43 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

briefroman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Karakters uit den aanzienlijken en burgerstand

(1830)–Catharina Maria Dóll Egges–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Vijfde brief.

Emma aan hare tante.

Digtbosch, Mei.

 

Dewijl ik voor de eerstemaal van u verwijderd ben, lieve tante! nadat gij mij als eene weeze tot u naamt en ik in uw bijzijn, mijne aandoeningen en gewaarwordingen gewoon was mede te deelen, benevens alles, wat invloed op mijne handelwijze en karakter heeft, zoo moet ik u, zoo veel mogelijk, de inborst van haar mededeelen, welke in den huisselijken omgang invloed op mij kan verkrijgen.

Ik kan niet ontveinzen, dat het onafgebroken gesprek met de heeren, en de wijze, waarop Mevrouw deze bezoekers bezig hield, mij verwonderde, dewijl

[pagina 15]
[p. 15]

Mevrouw mij daardoor in het oog loopend verwaarloosde, ja, zoo ik niet tot het schenken der koffij was noodig geweest, dan zoude zij mij onopgemerkt hebben gelaten. Haar gedrag maakte een zonderling contrast met de belangstelling, die zij mij anders gewoon is te bewijzen, en wel op den zoo aangenamen en verpligtenden toon, die haar eigen is.

Nadat zij hare bezoekers na het afscheid nog op eene gemeenzame wijze een' groet had toegeworpen, zat Mevrouw eenige oogenblikken diep in gedachten verzonken. Mijn oog bleef eenige minuten op haar gevestigd. ‘Hoe zoo in gedachten verzonken, Mevrouw?’ vraagde ik. - ‘Ik, in gedachten,’ riep zij, schielijk van haren stoel opspringende, ‘dit ware niet goed van mij, emma! dit zoude mij tot peinzen brengen.’ - ‘Ook dit,’ antwoordde ik, ‘is dikwijls niet onaangenaam.’ - ‘Naar mijn gevoelen wel,’ zeide Mevrouw, ‘want peinzen voert ons tot somberheid, en deze moet bij eene lieve, zwakke vriendin verbannen blijven.’

‘Gij hebt te veel goedheid, Mevrouw! ik zoude om geene vriendin in de wereld mijne stemming kunnen veranderen; doch heden zou peinzen een in het oog loopend contrast met uwe luim zijn, daar gij eenige minuten vroeger zoo opgeruimd en vrolijk waart.’

Mevrouw zonhof. (Zich houdende alsof zij mij niet verstond). Dat de mensch zich zelven

[pagina 16]
[p. 16]

dikwijls een raadsel toeschijnt, is niet te ontkennen; maar van iets anders gesproken: hoe behaagden u de heeren, die ons zoo even vaarwel zeiden.

Ik. Hierop moet ik antwoorden, als gij, toen wij Mevrouw H. hadden bezocht. Het is voor de eerste maal dat ik deze lieden ontmoet, en kan hen derhalve niet beoordeelen.

Mevrouw zonhof. Zie zoo, jufvrouw emma! de buitenlucht geeft uwen geest reeds vlugheid. Uw antwoord doet mij niets verders vragen.

Ik. Mag ik u herinneren, dat wij door het bezoek onze wandeling hebben verzuimd, en dit schoone weder ... - Wat dunkt u, Mevrouw! zoo wij na den maaltijd het beloofde bezoek bij den Predikant gingen afleggen; wij werden zoo minzaam genoodigd; hij boezemt mij zooveel achting in; en, ik verlang hartelijk zijne vrouw te leeren kennen, en zijne kinderen te zien.

Mevrouw zonhof. Heden middag een bezoek bij den Predikant? Die voorslag is mij onverwacht.

Ik. Heden is het de eerste dag, dat ik mij over u verwonder, over u, die geen plan vormt, of gij wilt hetzelve dadelijk ten uitvoer brengen. Vindt gij nu zwarigheid mij naar de pastorij te vergezellen?

Mevrouw zonhof. Een toertje te paard van een paar uren, zoude mij beter behagen dan eene stille wandeling langs een' weg, dien ik wel twintigmaal ging, naar een eenzaam verblijf van stille menschen, die elken dag op dezelfde wijze eentoonig doorbrengen.

[pagina 17]
[p. 17]

Ik. En moge ik hierbij voegen, misschien gelukkig, ja, benijdenswaardig zijn.

Mevrouw zonhof. Benijdenswaardig? Het is mogelijk! maar niet in mijne oogen. Eentoonig verkeer, eentoonig genot, verwekt spoedig verveling.

Ik. Ja, Mevrouw! gij zeidet bij het begin van ons gesprek: dat de mensch zich zelven dikwijls een raadsel toeschijnt; maar, doe deze wandeling dan ter liefde van mij. Ik verlang zeer om de Predikantsvrouw te leeren kennen. Behalve dat, is de weg naar de pastorij voor mij geheel nieuw; en eene wandeling door het jeugdig lentegroen, heeft voor mij altoos iets bekoorlijks.

Mevrouw zonhof. Nu, lieve beminnelijke dweepster! ik zal u vergezellen. Zij omhelsde mij, en haar vriendelijke blik verdreef mijne koelheid.

Nu liet Mevrouw mij alleen. Toen wij aan het middagmaal elkander wederzagen, maakte zij hare verschooning, dat zij mij niet naar de pastorij konde vergezellen.

Ik. Waarom niet, Mevrouw? indien het mij vergund zij u dit te vragen. Gij beloofdet mij dit echter op de hartelijkste wijze.

Mevrouw zonhof. Ja, meisjelief! ik was vergeten, dat ik vlierbosch had beloofd hem eenen brief aan een' bekende te s' Hage, mede te zullen geven, en dezelve moet morgen door mij worden afgezonden. Dewijl gij bij het wandelen liever bewondert en opmerkt dan spreekt, kan

[pagina 18]
[p. 18]

justine u naar de pastorij brengen, terwijl mijn rijtuig u zal afhalen, alvorens de zon in het westen daalt.

Ik begaf mij weldra op weg, en bereikte, langs eene fraai beplante laan en grasvelden, de pastorij, die door schoon, statig geboomte overschaduwd is.

‘Hoe schoon is dit oord!’ riep ik uit. ‘Hoe verkwikkelijk de lucht!’

Justine grimlachte, en verzekerde mij, dat dit oord, gedurende éénen zomer, haar reeds eentoonig was geworden, en, dat zij hartelijk verlangde naar den herfst, om alsdan met hare meesteres op reis te gaan.

Ik. Is het mogelijk, justine!

Justine. O ja, Mejuffer! Mevrouw denkt in dit opzigt juist als ik; en, wanneer zij niet altoos logeergasten had, zoude de verveling haar wel weder naar de baden drijven.

Wij waren nu aan de pastorij gekomen. Ik verzocht aan de kamenier mij des avonds terug te halen, toen ik vernomen had, dat de Predikant geen belet had. Ik trad binnen, door den vriendelijken man hiertoe uitgenoodigd zijnde.

Terwijl de minzame jonge vrouw mij beleefdelijk groette, zeide de Leeraar: ‘Vrouwtjelief! zie hier de jonge Juffer, die ik bij Mevrouw zonhof ontmoette, en welke ik verlangde, dat gij nader zoudet leeren kennen.’

‘Ga toch spoedig zitten, lieve Jufvrouw!’ zei-

[pagina 19]
[p. 19]

de de vrouw, ‘mijn man verhaalde mij, dat gij nog zwak waart, gij zult dus vermoeid zijn. Ik hoorde van Dominé, dat gij tot herstel van uwe gezondheid, op Digtbosch logeert; en, dewijl onze pastorij vrij ver van die plaats is gelegen, vleide ik mij niet, u bij ons te zullen zien.’

Ik betuigde, dat het gesprek met den Predikant mijn verlangen had opgewekt, om hen beiden te bezoeken.

De predikantsvrouw. Dit is zonderling, en mijn man herhaalde telkens: ‘ik geloof dat weinig menschen u zoo zouden behagen als deze Juffer.’

De predikant. Het streelt ons dat gij, om ons te bezoeken, de gezellige en bevallige verblijfplaats van Mevrouw zonhof voor eenige uren verlaat.

Ik antwoordde, dat eene stille en rustige leefwijze mij het meest behaagde, alzoo ik aan dezelve bij mijne tante gewoon was; doch dat ik, tot herstel van mijne gezondheid, de uitnoodiging van Mevrouw zonhof had aangenomen.

De predikant. Kent gij Mevrouw zonhof sedert een' geruimen tijd, Mejufvrouw?

Ik. O neen, slechts tweemaal ben ik met deze dame in gezelschap geweest, toen Mevrouw mij uitnoodigde bij haar buiten te logeren.

De predikantsvrouw. Gij treft het heden ook zeer geschikt voor u; verder in den zomer en in den jagttijd heeft Mevrouw altoos veel logeergasten; en

[pagina 20]
[p. 20]

mijn man zegt altoos: ‘de lucht heeft in deze schoone maand eene versterkende kracht voor teedere gestellen.’

En nu, lieve tante! bragt ik bij die beminnenswaardige menschen eenen rustigen en gezelligen middag door. De kinderen vond ik allerliefst, vriendelijk en aanvallig. Na het theedrinken bezag ik het nette, en in eenen goeden smaak gemeubelde huis, dat van eenen wel aangelegden hof, met eenen goeden moestuin is voorzien.

‘Wij bewerken deze plek gronds bijna geheel alleen,’ zeide Dominé. ‘De groente, met eigen hand geplant en gezaaid, smaakt steeds heerlijk. Wij leven hier gelukkig, en vinden onze behoeften bevredigd; want de behoeften, door weelde opgewekt, kennen wij niet. Mijne vrouw heeft weinig bekenden, dewijl zij ongaarne in schitterende kringen verschijnt, en liever zich in hare kinderkamer ophoudt; maar wat mij betreft, ik geloof dat het voor mij pligt is, nu en dan de uitnoodigingen der rijke lieden aan te nemen. Ik ben dikwijls zoo gelukkig, onder hen gevoelige harten te vinden, welke zich in den ellendigen staat hunner medemenschen kunnen verplaatsen. Door iets van den overvloed aan de behoeftigen mede te deelen, door de tranen dier ongelukkigen te doen opdroogen, en door arbeid hunnen lust en ijver op te wekken, onderscheiden zich, zoo lang mijne standplaats hier is gevestigd,

[pagina 21]
[p. 21]

verscheidene dames. De meesten, vind ik tot weldoen bereid, zoodra zij weten, dat hare giften wel besteed worden.’

Ik. Mag ik vragen: behoort Mevrouw zonhof ook onder haar?

De predikant. Verschoon mij, ik bezoek deze dame slechts zelden, dewijl zij geenen tijd heeft tot een geregeld gesprek. Evenwel moet men haar de eer geven, dat zij de schoone kunsten aanmoedigt en beloont, en dat vele lieden in hare dienst arbeiden. Velen in ons dorp zijn dus aan haar hun bestaan verpligt.

Maar ik zie, lieve tante! dat deze brief te wijdloopig wordt, en eindig derhalve met de verzekering der eerbiedige achting, waarmede ik mij noem

 

uwe liefhebbende

 

emma.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken